Speciaal verslag
nr.22 2018

Mobiliteit in het kader van Erasmus+: miljoenen deelnemers en Europese meerwaarde in veel opzichten, maar de prestatiemeting moet verder worden verbeterd

Over het verslag Erasmus+ is een bekend, succesvol EU-merk. Tussen 2014 en 2020 zal het ruim 16 miljard EUR aan steun verstrekken op het gebied van onderwijs en opleiding, jeugd en sport. We controleerden de prestaties en de Europese meerwaarde van leermobiliteit, een belangrijke maatregel van Erasmus+ die goed is voor meer dan de helft van het totale budget en waarvan ruim 2 miljoen lerenden en beroepsbeoefenaars gebruik hebben gemaakt.

Onze algemene conclusie is dat Erasmus+ een positief effect heeft op de houding van deelnemers ten opzichte van de EU, en in vele opzichten Europese meerwaarde genereert die de landen alleen niet zouden kunnen verwezenlijken.

Wij constateerden echter dat het moeilijk is de prestaties ervan te meten omdat de indicatoren niet volledig afgestemd zijn op de doelstellingen. Ook stelden wij vast dat ondanks enige vereenvoudiging de aanvraag- en rapportageprocessen nog steeds complex zijn.

De publicatie is beschikbaar in 23 talen en in het volgende formaat:
PDF
PDF General Report

Samenvatting

Over Erasmus+

I

Erasmus+ (hierna: „het programma”) is een EU-programma dat acties ondersteunt op het gebied van onderwijs en opleiding, jeugd en sport, met een totale begroting van 16,45 miljard EUR voor de periode 2014-2020. Het is erop gericht lerenden en personeel de kans te bieden vaardigheden te verwerven en zich op persoonlijk, sociaal-pedagogisch en professioneel vlak te ontwikkelen door middel van een studie, opleiding, werkervaring of vrijwilligerswerk in het buitenland. Het is er bovendien op gericht de kwaliteit te verbeteren en innovatie, uitmuntendheid en internationalisering te bevorderen in organisaties die op deze drie gebieden werkzaam zijn.

II

Een hogere doelstelling van Erasmus+ is het helpen van Europese landen om hun onderwijs- en opleidingsstelsels te moderniseren en te verbeteren en zo hun rol als drijvende kracht achter groei, werkgelegenheid, concurrentievermogen, innovatie en sociale samenhang te versterken.

III

Erasmus+ heeft betrekking op het hoger onderwijs (HO), beroepsonderwijs en -opleiding (BOO), schoolonderwijs (SE), volwassenenonderwijs, jeugd en sport. De activiteiten en projecten die uit hoofde van Erasmus+ kunnen worden gefinancierd, worden verdeeld over kernacties (KA's). Het programma wordt voornamelijk (80 %) onder indirect beheer uitgevoerd door nationale agentschappen (NA's).

Wat we controleerden

IV

We controleerden de prestaties en de Europese meerwaarde (EAV) van het programma, waarbij wij ons richtten op KA1 „individuele leermobiliteit” (hierna: „Erasmus+-mobiliteit” of „mobiliteit”) op het gebied van onderwijs en opleiding, waaraan meer dan de helft van de begroting van het programma voor de periode 2014-2020 is toegewezen. Tot januari 2018 hadden meer dan 2,3 miljoen lerenden en beroepsbeoefenaars van deze mobiliteit gebruikgemaakt.

Wat we constateerden

V

Onze algemene conclusie is dat Erasmus+ een bekend, succesvol EU-merk is. Het programma genereert veel vormen van EAV die verder gaan dan de wettelijke vereisten. Erasmus+ speelt een rol bij het uitbreiden van de leermobiliteit in het buitenland en heeft positieve gevolgen voor de houding van deelnemers ten opzichte van de EU. Dergelijke effecten zouden de landen alleen niet kunnen verwezenlijken.

VI

Wij hebben met name het volgende geconstateerd:

  1. Erasmus+-mobiliteit biedt op veel manieren EAV, naast de in de rechtsgrondslag vereiste EAV, zoals een strategische benadering van mobiliteit, een toegenomen besef van een Europese identiteit en meertaligheid;
  2. de meeste streefdoelen voor de in de rechtsgrondslag vastgestelde indicatoren worden behaald. Deze indicatoren stemmen echter niet volledig overeen met de algemene en specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in de verordening, waardoor prestatiemeting moeilijk is. De kwalitatieve indicatoren zijn grotendeels gebaseerd op de perceptie van deelnemers zoals gemeld in interviews en enquêtes;
  3. met Erasmus+ zijn veel vernieuwingen geïntroduceerd met het oog op de administratieve vereenvoudiging in het kader van mobiliteit, hoewel de aanvraag- en verslagleggingsprocessen nog steeds gecompliceerd zijn;
  4. de innovatieve garantiefaciliteit voor studentenleningen heeft niet de verwachte resultaten opgeleverd, waardoor de Commissie de betrokken middelen herschikte.

Onze aanbevelingen

VII

Wij doen de Commissie met name de volgende aanbevelingen:

  1. aanvullende EAV-aspecten voorstellen bij het ontwerpen en uitvoeren van het toekomstige Erasmus+-programma. Alle EAV-aspecten moeten worden geprioriteerd in het stadium van de projectevaluatie, en worden gemonitord en gerapporteerd;
  2. verder indicatoren ontwikkelen die helpen meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn behaald en prioriteit verlenen aan prestaties in de toewijzing van middelen;
  3. de regeling verder vereenvoudigen om de administratieve lasten te beperken, het aanvraag- en verslagleggingsproces eenvoudiger te maken voor begunstigden en individuele deelnemers, en forfaitaire subsidies, vaste bedragen en eenheidskosten behouden, maar de subsidiebedragen indien nodig aanpassen. Ze moet bovendien IT-instrumenten verbeteren en de automatisering van procedures voortzetten;
  4. de introductie van mobiliteit van scholieren onder KA1 bevorderen en overwegen meer flexibiliteit voor promovendi toe te passen;
  5. de mogelijkheid tot de herinvoering van de financiering voor traditioneel talenonderwijs in de klas beoordelen; en,
  6. passende wijzigingen voorstellen om de garantiefaciliteit voor studentenleningen ook open te stellen voor mobiliteitsactiviteiten van promovendi en bachelorstudenten.

Inleiding

01

Erasmus+ ondersteunt acties op het gebied van onderwijs en opleiding, jeugd en sport en heeft een totale begroting van 16,45 miljard EUR voor de periode 2014-2020. Het is erop gericht lerenden en personeel de kans te bieden vaardigheden te verwerven en zich op persoonlijk, sociaal-pedagogisch en professioneel vlak te ontwikkelen door middel van een studie, opleiding, werkervaring of vrijwilligerswerk in het buitenland. Het programma is er bovendien op gericht de kwaliteit te verbeteren en innovatie, uitmuntendheid en internationalisering te bevorderen bij organisaties die op deze drie gebieden werkzaam zijn. Het doel van Erasmus+ is daarnaast Europese landen te helpen om hun onderwijs- en opleidingsstelsels te moderniseren en verbeteren en zo hun rol als drijvende kracht achter groei, werkgelegenheid, concurrentievermogen, innovatie en sociale samenhang te versterken.

02

Volgens de oprichtingsverordening1 (hierna: „de verordening”) levert het programma onder meer een bijdrage tot het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie2, inclusief de kerndoelstelling inzake onderwijs. Het draagt bovendien bij tot de doelstellingen van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (hierna: „ET 2020”)3, met inbegrip van de bijbehorende ijkpunten.

03

Met Erasmus+ worden de programma's van de periode 2007-2013 samengevoegd tot één programma. De activiteiten en projecten die uit hoofde van Erasmus+ worden gefinancierd, worden verdeeld over kernacties (KA's), zoals weergegeven in figuur 1.

Figuur 1

Structuur van het Erasmus+-programma voor de periode 2014-2020

Bron: ERK.

04

De Europese Commissie (directoraat-generaal Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur) is de eindverantwoordelijke voor de uitvoering van Erasmus+. Zij beheert de begroting en stelt prioriteiten, streefdoelen en criteria vast. Ze begeleidt en monitort de uitvoering, follow-up en evaluatie van het programma op Europees niveau. De Europese Commissie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op en de coördinatie van de structuren die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

05

De uitvoering van het Erasmus+-programma is grotendeels (80 %) gebaseerd op indirect beheer (zie Figuur 2). De Europese Commissie delegeert haar uitvoeringstaken aan nationale agentschappen (NA's), die in elk programmaland zijn opgericht. De NA's zijn verantwoordelijk voor het beheer van alle stadia van een project gedurende de gehele looptijd. Ze worden aangewezen door de nationale autoriteiten, die overeenkomstig het Financieel Reglement ook een onafhankelijke controle-instantie aanwijzen.

Figuur 2

Het beheer van Erasmus+

Bron: ERK.

06

Het belangrijkste deel van het programma, wat de EU-begroting betreft, is KA1. Deze kernactie bestaat uit mobiliteitsprojecten voor lerenden en personeel in het hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs, evenals voor personeel in schoolonderwijs en voor jongeren. Daarnaast voorziet KA1 in gezamenlijke mastergraden in het kader van Erasmus Mundus en Erasmus+-leningen voor masters.

07

De in het kader van KA1 geboden leermobiliteit (zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren, zie bijlage I voor voorbeelden) is bedoeld om het kerncompetentie- en vaardigheidsniveau te verhogen, met name wat betreft de relevantie daarvan voor de arbeidsmarkt en de bijdrage daarvan tot een hechtere samenleving. Bovendien is mobiliteit een belangrijk middel om de inclusie van personen uit achtergestelde groepen te bevorderen.

08

In figuur 3 is de verdeling van de begroting over de verschillende delen van het programma weergegeven.

Figuur 3

Begrotingstoewijzing in de periode 2014-2020

Bron: ERK.

09

Landen die deelnemen aan Erasmus+ zijn opgesplitst in twee groepen, zoals weergegeven in figuur 4:

  1. programmalanden: de EU-lidstaten, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Turkije; en
  2. 145 partnerlanden (buurlanden en de rest van de wereld).

Figuur 4

Erasmus+ is een mondiaal programma

Bron: ERK.

Reikwijdte en aanpak van de controle

10

Wij beoordeelden de prestaties en de Europese meerwaarde (EAV) van het Erasmus+-programma. Hierbij richtten we ons op KA1 (mobiliteit) op het gebied van onderwijs en opleiding, waaraan meer dan de helft van de begroting van het programma is toegewezen. Projecten in het kader van KA2 en KA3 hebben een uitvoeringsperiode van enkele jaren en bevonden zich in 2017 voornamelijk in het stadium van uitvoering en/of contractsluiting.

11

We hebben in het bijzonder onderzocht of:

  1. Erasmus+ de verwachte EAV oplevert;
  2. de resultaten van de Erasmus+-mobiliteit naar behoren worden gemeten; en
  3. de in het kader van de Erasmus+-mobiliteit ingevoerde vernieuwingen het programma hebben verbeterd.
12

We selecteerden vijf programmalanden voor een bezoek: Estland, Noorwegen, Polen, Roemenië en Spanje. Onze criteria voor het selecteren van de landen waren: i) het aantal deelnemers dat zij ontvangen en sturen; ii) een land dat relatief weinig deelnemers ontvangt en stuurt; iii) een geografische spreiding over de EU-lidstaten en iv) één niet-EU-lidstaat.

13

We ontvingen controle-informatie door middel van:

  1. interviews met belanghebbenden van Erasmus+, waaronder:
    1. personeel van de Commissie en het Europees Investeringsfonds (EIF) dat verantwoordelijk was voor het beheer van Erasmus+;
    2. de nationale agentschappen, nationale autoriteiten, begunstigden en deelnemers uit de vijf geselecteerde programmalanden;
  2. een onderzoek van documentatie en procedures met betrekking tot Erasmus+;
  3. een analyse van gegevens, waaronder de tussentijdse evaluatie (MTE) van Erasmus+ voor de periode 2014-20164. Deze evaluatie werd op 31 januari 2018 gepubliceerd, na onze controleperiode. We beoordeelden dit belangrijke document en stelden vast dat het onze bevindingen grotendeels bevestigde. Waar passend verwijzen we naar de MTE en de bevindingen hiervan.

Opmerkingen

Erasmus+-mobiliteit creëert Europese meerwaarde in meer opzichten dan vereist in de verordening

Erasmus+-mobiliteit biedt de in de verordening vereiste Europese meerwaarde

14

Het programma ondersteunt alleen acties en activiteiten die een mogelijke EAV inhouden en met name die acties en activiteiten die: een transnationaal karakter hebben, met name wat betreft mobiliteit en samenwerking, gericht op het bereiken van een duurzaam systeemeffect; complementariteit en synergie vertonen met andere programma's en beleid op nationaal, internationaal en Unieniveau; bijdragen aan een doeltreffend gebruik van instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning5.

Transnationaal karakter en systeemeffect
15

Er is per definitie sprake van een transnationaal karakter. Studies, opleidingen of stages in het buitenland zijn het sine qua non van de mobiliteitsacties in het kader van KA1: de mobiliteit van individuen voor studie, stage, opleiding, meeloopstage of lesgeven. Tot januari 2018 hadden meer dan 2,3 miljoen lerenden en beroepsbeoefenaars gebruikgemaakt van de Erasmus+-mobiliteit in het kader van onderwijs, opleiding en jeugd6. In figuur 5 is het aantal deelnemers per land weergegeven dat gebruik heeft gemaakt van de Erasmus+-mobiliteit tijdens de periode 2014-2016.

Figuur 5

Aantal Erasmus+-mobiliteitsactiviteiten per land tijdens de periode 2014-2016

Bron: ERK.

16

Mobiliteit is in de opzet ervan „gericht op” het bereiken van een systeemeffect op de onderwijs- en opleidingsstelsels van de programma- en partnerlanden7. De instellingen en scholen die wij bezochten waren in dit stadium nog niet in staat om een specifiek systeemeffect van hun projecten op hun instellingen of op nationaal niveau aan te tonen.

17

De Commissie erkent dat het systeemeffect op de onderwijs- en opleidingsstelsels minder zichtbaar is en dat het bewijs voor de benutting van projectresultaten door beleidsmakers en de doeltreffende betrokkenheid van laatstgenoemden, wanneer zij niet bij het project zelf betrokken zijn, niet altijd duidelijk is8. Daarnaast erkent zij dat er slechts anekdotisch bewijs bestaat dat het programma de benadering van instellingen van pedagogie en hun doelgroepen verandert9.

18

Zoals vermeld in de rechtsgrondslag, hoeven individuele projecten geen systeemeffect te sorteren. Het cumulatieve effect van deze projecten moet bijdragen tot de verwezenlijking van een systeemeffect, waardoor het kan zijn dat een dergelijk effect pas aan het einde van het programma zichtbaar wordt. In de programmagids staat dat „de verwachting is dat de combinatie van de duizenden door deze kernactie ondersteunde projecten op lange termijn een effect zal hebben op de onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels in de deelnemende landen, waardoor beleidshervormingen worden gestimuleerd”10.

Complementariteit en synergie met andere programma's en beleidsmaatregelen
19

De complementariteit en de synergie met andere programma's en beleidsmaatregelen moeten in de eerste plaats worden gewaarborgd door de bijdrage van Erasmus+ aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, waaronder de kerndoelstellingen inzake onderwijs. Het programma moet bovendien bijdragen tot de doelstellingen van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (de mobiliteitsbenchmarks van „ET 2020”)11.

20

Hoewel Erasmus+ inderdaad bijdraagt tot de verwezenlijking van de mobiliteitsbenchmarks, bestaat er geen duidelijk verband tussen KA1 en de in bijlage I bij de verordening uiteengezette indicator voor de kerndoelstelling inzake onderwijs, zoals uitgelegd in de paragrafen 57 en 58.

21

De Commissie heeft het verband tussen Erasmus+ en Europa 2020 en ET 2020 uiteengezet. Zij wees erop dat het programma gericht is op het bevorderen van vaardigheden, de inzetbaarheid en de modernisering van stelsels voor onderwijs, opleiding en jeugd, en acties, samenwerkingsprojecten en instrumenten ondersteunt die verband houden met de beleidsprioriteiten van ET 2020. Op deze manier draagt het volgens de Commissie bij tot de uitvoering van de Europa 2020-strategie, en met name van de landspecifieke aanbevelingen op het gebied van onderwijs en opleiding. De Commissie stelt dat investeringen uit hoofde van Erasmus+ ten goede zullen komen aan individuen, instellingen en de samenleving als geheel en zo zullen bijdragen tot de werkgelegenheid, de groei en het concurrentievermogen en de welvaart en sociale inclusie zullen verbeteren12.

22

In de programmalanden die we bezochten, stelden we vast dat de mobiliteitsmaatregelen de vaardigheden en inzetbaarheid inderdaad verbeteren, met name in de sector beroepsonderwijs en -opleiding. Op programmaniveau bevat de tussentijdse evaluatie aanwijzingen dat HO- en BOO-studenten die aan de mobiliteitsactiviteiten hebben deelgenomen betere werkgelegenheids- en salarisvooruitzichten hebben dan niet-mobiele studenten, hoewel de meeste aanwijzingen tot dusver betrekking hebben op de voorgaande programma's.

23

Uit feedback van deelnemers blijkt dat zij zeer tevreden zijn met de Erasmus+-mobiliteit en de gevolgen hiervan voor hun inzetbaarheid. Tot januari 2018 gaf 93,8 % van de respondenten bijvoorbeeld aan dat zij hun kerncompetenties hadden verbeterd. 93 % van de personeelsleden geeft aan dat zij nieuwe goede praktijken hebben geleerd en 75 % van hen stelt dat zij terugkwamen met praktische vaardigheden die relevant waren voor hun huidige baan. 79,1 % gaf aan dat zij hun inzetbaarheid hadden vergroot13. Dergelijke feedback is informatief en bemoedigend, maar kan subjectief zijn (zie de paragrafen 80-82).

24

In het Erasmus+-jaarverslag van 2015 wordt het verband tussen Erasmus+ en andere EU-beleidsontwikkelingen uiteengezet, zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen (onderwijs en opleiding om werkgelegenheid en groei te herstellen), en wordt gesteld dat met Erasmus+ in heel 2015 de bestaande EU-beleidsagenda's werden uitgevoerd ter bevordering van inclusieve leermobiliteit en samenwerking tussen de verschillende belanghebbenden in de sectoren onderwijs, opleiding en jeugd14.

25

Sommige lidstaten gebruiken andere EU-middelen om mobiliteit via de mechanismen van Erasmus+ te financieren. Polen heeft bijvoorbeeld zijn operationele programma in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in 2016 afgestemd op de financiering van 2 500 deelnemers uit het schoolonderwijs en 17 200 BOO-deelnemers aan Erasmus+. Achtergestelde studenten ontvangen bovendien aanvullende middelen uit het ESF.

Bijdrage tot het doeltreffende gebruik van de transparantie- en erkenningsinstrumenten van de EU
Transparantie
26

In de programmagids staat dat „activiteiten met het oog op de verspreiding en benutting van resultaten […] de aandacht [vestigen] op de werkzaamheden die als onderdeel van het Erasmus+-project werden uitgevoerd. Door resultaten, nuttige ervaringen en bevindingen te delen buiten het werkterrein van de deelnemende organisaties, kunnen door de EU gefinancierde werkzaamheden ten goede komen aan een breder publiek”15.

27

Op de verspreidingsplatforms voor Erasmus+ van DG EAC zijn meer dan tachtig succesverhalen te vinden. Voor de in 2015 en 2016 geselecteerde succesverhalen zijn 120 informatiebladen en tien video's gepubliceerd om deze projecten nog zichtbaarder te maken. Deze zijn gepromoot op sociale media en websites en in de nieuwsbrief van DG EAC, evenals tijdens evenementen. In 2017 begon de Commissie met het publiceren van een maandelijkse onlinenieuwsbrief over Erasmus+, waarin een aantal succesverhalen wordt opgenomen. Erasmus+ is de grootste DG-specifieke Facebookpagina van de Commissie (met bijna 300 000 volgers).

28

Er werd een nieuw platform (VALOR of platform voor de verspreiding van projectresultaten) opgericht voor Erasmus+, om een uitgebreid overzicht te bieden van projecten die in het kader van het programma worden gefinancierd en om voorbeelden van goede praktijken en succesverhalen onder de aandacht te brengen. Het platform maakt producten, resultaten en intellectuele output beschikbaar die het resultaat zijn van de gefinancierde projecten. Het biedt via internet vrije toegang tot beschrijvingen, resultaten en contactgegevens voor alle in het kader van het Erasmus+-programma gefinancierde projecten, evenals voor sommige projecten die in het kader van de voorgaande programma's werden gefinancierd.

29

We troffen bewijs aan dat de vijf bezochte landen en de Commissie zeer actief zijn in het verspreiden van de resultaten van hun projecten.

Erkenning
30

Erasmus+ bevordert de erkenning van tijdens de mobiliteitsactiviteit verzamelde studiepunten. De erkenning van studiepunten werd niet als probleem gezien door begunstigden en deelnemers die wij tijdens onze controle spraken. In 2016 werd een erkenningspercentage van 100 % gemeld voor het hoger onderwijs (73 % in 2013) en een percentage van 77 % voor beroepsonderwijs en -opleiding16. Het feit dat studenten studiepunten moeten verzamelen, zorgt ervoor dat zij ijverig moeten zijn tijdens hun mobiliteitsactiviteit.

31

In het kader van beroepsonderwijs en -opleiding wordt het internationale element van de opleiding gecertificeerd door het Europass-systeem, waardoor potentiële werkgevers meer zekerheid hebben en de inzetbaarheid van BOO-studenten toeneemt.

Erasmus+ biedt extra Europese meerwaarde

32

De EAV van Erasmus+ kan worden gedefinieerd als het positieve effect dat het programma heeft en dat zonder het programma niet tot stand zou zijn gekomen. Op basis van deze definitie stelden wij aanvullende wijzen vast waarop mobiliteit zorgt voor EAV, die verder gaan dan de in de verordening beoogde EAV.

Het handvestensysteem
33

Alle deelnemende hogeronderwijsinstellingen van (zowel zendende als ontvangende) programmalanden moeten het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) verkrijgen. Dit handvest, dat in het kader van het vorige programma werd ontwikkeld, is een kwaliteitsgarantie voor opleidingen in heel Europa. Geen enkel land zou alleen een dergelijk systeem kunnen opzetten. We constateerden dat sommige universiteiten het handvest enkel hadden aangevraagd om dit als kwaliteitskeurmerk te kunnen gebruiken. Het Erasmus+-programma heeft de erkenning van tijdens de mobiliteitsactiviteit verzamelde studiepunten ontwikkeld. Het handvest heeft dit veel eenvoudiger gemaakt.

34

Erasmus+ moedigt instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding aan om het BOO-handvest aan te vragen. Dit onlangs ontwikkelde handvest is een vergelijkbare kwaliteitsgarantie en bevordert de reputatie en aantrekkelijkheid van instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding. We constateerden ook dat sommige instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding het BOO-handvest enkel hadden aangevraagd om dit als kwaliteitskeurmerk te kunnen gebruiken.

Figuur 6

Het BOO-handvest in enkele van de bezochte landen

Bron: ERK.

Netwerk van samenwerking en harmonisatie van universitaire curricula
35

Mobiliteit heeft bijgedragen tot het bevorderen van de samenwerking tussen universiteiten, die internationale kantoren hebben opgericht die worden aangevuld door een systeem van standaarddocumenten en -instrumenten om de mobiliteit van studenten en personeel te ondersteunen. Universitaire curricula zijn veranderd om de mobiliteit van studenten te vergemakkelijken, waarbij de semesters, studieperioden en de beschikbaarheid van vakken in verschillende landen werden gesynchroniseerd. Deze samenwerking vergemakkelijkt ook het overdragen van studiepunten en de wederzijdse erkenning van tijdens de mobiliteitsactiviteit voltooide modules en behaalde diploma's.

36

In de HO- en BOO-sectoren worden leerovereenkomsten (LA's) gesloten tussen lerenden en ontvangende instellingen. Dit zijn een soort geïnstitutionaliseerde garanties dat de tijdens de mobiliteitsactiviteit verzamelde studiepunten zullen worden erkend. De ondertekening van een LA is een sterke voorspellende indicator voor de latere erkenning van de mobiliteitsactiviteit17.

37

Bij de door ons bezochte projecten leidde de mobiliteit van personeel van universiteiten en scholen en lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding tot daaropvolgende samenwerking en uitwisselingen buiten Erasmus+.

Een strategische benadering van mobiliteit
38

In het kader van Erasmus+ dienen HO-instellingen, BOO-instellingen en scholen – in plaats van studenten/individuele leerkrachten – mobiliteitsprojecten ter goedkeuring in. Dit is een belangrijke verandering ten opzichte van de voorgaande programma's die naar onze mening bijdraagt tot institutionele ontwikkeling. HO-instellingen die een strategie voor internationalisering moeten voorstellen en uitvoeren, plukken hiervan de vruchten. Aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en scholen moeten een Europees ontwikkelingsplan opstellen, waarin wordt uiteengezet hoe het voorgestelde mobiliteitsproject aansluit op de behoeften en de algehele ontwikkeling van de instelling.

39

Deze strategische benadering bevordert de betrokkenheid van het bestuur bij de doelstellingen van een project en het behoud van banden en kennis op een langere termijn, waardoor een duurzamere meerwaarde wordt gecreëerd.

EAV van de mobiliteit van leerkrachten
40

Leerkrachten die hebben deelgenomen aan een mobiliteitsproject moeten bij terugkomst hun opgedane kennis in de praktijk brengen. Universitair medewerkers in Estland en medewerkers in het beroepsonderwijs en -opleiding in Polen stelden bijvoorbeeld dat zij hun mobiliteitservaring in hun thuisinstellingen hadden benut.

Meertaligheid
41

Een van de specifieke doelstellingen van het programma is de verbetering van het onderwijzen en leren van talen en bevordering van de taalverscheidenheid van de EU. Taalvaardigheden dragen bij tot de mobiliteit, inzetbaarheid en persoonlijke ontwikkeling van Europese burgers.

42

Een van de in bijlage I bij de verordening uiteengezette indicatoren is het percentage deelnemers dat aangeeft dat zij hun taalvaardigheden hebben verbeterd. Het percentage voor deze indicator is 96 %18 (maar zie ook paragraaf 81). Mobiliteit in het buitenland is speelt een grote rol bij het verkrijgen van een dergelijke score.

43

Een gebrek aan taalvaardigheden kan nog steeds een belemmering vormen voor mobiele studenten, met name buiten de HO-sector. Uit onze gesprekken met deelnemers bleek dat een gebrekkige taalbeheersing deelnemers, met name in de sector beroepsonderwijs en -opleiding, kan hinderen en ertoe kan leiden dat de mobiliteitsplaatsing niet direct resulteert in een baan. Het gebrek aan taalkennis leidde er bijvoorbeeld toe dat de Spaanse BOO-studenten die wij spraken na hun mobiliteitsactiviteit in Berlijn geen baan vonden. Taalbarrières werden door respondenten van de openbare raadpleging die de tussentijdse evaluatie ondersteunt genoemd als meestvoorkomende belemmering voor het behalen van de programmadoelstellingen19.

Grensoverschrijdende en internationale mobiliteit
44

Mobiliteit vormt in de meeste landen een belangrijk onderdeel van de onderwijsstrategie. Noorwegen heeft bijvoorbeeld een streefdoel van 20 % opgenomen voor de deelname van studenten aan grensoverschrijdende mobiliteit, Estland heeft het portaal StudyinEstonia opgericht om buitenlandse studenten aan te trekken en Spanje wil intensiever samenwerken met Zuid-Amerika, door ondersteuning te bieden bij het opzetten van internationale kantoren en bij capaciteitsopbouw. Erasmus+ is een uiterst belangrijk middel en model om dit te verwezenlijken (zie figuur 5).

Erasmus+ als onderdeel van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid van de EU
45

Om de internationale dimensie van het HO te bevorderen, worden in het kader van Erasmus+ middelen beschikbaar gesteld uit de EU-begroting, zoals voorzien in diverse externe instrumenten20. Deze financiering wordt toegewezen aan acties met betrekking tot leermobiliteit tussen programmalanden en partnerlanden. De mobiliteit van studenten en personeel naar of uit partnerlanden die wordt gefinancierd met de toegewezen DCI-middelen moet gericht zijn op gebieden die relevant zijn voor de inclusieve en duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden21.

46

Erasmus+ is zo een voorbeeld van zachte macht en diplomatie van de EU en biedt een politieke EAV. Door middel van het programma, en met name door HO-mobiliteit met partnerlanden, worden beleidsmaatregelen op het gebied van ontwikkeling en nabuurschap uitgevoerd (zie figuur 5).

47

Bij de voorgaande programma's werden dergelijke projecten op EU-niveau beoordeeld. In het kader van Erasmus+ worden projecten in elk programmaland beoordeeld. Het kan leiden tot een verslechtering van de kwaliteit omdat in elk land een minimumaantal projecten wordt geselecteerd.

Meer aandacht en aanzien voor beroepsonderwijs en -opleiding
48

17 % van de totale Erasmus+-begroting is bestemd voor de BOO-sector. Dit compenseert de beperkte nationale middelen die beschikbaar zijn voor uitwisselingen van studenten, leerkrachten en personeel in de BOO-sector. Daarnaast dragen BOO-studentenuitwisselingen ertoe bij dat BOO-instellingen en beroepsonderwijs en -opleiding op zich aantrekkelijker worden en meer aanzien genieten. Steeds meer studenten en personeelsleden nemen deel aan BOO-mobiliteitsactiviteiten (zie figuur 7).

Figuur 7

Aanzienlijke toename van BOO-mobiliteit (studenten en personeel)

Bron: Europese Commissie.

Beroepsonderwijs en -opleiding brengt Erasmus+ dichter bij meer verschillende groepen burgers
49

De opneming van beroepsonderwijs en -opleiding in Erasmus+ brengt het programma dichter bij meer verschillende groepen burgers die actief zijn in een bredere waaier van minder academische domeinen (bijv. catering of carrosserie). Bovendien biedt de opneming van dergelijke disciplines in Erasmus+ mogelijkheden voor studenten uit achtergestelde groepen om de voordelen van mobiliteit te ervaren. Veel van de BOO-studenten met wie wij spraken, hadden hun land, of zelfs hun regio, nooit verlaten voordat zij deelnamen aan de mobiliteitsactiviteit. In bijlage II zijn voorbeelden opgenomen van de soorten mobiliteit in de BOO-sector in de bezochte scholen/landen.

Toegenomen besef van een Europese identiteit
50

Volgens de mobiliteitsdeelnemers die wij spraken, nam hun besef van een Europese identiteit toe dankzij deze deelname. In de tussentijdse evaluatie werd ook geconstateerd dat een deelname aan Erasmus+-mobiliteit het gevoel „Europeaan” te zijn bevorderde (+19 % in vergelijking met niet-deelnemers). Bovendien ziet het grote publiek het programma, en vooral mobiliteit omdat dit het meest zichtbare deel van het programma is, als een van de pijlers van een Europese identiteit en als tastbaar voordeel dat de EU haar burgers biedt. Erasmus+ is een van de bekendste merken van de EU.

51

Erasmus+ genereert dus veel vormen van EAV die verder gaan dan de wettelijke vereisten. Erasmus+ speelt daadwerkelijk een belangrijke rol bij het uitbreiden van de leermobiliteit in het buitenland en heeft zeer positieve gevolgen voor de houding van deelnemers ten opzichte van de EU. Dergelijke effecten zouden de landen alleen niet kunnen verwezenlijken.

Er zijn op bepaalde belangrijke gebieden tekortkomingen in de prestatiemeting van Erasmus+ mobiliteit

52

Met het oog op een doeltreffend prestatiebeheer, dat onder meer evaluaties en controles omvat, moeten specifieke, meetbare en realistische prestatie-indicatoren worden ontwikkeld die in de loop der tijd kunnen worden gemeten en rekening houden met de specifieke opzet van de maatregel22. Deze interventielogica wordt weergegeven in figuur 8.

Figuur 8

Model voor de interventielogica van KA1-mobiliteitsmaatregelen in het kader van Erasmus+

Bron: ERK.

53

De algemene doelstelling van Erasmus+ qua onderwijs en opleiding is om bij te dragen tot: de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, waaronder de kerndoelstelling inzake onderwijs; de verwezenlijking van de doelstellingen van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) en de bijbehorende ijkpunten; de duurzame ontwikkeling van partnerlanden op het gebied van het hoger onderwijs; en de bevordering van Europese waarden overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie23. Specifieke doelstellingen voor onderwijs en opleiding die relevant zijn voor KA1-mobiliteit, zijn uiteengezet in artikel 5.

De vastgestelde streefdoelen worden behaald, maar bepaalde indicatoren stemmen niet volledig overeen met de algemene en specifieke doelstellingen die in de verordening zijn vastgelegd

Sommige van de indicatoren die in de verordening zijn vastgelegd moeten worden verbeterd, zodat ze nuttiger zijn voor het kader voor prestatiebeoordeling
54

Er bestaat een reeks indicatoren voor de evaluatie van het programma24. Deze indicatoren worden omschreven als „meetbaar en relevant”25 en zijn bedoeld „om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt”26. De voor KA1-mobiliteit vastgestelde indicatoren worden weergegeven in figuur 9.

Figuur 9

Indicatoren voor de evaluatie van het programma

Bron: Bijlage I bij de verordening.

55

We onderzochten of deze indicatoren passend zijn. De Commissie stelt dat het programma goed op weg is om het grootste deel van de vastgestelde streefdoelen te behalen of te overtreffen.

Het is niet duidelijk hoe de gefinancierde mobiliteitsprojecten bijdragen tot het behalen van de kerndoelstelling inzake onderwijs van Europa 2020
56

De indicatoren van Europa 2020 werden vastgesteld door de Raad. Volgens de Commissie blijkt uit de indicatoren die verband houden met de kerndoelstelling inzake onderwijs van Europa 2020, namelijk die met betrekking tot het afronden van een tertiaire opleiding en voortijdig schoolverlaten, dat er sprake is van continue vooruitgang. In 2016 was het percentage voortijdige schoolverlaters in de EU 10,8 %27, 0,2 procentpunten lager dan in 2015. Het gemiddelde EU-percentage van personen tussen de 30 en 34 met een tertiaire opleiding nam tegelijkertijd met 0,3 procentpunten toe tot 39,0 %28 in 201629.

57

Het is echter niet duidelijk hoe de in het kader van mobiliteit gefinancierde projecten bijdragen tot het behalen van deze kerndoelstellingen inzake onderwijs. Bovendien kan deze bijdrage, voor zover die is geleverd, niet worden onderscheiden van de bijdrage van andere nationale en EU-maatregelen en niet afzonderlijk worden gemeten.

58

Er bestaat dus geen duidelijk verband tussen mobiliteit, of zelfs Erasmus+ in zijn geheel, en de indicatoren voor de kerndoelstelling inzake onderwijs. Deze Europa 2020-indicatoren stemmen zijn niet afgestemd op de algemene en specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in de verordening zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 2.

Aangezien de mobiliteitsbenchmark slechts gedeeltelijke resultaten bevat, wordt deze niet naar behoren gemeten
59

De lidstaten kwamen in 2011 een EU-benchmark voor mobiliteit in het hoger onderwijs overeen30, volgens welke in 2020 ten minste 20 % van de afgestudeerden een aan het hoger onderwijs gerelateerde studie- of opleidingsperiode (ook in de vorm van stages) in het buitenland moet hebben doorgebracht.

60

Ze stelden ook een benchmark vast voor leermobiliteit bij beroepsonderwijs en -opleiding: uiterlijk in 2020 moet ten minste 6 % van de BOO-afgestudeerden een BOO-gerelateerde studie- of opleidingsperiode (inclusief stages) in het buitenland hebben doorgebracht.

61

Mobiliteit in het hoger onderwijs in het kader van Erasmus+ is een belangrijke drijvende kracht achter het behalen van de benchmark voor mobiliteit in die sector. De mobiliteitsbenchmark houdt duidelijk verband met KA1. Erasmus+ is echter niet het enige programma dat bijdraagt tot de mobiliteit en de bijdrage van het Erasmus+-programma kan daarom niet volledig worden vastgesteld.

62

De gegevens waarop deze benchmark steunt31 zijn bovendien slechts op zeer onvolledige basis beschikbaar volgens een door het Centre for Research on Lifelong Learning (CRELL) uitgevoerde analyse en zijn niet op vergelijkbare basis voor heel Europa beschikbaar32. De resultaten voor deze indicator zijn dus niet nauwkeurig.

63

Een uitgebreide beoordeling van het niveau van mobiliteit in de BOO-sector is onmogelijk vanwege de beperkte beschikbaarheid van gegevens. Eurostat voerde een proefonderzoek uit, dat eind 2015 werd afgerond, om de leermobiliteit in de BOO-sector te beoordelen. Uit de resultaten bleek dat in de 17 programmalanden die aan het onderzoek deelnamen circa 3,1 % van de BOO-studenten gebruik had gemaakt van leermobiliteit.

64

Aangezien deze indicator slechts gedeeltelijke resultaten bevat, wordt deze niet naar behoren gemeten.

De kwantitatieve (algemene) indicatoren bieden nuttige informatie, maar bepaalde definities moeten worden geharmoniseerd en verfijnd
65

Deze indicatoren houden specifiek verband met mobiliteit en worden door de Commissie gerapporteerd en gemonitord. De vooruitgang (per eind 2016) in de richting van de streefdoelen voor deze indicatoren, die in het jaarlijks werkprogramma van DG EAC zijn vastgesteld, is samengevat in figuur 10.

Figuur 10

Kwantitatieve (algemene) indicatoren

Bron: Jaarlijks activiteitenverslag, DG EAC, 2016.

66

Erasmus+-mobiliteit bevordert de inclusie van kansarme lerenden. Het is niet duidelijk waarom dergelijke deelnemers in de indicator in de rechtsgrondslag worden samengevoegd met deelnemers met speciale behoeften. Volgens het jaarverslag van 2016 over Erasmus+ blijft het programma belemmeringen van de mobiliteit bestrijden door inclusiever te worden voor personen uit achtergestelde groepen en personen met speciale behoeften33. De gebruikte terminologie is dus niet consistent.

67

In de periode 2014-2017 maakten bijna 205 000 deelnemers uit achtergestelde groepen en kansarme deelnemers gebruik van Erasmus+, door deel te nemen aan transnationale mobiliteitsactiviteiten34. Erasmus+-mobiliteit heeft veel mensen die dit anders niet hadden kunnen betalen nieuwe buitenlandervaringen geboden.

68

De definitie van „achtergesteld/kansarm” is in elk programmaland anders. In Spanje worden bijvoorbeeld alle begunstigden die een overheidstoelage ontvangen voor een studie in deze categorie opgenomen. Volgens de gegevens van de Commissie komt meer dan 35 % van de mobiliteitsdeelnemers uit achtergestelde groepen uit Spanje.

69

De resultaten voor deze indicator kunnen als gevolg hiervan niet worden gebruikt voor een nauwkeurige vergelijking van dergelijke mobiliteit in alle EU-landen. De Commissie erkent dat het gebrek aan een geharmoniseerde sectoroverstijgende definitie van kansarme personen en personen uit achtergestelde groepen een van de belangrijkste problemen is bij de analyse van deelnamepatronen en dat de kwaliteit van de gegevens inzake deelname van achtergestelde groepen onduidelijk is vanwege uiteenlopende definities en praktijken35.

70

Deze drie indicatoren meten de output van het programma en helpen om de voortgang van de uitvoering aan te tonen. Ze bieden dus weinig informatie over de uitkomsten en impact van het programma (zie figuur 8).

De onderwijs- en opleidingsindicatoren worden behaald, maar hebben geen betrekking op de mate waarin de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt
71

De onderwijs- en opleidingsindicatoren van bijlage I bij de verordening zijn programmaspecifiek. De voortgang in het kader van deze indicatoren voor 2016 wordt weergegeven in figuur 11 en figuur 12 hieronder, waaruit blijkt dat de meeste streefdoelen worden gehaald.

72

De onderwijs- en opleidingsindicatoren a) tot en met d) die in figuur 11 worden weergegeven, zijn outputindicatoren. Hoewel deze kwantitatieve indicatoren nuttig zijn, meten zij niet volledig de mate waarin „de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt”, met name de specifieke doelstellingen, zoals vereist uit hoofde van bijlage I bij de verordening.

Figuur 11

Outputindicatoren

Bron: Jaarlijks activiteitenverslag, DG EAC, 2016.

73

De indicatoren e) tot en met g) zijn resultaatindicatoren die informatie bieden over de voordelen van een deelname aan het programma. Indicator f) is een subjectieve maatstaf die is gebaseerd op de perceptie van het individu zoals gerapporteerd aan het einde van de mobiliteitsactiviteit.

Figuur 12

Resultaatindicatoren

Bron: Jaarlijks activiteitenverslag, DG EAC, 2016.

74

De Commissie erkent de beperkingen van deze indicatoren als gevolg van het feit dat deze hoofdzakelijk zijn gebaseerd op de door de begunstigden gemelde eigen perceptie van de bijdrage van KA136. Zij stelt dat in de nationale verslagen waarop de MTE steunt melding wordt gemaakt van verbeteringen van het niveau van kerncompetenties en vaardigheden van lerenden, maar erkent dat dit voornamelijk gebaseerd is op de door deelnemers zelf gerapporteerde perceptie37.

Het dashboard biedt informatie over output en uitkomsten in realtime
75

In 2016 lanceerde de Commissie haar Erasmus+-dashboard, een enkel datapakhuis waarin alle informatie wordt verzameld die wordt geregistreerd door de NA's en de begunstigden. De gegevens worden dagelijks bijgewerkt en voorzien in kwalitatieve en kwantitatieve realtime-informatie over de uitvoering van het programma, wat betreft projecten, subsidies, deelnemers en bij het programma betrokken organisaties. Via het dashboard worden de enquêtes en verklaringen na afloop van de mobiliteitsactiviteiten van deelnemers en begunstigden verzameld.

76

Volgens het dashboard is de tevredenheid onder deelnemers hoog: 95,8 % was tevreden met zijn ervaring met leermobiliteit (per januari 2018) en 80 % voelde zich beter voorbereid op het zoeken van een baan. Erasmus+ is op basis van de enquêtes en verklaringen na afloop van de mobiliteitsactiviteiten inderdaad een succes.

De bronnen die in de tussentijdse evaluatie worden gebruikt om de prestaties te meten zijn hoofdzakelijk enquêtes en feedback van deelnemers
77

Het MTE-verslag over het Erasmus+-programma werd op 31 januari 2018 ingediend38. Het is gebaseerd op: nationale verslagen die zijn ingediend door de programmalanden, een evaluatieverslag van een externe contractant, andere getoetste studies, ervaring met het beheer van het programma en meer dan een miljoen antwoorden van alle belanghebbende partijen. Wat Erasmus+ betreft, heeft het betrekking op de periode 2014-2016.

78

De bronnen voor de MTE zijn hoofdzakelijk enquêtes en feedback van deelnemers: in de evaluatie is een aantal technieken voor de verzameling en analyse van gegevens gecombineerd. De meeste resultaten zijn gebaseerd op een mix van bewijs, op basis van enquêtes onder begunstigden, zelf ingediende feedback van begunstigden en kwalitatieve interviews en casestudies39. Daarnaast werden in het kader van een openbare raadpleging de meningen van het grote publiek en belangengroepen verzameld.

79

Tijdens onze bijeenkomsten met de samenstellers van de nationale verslagen in de vijf bezochte landen werd gewezen op moeilijkheden door het gebrek aan robuuste gegevens om de impactbeoordeling van het programma te ondersteunen.

De vragenlijst voor deelnemers na afloop van de mobiliteitsactiviteit is subjectief en complex
80

Na afronding van de mobiliteitsactiviteit moet elke deelnemer een vragenlijst invullen ter evaluatie van de algemene tevredenheid en specifieke aspecten van de deelname aan het programma, zoals de erkenning van de mobiliteitsactiviteit door de thuisinstelling, een toegenomen besef van een Europese identiteit en de verbetering van de taalvaardigheden.

81

Deze feedback van deelnemers is nuttig, maar zou niet moeten worden gebruikt als belangrijkste maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit en resultaten van een mobiliteitsactiviteit, omdat deze subjectief is. Het feit dat de eindbetaling aan de student afhankelijk is van het invullen van de vragenlijst maakt deze nog subjectiever, hoewel een dergelijke betaling niet afhangt van een positieve zelfbeoordeling.

82

De studenten die wij spraken, gaven aan dat de vragenlijsten te complex waren (met name voor beroepsonderwijs en -opleiding) en dat er te veel EU-jargon werd gebruikt. Enkele studenten merkten op dat zij problemen hadden met het invullen van de vragenlijst. De Noorse NA stelde bijvoorbeeld dat de vragen niet passend waren voor BOO-studenten.

Weinig continuïteit van jaar tot jaar in de prioriteiten van de jaarlijkse werkprogramma's van Erasmus+

83

De Commissie stelde in 2014 beleidsprioriteiten voor Erasmus+ vast. Enkele van deze prioriteiten zijn ook in daaropvolgende JWP's opgenomen, terwijl andere prioriteiten werden geschrapt en nieuwe beleidsprioriteiten werden ingevoerd.

84

De in 2014 geïntroduceerde prioriteit inzake systemische veranderingen in de onderwijs- en opleidingsstelsels met het oog op het verbeteren van hun relevantie voor de arbeidsmarkt, door middel van betere werkgebaseerde leermogelijkheden, werd niet in het daaropvolgende JWP opgenomen.

85

Geen van de BOO-prioriteiten van 2014 is in het JWP van 2017 opgenomen. Voor elk volgend jaar werden echter extra prioriteiten vastgesteld. De prioriteit voor het hoger onderwijs om het opleidingsniveau te verhogen, werd geschrapt uit het JWP van 2017 en er werden nieuwe prioriteiten ingevoerd.

86

Deze prioriteiten zijn relevant, maar er zijn geen kwantitatieve streefdoelen of indicatoren vastgesteld. Het is niet duidelijk in hoeverre de doelstellingen van deze prioriteiten zijn verwezenlijkt of waarom zo veel prioriteiten werden geschrapt. Er was sprake van weinig continuïteit van jaar tot jaar wat betreft de prioriteiten die DG EAC vaststelde in de JWP's van Erasmus+.

De toewijzing van de middelen is niet gebaseerd op prestaties

87

De toewijzing van de middelen moet worden gebaseerd op de prestaties teneinde een doelmatig en doeltreffend gebruik van de middelen te bevorderen. De verordening vereist dat de criteria die worden gebruikt voor het meten van de prestaties gericht zijn op „het niveau van de jaarlijks gerealiseerde resultaten” en „de hoogte van de verrichte jaarlijkse betalingen”40.

88

Wij zijn van mening dat deze criteria niet toereikend zijn om de prestaties van het programma te meten. Deze criteria meten slechts hoeveel kan worden uitgegeven (input en output). Prestaties hebben ook betrekking op de uitkomsten en impact, zoals in de verordening wordt erkend41.

89

Samenvattend kan worden gesteld dat de prestatiemeting van Erasmus+ mobiliteit verder moet worden verbeterd op bepaalde belangrijke gebieden. De streefdoelen worden behaald, maar de indicatoren stemmen niet volledig overeen met de algemene en specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in de verordening, waardoor prestatiemeting moeilijk is.

In het kader van Erasmus+ zijn veel vernieuwingen geïntroduceerd, maar enkele van deze vernieuwingen zijn nog niet uitgerijpt

De consolidatie in het kader van Erasmus+ is een succes

90

Met Erasmus+ worden de programma's van de periode 2007-2013 samengevoegd tot één programma (zie figuur 1). Op mobiliteitsgebied zijn hierin de voormalige programma's Erasmus (HO), Leonardo (BOO) en Comenius (SE) opgenomen. De vertegenwoordigers van de NA's die wij spraken, zijn van mening dat dit een positieve ontwikkeling is, wat ook door alle NA-directeuren in een nota werd bevestigd42. Een enkele merknaam zorgt voor meer zichtbaarheid op politiek niveau en voor het publiek en draagt bij tot een toename van het besef van een Europese identiteit (zie paragraaf 50).

Indirect beheer is een goede benadering

91

Het indirecte beheer43 doet de doeltreffendheid van projecten toenemen. De NA's staan dicht bij de begunstigden en kunnen beter bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van projectvoorstellen en de uitvoering hiervan en deze aanpassen aan de diversiteit van de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels. De begunstigden die wij spraken, bevestigden dat de NA's goede ondersteuning en feedback bieden tijdens de aanvraag- en uitvoeringsfase en evenementen en cursussen organiseerden om de toegang tot het programma te faciliteren.

Met Erasmus+ zijn veel vernieuwingen geïntroduceerd met het oog op administratieve vereenvoudiging, maar de aanvraag- en verslagleggingsprocessen zijn nog steeds gecompliceerd

92

De uitvoering van het programma moet worden vereenvoudigd door de formele en bureaucratische vereisten voor begunstigden en lidstaten te beperken44. Stroomlijning en vereenvoudiging van de organisatie en het beheer en voortdurende aandacht voor het verminderen van de administratieve uitgaven zijn essentieel voor het welslagen van het programma45.

93

Slechts een minderheid van NA's (36 %) vindt Erasmus+ een kleinere belasting dan de voorgaande programma's46. Begunstigden en deelnemers vinden het programma nog steeds ingewikkeld (aanvragen, uitvoering, verslaglegging). Geïnterviewde deelnemers vonden de projectaanvraag en verslaglegging voor beroepsonderwijs en -opleiding repetitief en gaven aan dat dezelfde informatie meerdere malen moest worden verstrekt. Kleinere organisaties waren van mening dat het vereiste om de „Europese impact” van hun afzonderlijke mobiliteitsprojecten te beschrijven buitensporig was.

94

In bijna elk land klaagden deelnemers over complexe administratieve procedures in verband met aanvragen en verslaglegging47. We constateerden dat sommige studenten het invullen van de LA ingewikkeld vinden en dat de inhoud van een vak bij aankomst van studenten soms blijkt te zijn veranderd. Studiegidsen worden soms niet bijgewerkt. Dit kan tot teleurstelling leiden bij aankomst, aangezien sommige studenten constateren dat het vak dat zij wilden volgen, niet langer bestaat.

95

Sommige van de deelnemers die wij spraken, vonden de aanvraagformulieren te complex voor scholen. Een van de moeilijkheden is dat zij moeten aangeven hoe de projecten aan de doelstellingen van het Europees ontwikkelingsplan zullen voldoen. Voor de oproep van 2018 zijn de aanvraagformulieren vereenvoudigd.

96

De Commissie heeft een uitgebreide programmagids opgesteld om de begunstigde organisaties en individuele deelnemers te helpen. Deze gids wordt elk jaar bijgewerkt. Het is echter lastig om vast te stellen welke wijzigingen van jaar tot jaar zijn aangebracht in de programmagidsen, aangezien dit niet wordt aangegeven. De NA's die we bezochten, merkten op dat zij een onlinehandleiding (momenteel in PDF-formaat) zouden waarderen, met alle brondocumenten – en gemarkeerde updates – in één enkel document. De programmagids 2017 is in de tussentijd online beschikbaar gemaakt.

97

Vertegenwoordigers van enkele van de instellingen die wij spraken, vonden de regels voor de HO-mobiliteit met partnerlanden48 te gecompliceerd. De uitvoering van dergelijke mobiliteitsactiviteiten was in het eerste jaar erg lastig: er moesten tien wijzigingen worden doorgevoerd in de financiële overeenkomst die was gesloten tussen de universiteit en het NA. Op dit gebied heeft nog geen vereenvoudiging plaatsgevonden.

Forfaitaire subsidies, vaste bedragen en eenheidskosten zijn een goede vorm van vereenvoudiging, maar de Commissie moet ervoor zorgen dat ongewenste gevolgen worden vermeden

98

De uitvoering van Erasmus+ werd vereenvoudigd door het gebruik van forfaitaire subsidies, vaste bedragen en financiering op basis van eenheidskosten. In de tussentijdse evaluatie inzake de vereenvoudiging van subsidies49 werd geconstateerd dat het gebruik van een dergelijke financiering veel financiële en niet-financiële voordelen heeft opgeleverd bij de uitvoering van het programma. Hiermee zijn de begrotingsplanning, verslaglegging aan het NA en boekhouding vereenvoudigd. Daarnaast werd bij de evaluatie geconstateerd dat begunstigden van het programma zich dankzij de afgenomen administratieve lasten tijdens de planningsfase kunnen richten op de projectinhoud en tijdens de uitvoeringsfase op het behalen van de projectdoelen.

99

We constateerden dat belanghebbenden de invoering van forfaitaire subsidies, vaste bedragen en eenheidskosten verwelkomen, omdat het financiële beheer van het programma daardoor eenvoudiger is geworden.

100

Om de toegankelijkheid van Erasmus+ te bevorderen, moeten de subsidies ter ondersteuning van de mobiliteit van individuen echter worden afgestemd op de kosten van levensonderhoud en de verblijfskosten in het gastland50.

101

De forfaitaire subsidies, vaste bedragen en eenheidskosten zijn vastgesteld in de programmagids en zijn onderverdeeld in drie groepen: landen met vergelijkbare, hogere en lagere kosten voor levensonderhoud. Enkele studenten en vertegenwoordigers van instellingen waarmee wij spraken, gaven aan dat de Erasmus+-subsidies niet kostendekkend zijn en dat de studenten aanvullende financiering nodig hebben zoals eigen spaargeld of steun van de ouders. Dit kan studenten uit achtergestelde groepen van deelname afhouden.

102

We constateerden dat subsidiebedragen niet worden aangepast aan de daadwerkelijke kosten voor deelnemers wanneer het ontvangende land specifieke subsidies verstrekt. In Frankrijk wordt de huur van studenten bijvoorbeeld vaak door de overheid betaald, wat betekent dat deze deelnemers een voordeel hebben ten opzichte van andere deelnemers.

103

Eenheidskosten op basis van reisafstand houden geen rekening met het bestaan of de frequentie van verbindingen of verschillen in prijzen tussen toeristische bestemmingen en geografisch afgelegen gebieden. Het gebruik van het instrument voor afstandsberekening bevoordeelt diegenen die zijn gevestigd in een grote stad met een luchthaven.

104

Naar aanleiding van opmerkingen van NA's heeft de Commissie bepaalde onderdelen van de oproep van 2017 aangepast, bijvoorbeeld aanvullingen voor hoge binnenlandse reiskosten. Bovendien zullen op basis van bewijs uit de tussentijdse evaluatie over de vereenvoudiging van de subsidies vanaf 2018 aangepaste financieringsregels gelden51.

De invoering van IT-systemen was problematisch, maar de meeste problemen zijn inmiddels opgelost

105

De invoering van een groot aantal IT-instrumenten aan het begin van het programma leidde tot verwarring bij NA's en aanvragers. De door de Commissie beschikbaar gestelde IT-instrumenten waren in eerste instantie van wisselende kwaliteit en werden laat ingevoerd. Het mobiliteitsinstrument werd onbetrouwbaar en niet gebruiksvriendelijk geacht en er werd slechts geleidelijk aan rekening gehouden met veel problemen (bijv. eForms, EPlusLink en OEET). Alle door ons bezochte landen maakten melding van problemen bij de integratie van de nieuwe instrumenten, waarvoor geen proefprojecten waren uitgevoerd voorafgaand aan de invoering.

106

De Commissie loste de meeste problemen op met de invoering van haar IT-actieplan van 2016. De verbeteringen werden tijdens onze bezoeken bevestigd door de NA's.

107

We constateerden dat de NA's, begunstigden en deelnemers meer elektronische documentatie, en uiteindelijk een papierloos Erasmus+, zouden verwelkomen. Veel Erasmus+-documenten waren nog steeds alleen in papieren vorm beschikbaar.

De online taalkundige ondersteuning is een nuttig instrument. De offlinecursussen die in het kader van het voorgaande programma werden gefinancierd, worden echter van cruciaal belang geacht

108

Een van de specifieke doelstellingen van Erasmus+ is de verbetering van het onderwijzen en leren van talen.

109

De Commissie heeft de online taalkundige ondersteuning (OLS) gecreëerd waarmee lerenden kunnen beoordelen in hoeverre zij de taal beheersen die zij zullen gebruiken voor hun studie of werk in het gastland en waarmee zij een onlinetaalcursus kunnen volgen om hun niveau te verbeteren.

110

Alle mobiliteitsdeelnemers moeten voorafgaand aan en na afronding van hun mobiliteitsactiviteit een online taaltoets verrichten om hun taalvaardigheden te evalueren. Dergelijke resultaten zouden kwantificeerbare gegevens opleveren met betrekking tot de verbetering van dergelijke vaardigheden. De OLS-toets is een voorwaarde voor de ontvangst van de definitieve subsidiebetaling.

111

We constateerden dat in een aantal gevallen de behaalde scores in de vragenlijst die na afloop van de mobiliteitsactiviteit werd ingevuld er op wijzen dat de taalvaardigheden niet waren verbeterd of zelfs waren verslechterd. De Commissie meent dat de schijnbare verslechtering van de taalniveaus bij de vergelijking van de eerste en de eindbeoordelingen het gevolg is van een gebrek aan motivatie van de deelnemers doordat het in deze fase van hun mobiliteit ontbreekt aan stimulansen. De eindtoetsen moeten dus, ofschoon ze cruciaal zijn, voorzichtig worden geïnterpreteerd bij het meten van de verbetering van de taalvaardigheden.

112

Volgens enkele HO-instellingen leveren de OLS-toetsen geen taalvaardigheidscertificaten op die voldoen aan de criteria voor erkenning die door veel Europese universiteiten worden opgelegd. De groep van universiteiten Coimbra is inderdaad van mening dat te veel nadruk wordt gelegd op de online taaltoetsen en te weinig steun wordt verleend voor doeltreffende taalcursussen ter plaatse52.

113

Enkele BOO-deelnemers betreuren ook het feit dat in het kader van Erasmus+ geen offlinetaalcursussen beschikbaar zijn, waarvoor in het kader van het voorgaande programma financiering beschikbaar was. In Estland wordt het gebrek aan taalcursussen in een auditorium bijvoorbeeld betreurd, aangezien dergelijke cursussen een betere stimulans voor lerenden bieden.

Figuur 13

Voorbeelden van opmerkingen over OLS van bezochte instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding

Bron: ERK.

De garantiefaciliteit voor studentenleningen heeft niet aan de verwachtingen voldaan

114

De garantiefaciliteit voor studentenleningen biedt gedeeltelijke garanties voor financiële intermediairs ten aanzien van leningen die „tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden” worden verstrekt aan studenten die een tweedecyclusgraad beginnen, zoals een mastergraad, in een ander programmaland53.

115

De faciliteit wordt namens de Commissie beheerd en uitgevoerd door het Europees Investeringsfonds (EIF). Tot 3,5 % van de totale Erasmus+-begroting werd oorspronkelijk aan deze faciliteit toegewezen.

116

Het doel was voor 2020 3 miljard EUR aan leningen te verstrekken aan 200 000 masterstudenten en zo de mobiliteit van studenten in Europa te bevorderen overeenkomstig het streefdoel van de EU-mobiliteitsbenchmark van 20 %.

117

De delegatieovereenkomst tussen het EIF en de Commissie levert doelgerichte stimulansen om een financiële intermediair uit elk programmaland te selecteren, zodat studenten uit al deze landen toegang hebben tot de faciliteit54. Hoewel het EIF een marktonderzoek uitvoerde waaruit bleek dat grote belangstelling bestond onder dergelijke intermediairs en dat het EIF de faciliteit actief aanprees bij meer dan 120 financiële instellingen, namen weinigen deel aan de daaropvolgende oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling. Eind 2017 werkte het stelsel slechts via één dergelijke intermediair in Frankrijk en Turkije (alleen uitgaande studenten) en Spanje (uitgaande en binnenkomende studenten).

118

Tegen die tijd hadden slechts 358 masterstudenten een dergelijke lening ontvangen. Hoewel de feedback van de deelnemende studenten positief was en 77 % van hen aangaf dat zij zonder de door de regeling gegarandeerde lening geen masteropleiding in het buitenland hadden kunnen volgen, zal het streefdoel van 200 000 studenten55 waarschijnlijk niet worden gehaald. Eind 2017 herschikte de Commissie de betrokken middelen.

119

Een van de mogelijke redenen voor de gebrekkige belangstelling onder financiële intermediairs is dat de bescherming voor leningnemers in de verordening niet flexibel genoeg is en er niet voldoende rekening wordt gehouden met standaardpraktijken op de markt. Deze bescherming is specifiek uiteengezet in punt 2 van bijlage II bij de verordening.

120

De faciliteit beslaat bovendien een beperkte doelgroep (masterstudenten) en sluit grote groepen studenten uit, waardoor de belangstelling van de financiële intermediairs nog verder afnam.

121

Het EIF sloot in 2017 overeenkomsten met de universiteiten van Luxemburg en Cyprus volgens welke laatstgenoemden het toestaan dat binnenkomende masterstudenten de betaling van hun collegegeld en huisvestingskosten gedurende twee jaar uitstellen, wat wordt gedekt door in het kader van de faciliteit overeengekomen garanties. Deze innovatieve benadering is nuttig, aangezien de universiteiten een steeds grotere rol spelen bij de financiering van het hoger onderwijs.

Andere nieuwe kenmerken van Erasmus+ vergen aandacht

Scholieren kunnen niet langer gebruikmaken van mobiliteit in het kader van KA1
122

De deelname aan mobiliteitsactiviteiten in het kader van KA1 is niet langer mogelijk voor scholieren. De nationale agentschappen en scholen in de bezochte landen betreurden het ontbreken van een dergelijke mobiliteit. Bovendien is het abnormaal dat studenten van dezelfde leeftijd deel kunnen nemen aan BOO-mobiliteitsactiviteiten, maar scholieren dit niet kunnen in het kader van KA1.

Veel instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding ondervinden problemen bij het vinden van partners en moeten vaak hun toevlucht nemen tot tussenpersonen
123

De instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding die wij bezochten, maakten melding van problemen bij het vinden van partners voor kwalitatief hoogwaardige mobiliteit. Voorbeelden van dergelijke problemen zijn opgenomen in figuur 14. Enkele van hen nemen hun toevlucht tot het gebruik van tussenpersonen, wat duur kan zijn en de financiering die beschikbaar is voor mobiliteit kan beperken. De bezochte instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding zouden meer ondersteuning van de Commissie en de NA's bij het vinden van partners op prijs stellen.

124

Daarnaast worden in het kader van Erasmus+ kosten voor bijvoorbeeld voorbereidende bezoeken voor leerkrachten om nieuwe ontvangende partners te controleren niet langer gedekt, wat in het kader van Leonardo nog wel het geval was. Instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding verlangen meer ondersteuning om het administratieve personeel en leerkrachten in staat te stellen studenten aan het begin en het einde van de mobiliteitsactiviteit te begeleiden en om voorbereidende bezoeken te brengen. Begeleidende bezoeken zijn erg belangrijk, aangezien de studenten vaak tieners zijn en dit voor velen van hen de eerste keer is dat zij in het buitenland zijn.

125

De Commissie heeft onlangs een onlinekaart met houders van het BOO-handvest gecreëerd, met behulp waarvan hogescholen partnerschappen kunnen aanvragen met hogescholen in het buitenland die betrouwbaar worden geacht.

Figuur 14

Problemen bij het vinden van partners – Opmerkingen van de bezochte BOO-instellingen

Bron: ERK.

Flexibiliteit voor promovendi is noodzakelijk
126

In het kader van voorgaande regelingen was het mogelijk om korte, intensieve programma's te organiseren, die met name door promovendi erg werden gewaardeerd. Op dit moment bedraagt de minimaal toegestane periode drie maanden. De door ons bezochte instellingen voor hoger onderwijs stelden dat dergelijke studenten behoefte hebben aan meer flexibiliteit en dat een periode van één maand beter aansluit op hun beschikbaarheid.

Conclusies en aanbevelingen

127

We constateerden dat Erasmus+ een bekend, succesvol EU-merk is. Het programma genereert veel vormen van EAV, waarvan vele verder gaan dan de wettelijke vereisten. De streefdoelen worden behaald, maar het kader voor prestatiebeoordeling van Erasmus+ mobiliteit moet verder worden verbeterd op bepaalde belangrijke gebieden, zodat de mate waarin de algemene en specifieke doelstellingen worden verwezenlijkt kan worden gemeten. Er zijn innovatieve kenmerken en maatregelen voor vereenvoudiging ingevoerd, maar sommige belanghebbenden vinden belangrijke aspecten nog steeds lastig.

128

De Erasmus+-mobiliteitsacties voldoen aan de EAV-criteria zoals vastgesteld in de rechtsgrondslag (zie de paragrafen 14-31). We hebben aanvullende manieren vastgesteld waarop deze acties een EAV creëren (zie de paragrafen 32-51).

Aanbeveling 1

De Commissie moet bijkomende EAV-aspecten voorstellen bij het ontwerpen en uitvoeren van het toekomstige Erasmus+-programma. Alle EAV-aspecten moeten worden geprioriteerd in het stadium van de projectevaluatie, en gemonitord en gerapporteerd.

Streefdatum voor de uitvoering: het eerste semester van 2021.

129

Hoewel de meeste voor het programma gespecificeerde streefdoelen worden behaald, stelden we vast dat de indicatoren niet volledig overeenstemmen met de algemene en specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in de verordening, waardoor prestatiemeting moeilijk is. Daarom moet het kader voor prestatiebeoordeling van Erasmus+ mobiliteit verder worden verbeterd op bepaalde belangrijke gebieden (zie de paragrafen 52-88). Het systeemeffect van mobiliteit is nog niet aangetoond (zie de paragrafen 16-18).

130

De meeste indicatoren zijn kwantitatief en gebaseerd op de output. De kwalitatieve indicatoren zijn grotendeels gebaseerd op percepties van belanghebbenden en deelnemers zoals gemeld in interviews en enquêtes. De feedback van deelnemers is nuttig, maar zou niet moeten worden gebruikt als belangrijkste maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit en resultaten van mobiliteitsactiviteiten, omdat deze subjectief kan zijn (zie de paragrafen 54-82).

131

De prestatiecriteria die in de verordening zijn vastgesteld voor de toewijzing van middelen, meten slechts in- en output en geen uitkomsten en impact. Wij zijn van mening dat de prestaties moeten worden beoordeeld op grond van de vorderingen bij het behalen van de doelstellingen, teneinde aan de verordening te voldoen. Bovendien is er sprake van weinig continuïteit van beleidsprioriteiten van jaar tot jaar voor Erasmus+ (zie de paragrafen 83-88).

Aanbeveling 2

De Commissie moet:

  1. indicatoren die helpen meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn behaald verder ontwikkelen en publiceren;
  2. criteria vaststellen om ervoor te zorgen dat de toewijzing van middelen wordt gebaseerd op de prestaties ten aanzien van de verwezenlijking van de doelstellingen om een doelmatig en doeltreffend gebruik van middelen te bevorderen.

Streefdatum voor de uitvoering: het eerste semester van 2021.

132

Met Erasmus+ werden veel positieve vernieuwingen ingevoerd, met name met het oog op vereenvoudiging en de beperking van de administratieve lasten voor deelnemers, begunstigde instellingen en NA's. Er bestaat echter nog steeds behoefte aan verbeteringen om de deelname minder belastend en aantrekkelijker voor begunstigden te maken, in het bijzonder ten aanzien van de processen voor aanvraag en verslaglegging. Slechts een minderheid van NA's (36 %) vindt Erasmus+ een kleinere belasting dan de voorgaande programma's (zie de paragrafen 90-97).

133

Forfaitaire subsidies, vaste bedragen en eenheidskosten zijn een goede vorm van vereenvoudiging, maar de Commissie moet ervoor zorgen dat ongewenste effecten worden vermeden (zie de paragrafen 98-104).

134

De invoering van IT-systemen was in eerste instantie zeer problematisch, maar tegen 2017 waren de meeste problemen opgelost. In de MTE werd desalniettemin geconstateerd dat „procedures en IT-beheerinstrumenten gemakkelijker in gebruik moeten worden om de administratieve last voor uitvoeringsorganen en begunstigden te verminderen”56. E-aanvragen moeten worden bevorderd (zie de paragrafen 105-107).

Aanbeveling 3

De Commissie moet de regeling verder vereenvoudigen om de administratieve lasten te beperken. Zij moet met name:

  1. de aanvraag- en verslagleggingsprocessen gemakkelijker maken voor begunstigden en individuele deelnemers;
  2. de forfaitaire subsidies, vaste bedragen en eenheidskosten behouden, maar indien nodig de subsidiebedragen aanpassen;
  3. IT-instrumenten verbeteren en de automatisering van procedures voortzetten.

Streefdatum voor uitvoering: 2019.

135

De online taalkundige ondersteuning is een nuttig aanvullend instrument voor zelfleren en het testen van het niveau van taalvaardigheid. Het kan echter in de toekomst worden aangevuld door offlinecursussen die in het kader van het voorgaande programma werden gefinancierd (zie de paragrafen 108-113).

Aanbeveling 4

De Commissie moet beoordelen of de financiering van traditioneel talenonderwijs in de klas opnieuw kan worden ingevoerd.

Streefdatum voor uitvoering: 2021.

136

Wat de garantiefaciliteit voor studentenleningen betreft, is de deelname van financiële intermediairs beperkt en wordt de beoogde impact niet gerealiseerd. Het EIF heeft hiervoor innovatieve en flexibele oplossingen gezocht. De uitbreiding van de potentiële kredietportefeuille met andere cycli in het vervolgprogramma kan de aantrekkelijkheid van de regeling voor financiële intermediairs wellicht vergroten (zie de paragrafen 114-121).

Aanbeveling 5

De Commissie moet:

  1. passende wijzigingen in de wet- of regelgeving voorstellen om de garantiefaciliteit voor studentenleningen ook open te stellen voor mobiliteitsactiviteiten van promovendi en bachelorstudenten;
  2. passende maatregelen nemen om programmalanden aan te moedigen om ervoor te zorgen dat hun nationale stimuleringsinstellingen aan de bestaande faciliteit deelnemen.

Streefdatum voor uitvoering: a) eerste semester van 2021, b) 2018.

137

We stelden een aanzienlijke vraag naar de herinvoering van de mobiliteit van scholieren in het kader van kernactie 1 van Erasmus+ vast (zie paragraaf 122).

138

De minimale mobiliteitsperiode van drie maanden voor promovendi is niet altijd passend. Deze studenten hebben behoefte aan meer flexibiliteit (zie paragraaf 126).

Aanbeveling 6

De Commissie moet:

  1. de introductie van mobiliteit van scholieren onder KA1 bevorderen; en
  2. overwegen meer flexibiliteit toe te passen wat betreft de duur van de mobiliteitsactiviteit van promovendi. Een periode van een maand sluit beter aan op hun beschikbaarheid.

Streefdatum voor uitvoering: a) 2020, b) eerste semester van 2021.

Dit verslag werd door kamer IV onder leiding van de heer Neven MATES, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 3 juli 2018.

Voor de Rekenkamer

Klaus-Heiner LEHNE
President

Bijlagen

Bijlage I

Voorbeelden van mobiliteitsprojecten in het kader van kernactie 1 in verschillende onderwijssectoren

Hoger onderwijs

Project van de universiteit, Luxemburg – tussen 1 juli 2014 en 31 oktober 2015

Het project van de Universiteit Luxemburg stelde 469 studenten (drie maanden) en twintig personeelsleden (zes tot twaalf dagen) in staat deel te nemen aan een mobiliteitsactiviteit.

Begroting: 792 400 EUR

Beroepsonderwijs en -opleiding

Lycée technique pour Professions de Santé, Luxemburg – tussen 1 oktober 2014 en 30 september 2015

Deze instelling voor beroepsonderwijs die opleidingen op het vlak van gezondheid aanbiedt, startte een leermobiliteitsproject om de kwaliteit van de beroepsopleiding te verbeteren door:

  • lerenden te confronteren met een andere professionele en sociaal-culturele context;
  • de lerenden beter te laten nadenken over en meer open te laten staan voor andere werkmethoden;
  • de Duitse en Franse taalvaardigheden van lerenden verbeteren, en met name het gebruik van de juiste professionele en medische termen.

Begroting: 96 950 EUR

Schoolonderwijs

Vrije Basisschool Roezemoes, België – tussen 1 september 2014 en 31 augustus 2015

Deze school stuurde vier leerkrachten voor opleidingsdoeleinden naar het buitenland (acht dagen).

Begroting: 6 580 EUR

Volwassenenonderwijs

Openbare bibliotheek Bergen, Noorwegen – 2015

Het project was een uitwisseling met de Rosengarden-bibliotheek in Malmo met betrekking tot onderwijsinitiatieven voor migranten.

Begroting: 8 840 EUR

Bijlage II

Voorbeelden van mobiliteit in de bezochte BOO-instellingen

Door de ERK bezochte BOO-instellingen Mobiliteit
Ontvangende landen Gebieden
Estland Studenten Denemarken
Finland
Frankrijk
IJsland
Italië
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Autotechniek
Hotel
Koksopleiding
Bakkersopleiding
Elektriciteit
Houtindustrie
Personeel Denemarken
Finland
Frankrijk
Duitsland
Spanje
Kleermakerij
Schoonmaak
Koksopleiding
Logistiek
Elektriciteit
Noorwegen Studenten Oostenrijk
IJsland
Buitenactiviteiten
Schapenhouderij
Paardentraining
Personeel Oostenrijk
IJsland
Slovenië
Buitenactiviteiten
Schapenhouderij
Paardentraining
Natuurbehoud
Polen Studenten Portugal Koksopleiding
Personeel Portugal Koksopleiding
Roemenië Studenten Spanje
Turkije
Visuele programma's
Fotobewerking
Chirurgie
Eerste hulp
Verloskunde
Gynaecologie
Personeel Denemarken
Spanje
Turkije
Gezondheidsstudies
Cybernetica
Collegiale begeleiding
Boekhouden
Medische ondersteuning
Spanje Studenten Duitsland
Ierland
Italië
Carrosserie
IT
Personeel Duitsland
Italië
Polen
Meeloopstage

Bron: ERK.

Antwoord van de Commissie

Samenvatting

VI b)

De Commissie is van mening dat de indicatoren een eerlijke, zij het niet altijd volledige meting geven van de verwezenlijking van algemene en specifieke doelstellingen.

De Commissie is overtuigd van het belang van kwalitatieve informatie als primaire bron van prestatiemeting van een lokaal programma, dat personen rechtstreeks ondersteunt.

c)

De Commissie probeert bij de vaststelling van de regels in de programmagids van Erasmus+ een evenwicht te vinden tussen de controles en het verzamelen van informatie om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het programma worden verwezenlijkt, met als doel de aanvraagprocedure zo makkelijk mogelijk te maken voor de begunstigden.

d)

De Commissie heeft de uitvoering van dit vernieuwende initiatief nauwlettend gemonitord en snel gereageerd op gesignaleerde problemen, zodat de middelen konden worden herverdeeld.

VII
  1. De Commissie aanvaardt deze aanbeveling.
  2. De Commissie aanvaardt de aanbeveling om de indicatoren verder te ontwikkelen, maar is het niet eens met de aanbeveling om middelen toe te wijzen op basis van resultaten en effecten. De Commissie acht de prestatiecriteria die worden gebruikt voor de toewijzing van middelen als omschreven in de rechtsgrondslag passend.
  3. De Commissie aanvaardt de aanbeveling, maar wijst erop dat er grenzen zijn aan verdere vereenvoudiging, gezien de noodzaak om de informatie te verzamelen die bij de programma-analyse wordt gebruikt. De Commissie streeft er voortdurend naar de door de Rekenkamer vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken.
  4. De Commissie aanvaardt de aanbeveling om opnieuw de mobiliteit van scholieren in het kader van kernactie 1 in te voeren en heeft deze voor de volgende periode toegevoegd. Zij aanvaardt ook de aanbeveling om te overwegen flexibeler te zijn voor promovendi.
  5. De Commissie aanvaardt deze aanbeveling.
  6. De Commissie aanvaardt deze aanbeveling.

Reikwijdte en aanpak van de audit

13 c)

De Commissie merkt op dat de tussentijdse evaluatie:

  1. gebaseerd is op haar eigen longitudinale enquêtes onder begunstigden (die in zoverre verschilt van een monitoringenquête dat een vergelijking over een periode van tien jaar en tussen de verschillende sectoren mogelijk is);
  2. een tiental verschillende evaluatietechnieken combineert (niet op enquêtes gebaseerde kwantitatieve en kwalitatieve methoden);
  3. vergelijkende evaluatie met controlegroepen (waarbij voor het eerst voor het gehele programma een vergelijking tussen de resultaten voor begunstigden en niet-begunstigden mogelijk is).

De Commissie wijst erop dat de tussentijdse evaluatie heeft bevestigd dat de geëvalueerde programma’s een impact hadden op de formulering en uitvoering van onderwijs-, opleidings-, jeugd- en sportbeleid.

Opmerkingen

16

De Commissie merkt op dat de individuele begunstigden mogelijk niet het vereiste perspectief hebben om systemische gevolgen in te schatten. In de tussentijdse evaluatie staat het volgende: "de evaluatie bevestigt het systemische effect van de geëvalueerde programma’s op het beleid en de systemen voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, hetzij direct via de kritische massa die ten minste in de sector van het hoger onderwijs wordt bereikt hetzij indirect bij de financiering van beleidssamenwerking (open coördinatiemethode)".

17

De Commissie benadrukt dat uit de tussentijdse evaluatie blijkt dat de mobiliteitsacties een belangrijke impact hebben gehad op de oprichting van het ECTS (Europees studiepuntenoverdrachtsysteem) – Bolognaproces). Dit heeft niet alleen een aantoonbaar effect op de harmonisatie van de programma’s en de leerplannen, maar ook op de mobiliteit en de erkenning van studies en kwalificaties.

20

De Commissie merkt op dat de uitwisseling van beste praktijken (kernactie 2) en ondersteuning van beleidshervormingen (kernactie 3) een duidelijk verband hebben met de verwezenlijking van de kernindicatoren.

22

De Commissie wil benadrukken dat de impact van de activiteiten van het programma op lange termijn voelbaar kunnen zijn. Onderwijs en opleiding is van nature bedoeld om de vaardigheden en capaciteiten te vergroten en er gebruik van te maken in uiteenlopende contexten over een langere periode. Bovendien is er geen bepaling in de documenten met betrekking tot het programma waarin staat hoe snel de mobiliteitsmaatregelen de vaardigheden en inzetbaarheid moeten verbeteren.

23

De Commissie is van mening dat de gegevens die werden verkregen van programmadeelnemers van groot belang is voor het beoordelen van de prestaties van het programma en dat hiermee rekening moet worden gehouden naast de aanzienlijke hoeveelheid kwantitatieve gegevens die de Commissie heeft verzameld.

Op enquêtes gebaseerde (kwalitatieve) informatie is voor de prestatiemeting voor een lokaal programma een primaire bron van informatie, omdat het personen rechtstreeks ondersteunt. De meningen en percepties van de programmadeelnemers zijn daarom van cruciaal belang.

35

De Commissie wijst erop dat wijzigingen niet worden opgelegd. De instellingen worden aangemoedigd de leerplannen te wijzigen om de mobiliteit van studenten te vergemakkelijken.

43

Zoals opgemerkt door de Rekenkamer, is de Commissie op de hoogte van deze kwestie en zij is van mening dat taalvaardigheden van essentieel belang zijn.

47

Op basis van de ervaring van de Commissie is de overdracht van deze bevoegdheid aan programmalanden een tastbare verbetering geweest. Het beoordelingsproces in de nationale agentschappen maakt het mogelijk de samenwerking met derde landen te intensiveren op een manier die onder de oude regeling niet zo doeltreffend en efficiënt zou zijn geweest. De prioriteiten zijn op programmaniveau vastgesteld, wat betekent dat de programmalanden moeten zorgen voor een evenwichtige mix van verschillende soorten mobiliteit.

57

De audit van de Rekenkamer bestrijkt mobiliteit in het kader van kernactie 1, maar Erasmus+ omvat ook de mobiliteit in het kader van kernactie 2 (samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken) en kernactie 3 (ondersteuning van beleidshervormingen). Deze kernacties hebben potentieel een rechtstreekse invloed op het tertiair onderwijs door het aantrekkelijker, doeltreffender en efficiënter te maken. Het nauwkeurig meten en toewijzen van bijdragen van interventies is een kwestie die ook een rol speelt bij andere openbare beleidsmaatregelen en is niet specifiek voor Erasmus+. In de tussentijdse evaluatie staat het volgende: "de evaluatie bevestigt het systemische effect van de geëvalueerde programma’s op het beleid en de systemen voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, hetzij direct via de kritische massa die ten minste in de sector van het hoger onderwijs wordt bereikt hetzij indirect bij de financiering van beleidssamenwerking (open coördinatiemethode)".

58

De Commissie is van mening dat kernactie 2 (uitwisseling van beste praktijken) en kernactie 3 (ondersteuning van beleidshervormingen) een duidelijk verband hebben met de verwezenlijking van de kernindicatoren. Zie paragraaf 72 over de relatie met de specifieke doelstellingen.

61

De Commissie wijst erop dat het moeilijk is de exacte proportionele bijdrage van Erasmus+ te meten, maar het is duidelijk dat het programma een algehele positieve bijdrage heeft geleverd.

De tussentijdse evaluatie bevestigt dat Erasmus+ de grootste bijdrage aan de mobiliteitsacties levert. De Commissie is van mening dat deze bijdrage kan worden bepaald aan de hand van een vergelijking van de statistieken over individuele leermobiliteit van Eurostat met de Erasmus+-statistieken, ook al zijn de gegevens misschien niet volledig.

62

De Commissie wil de kwalificatie van de gegevens door de Rekenkamer als "zeer onvolledig" actualiseren. Verslag COM(2017) 148 (Voortgangsverslag over een benchmark betreffende leermobiliteit) stelt dat "de lidstaten goed voldoen aan de verordening van de Commissie" en zodra de VS-gegevens beschikbaar zijn, zou 95 % van de wereldwijde mobiliteit in de wereld in kaart zijn gebracht, met de Zuidoost-Aziatische landen als belangrijkste ontbrekende landen van bestemming. De gegevens in de Onderwijs- en opleidingsmonitor zijn gedetailleerd en uitgebreid, hoewel in sommige gevallen gebruik moet worden gemaakt van ramingen. Het feit dat er een algemeen probleem is met de meting van mobiliteitsactiviteiten buiten de EU zegt iets over de ruimere context, niet over het Erasmus+-prestatiekader zelf. Uit de cijfers van de Commissie blijkt dat 95 % van de informatie wordt vastgelegd, of dat tegen eind 2018 zal worden.

63

Het meten van de mobiliteit in beroepsonderwijs en -opleiding (VET) blijft zich ontwikkelen naargelang afspraken worden gemaakt over statistische maatregelen en definities en gegevens worden verzameld. Dit proces staat los van de uitvoering van Erasmus+. De bijdrage van het programma zelf aan de uiteindelijke doelstelling kan echter gemakkelijk worden beoordeeld. Het aantal VET-leerlingen (ISCED 3) in de EU bedraagt 13 388 000 (zie Monitor 2016). 6 % van het huidige aantal VET-leerlingen (ISCED 3) zou neerkomen op 803 000 leerlingen. Het aantal VET-deelnemers aan projecten die in het kader van kernactie 1 aan VET zijn gegund, bedraagt ongeveer 140 000. Op deze manier kan worden gesteld dat de Erasmusmobiliteit naar schatting goed is voor ongeveer 1,5 % van de VET-leerlingen in de EU, oftewel 25 % van het streefcijfer.

64

Zoals de Commissie heeft aangegeven in haar verslag aan de Raad in 2017, onderneemt zij stappen om deze gegevens in de toekomst op een kosteneffectieve wijze te verzamelen.

66

De Commissie erkent het probleem met de duidelijkheid van deze indicator. Het belangrijkste doel is te meten hoe het programma deelnemers met deze kenmerken bereikt. De Commissie heeft de rapportage-instrumenten ontworpen om deze meting te kunnen uitvoeren.

68

De Commissie neemt nota van deze opmerking over de verschillen in definities tussen de programmalanden, maar eerbiedigt de nationale wettelijke definities met betrekking tot rapportage.

69

Dit probleem is bekend bij de Commissie en is het gevolg van de uiteenlopende definities in de programmalanden.

70

De Commissie is van mening dat het aantal deelnemers uit kansarme milieus een kwalitatief aspect van sociale inclusie meet. Zij verstrekt daarom informatie over de effecten van het programma en richt door deze in kaart te brengen haar aandacht op deze kwestie, stimuleert deelname en legt de grondslag voor een beter ontwikkelde aanpak in de toekomstige programma’s.

72

De Commissie is van mening dat de indicatoren een eerlijke, zij het niet altijd volledige meting geven van de verwezenlijking van algemene en specifieke doelstellingen. Zo stelt de rechtsgrondslag van Erasmus+ bijvoorbeeld als algemene doelstelling zijn bijdrage aan het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020)1. De eerste strategische doelstelling is "van een leven lang leren en mobiliteit een realiteit maken". In de eerste specifieke doelstelling van Erasmus+ wordt ervan gesproken "de mogelijkheden voor leermobiliteit te verruimen". Dit wordt vervolgens vastgelegd in de in bijlage 1 opgenomen indicatoren, waaronder: "Het aantal hogeronderwijsstudenten dat steun krijgt voor studie in een partnerland, en het aantal studenten uit een partnerland dat in een programmaland komt studeren".

73

Hoewel de indicatoren gebaseerd zijn op de eigen verklaring van de deelnemers dat zij hun competentie en talenkennis hebben verbeterd, moet worden opgemerkt dat ook wordt voorzien in een beoordeling van de talenkennis door de onlinetaalhulp (OLS) en de interinstitutionele goedkeuring van educatieve onderdelen, die objectiever zijn.

74

De Commissie merkt op dat deze kwalitatieve informatie voor de prestatiemeting voor een lokaal programma een eerste bron van informatie is, omdat het personen rechtstreeks ondersteunt. Daarom is het essentieel om de meningen in te winnen van degenen voor wie het programma is bedoeld.

De enquêtes zijn zorgvuldig opgezet, zodat zij de meest nauwkeurige informatie over de output en de resultaten en tot op zekere hoogte over de impact op de lange termijn verschaffen. Wij stellen vast dat bij enquêtes niet de perceptie, maar de beoordeling van de effecten van het programma op de deelnemers zelf wordt gemeten.

78

De Commissie benadrukt dat deze informatie met name belangrijk is als de primaire bron van prestatiemeting van een lokaal programma, omdat het personen rechtstreeks ondersteunt. De meningen en percepties van de programmadeelnemers zijn daarom van cruciaal belang.

De tussentijdse evaluatie omvat een grote verscheidenheid aan bronnen, waaronder een literatuuronderzoek, nationale verslagen van alle programmalanden en benchmarking ten opzichte van nationale of transnationale programma’s.

79

De Commissie merkt op dat deze verklaring met name betrekking heeft op de nationale context, en niet zozeer op de uitvoering van Erasmus+, dat nog in de kinderschoenen staat. Deze indruk kan te maken hebben met het feit dat de verantwoordelijkheid en middelen voor evaluatie op EU-niveau worden vastgesteld.

Bovendien is het nationale niveau misschien niet altijd geschikt om grensoverschrijdende interventies zoals die in het kader van kernactie 1 te evalueren. Er zijn ook voorbeelden van landen waar de evaluatie-instrumenten wel goed ontwikkeld zijn, bijvoorbeeld het Waarnemingscentrum in Frankrijk.

81

De Commissie benadrukt dat het invullen van de vragenlijst, en niet noodzakelijkerwijs een positieve beoordeling, verplicht is om de laatste betaling te ontvangen. De Commissie gebruikt de enquête onder de deelnemers niet als belangrijkste maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit en de resultaten van een mobiliteitsactie. Dit wordt gedaan door het verzamelen van gegevens van de uitgevoerde activiteiten, zoals de door de leerlingen behaalde studiepunten en de verbetering van hun talenkennis. De verplichte aard is passend, aangezien feedback van de deelnemers essentieel is voor lokale programma’s die individuele personen ondersteunen.

82

De veronderstelde complexiteit van de vragenlijst moet worden afgewogen tegen de noodzaak om de gegevens vast te leggen die nodig zijn om verslag uit te brengen over de prestaties ten aanzien van alle verschillende doelstellingen van het programma.

83

De beleidsprioriteiten zijn niet van toepassing op mobiliteitsacties in het kader van Erasmus, die binnen de reikwijdte van het verslag van de Europese Rekenkamer vallen. Mobiliteitsacties zijn nooit beïnvloed door de invoering van beleidsprioriteiten. Voor wat betreft de toepassing van de prioriteiten in het kader van andere acties van het programma, wil de Commissie benadrukken dat het doel van deze beleidsprioriteiten juist is de nieuwe uitdagingen op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken doeltreffender te kunnen aanpakken en van Erasmus+ een instrument te maken om deze uitdagingen (bijv. migratie, sociale inclusie, enz.) het hoofd te bieden. Ondanks de intrinsieke logica van deze aanpak zijn verschillende prioriteiten enkele jaren lang gehandhaafd, hoewel zij in sommige gevallen iets nauwkeuriger zijn afgestemd.

84

Zoals hierboven uiteengezet, werd deze prioriteit nooit toegepast in mobiliteitsacties als zodanig. Het feit dat zij in daaropvolgende jaren niet specifiek opnieuw als prioriteit werd aangemerkt, betekent niet dat acties in verband met relevantie voor de arbeidsmarkt werden stopgezet. Integendeel, de aanpak van "leren op de werkplek" is geïntegreerd in het ontwerp van de maatregelen (bv. het stimuleren van stages in het hoger onderwijs of de nadruk op praktijkgerichte leermethoden) als een horizontale dimensie van alle VET-mobiliteitsactiviteiten.

85

De prioriteiten houden niet rechtstreeks verband met enkel kernactie 1, wat de reikwijdte van de audit was.

86

De Commissie is het niet eens met deze opmerking, aangezien de prioriteiten niet zijn gedefinieerd voor kernactie 1. De indruk wordt gewekt dat de prioriteiten niet meer worden toegepast of volledig worden geschrapt, hetgeen niet het geval is.

In de tussentijdse evaluatie wordt aangegeven dat Erasmus+ sterker is afgestemd op de Europese beleidsprioriteiten dan zijn voorgangers. Bovendien is gebleken dat Erasmus+ flexibel genoeg is om te kunnen inspelen op nieuwe uitdagingen op EU-niveau2 (de vluchtelingencrisis, onverdraagzaamheid en gewelddadige radicalisering werden vaak genoemd), met name met behulp van het jaarlijkse werkprogramma3.

87

De bepaling in de verordening heeft tot doel te zorgen voor een flexibele toewijzing van middelen op basis van absorptie en uitvoering.

88

De Commissie acht de prestatiecriteria die worden gebruikt voor de toewijzing van middelen passend. Het mechanisme voor de toewijzing van middelen is niet gericht op het door de Rekenkamer aangegeven bredere concept van prestaties, dus de kritiek op de criteria is in dit geval niet van toepassing.

93

De Commissie is van mening dat aanzienlijke inspanningen zijn geleverd om de werkbelasting voor de begunstigden en de nationale agentschappen te verlichten. Het is ook mogelijk dat in de antwoorden van de nationale agentschappen de zogeheten "bureaucratische" belasting (zonder toegevoegde waarde) in verband wordt gebracht met de grotere gegevensverzameling, hetgeen kan worden gezien als een belasting, maar een toegevoegde waarde heeft voor het programma als geheel. Rapportage over de Europese impact is ook een noodzakelijk element om een geconsolideerd overzicht over de algemene doelstellingen van het programma te krijgen.

95

Zoals aangegeven in paragraaf 93, is het Europees ontwikkelingsplan niettemin bedoeld om ervoor te zorgen dat in alle projecten, zelfs de kleinste, rekening wordt gehouden met de Europese meerwaarde.

96

Zoals de Rekenkamer heeft aangegeven, staat de gids nu online en is deze makkelijk doorzoekbaar.

97

De Commissie is van mening dat er, zoals bij elke nieuwe actie, sprake is van een leerproces dat de nationale agentschappen hebben doorgemaakt, maar dat het proces soepeler verloopt nu ervaring is opgedaan met verschillende cycli.

98

De Commissie streeft ernaar om bij het ontwerpen zorgvuldig alle relevante factoren tegen elkaar af te wegen, met het uiteindelijke doel het proces voor de eindbegunstigden sterk te vereenvoudigen. Geen enkel systeem kan echter alle onvermijdelijke compromissen tussen nauwkeurigheid en vereenvoudiging wegwerken.

101

In de tussentijdse evaluatie van de vereenvoudigde subsidies werd geconcludeerd dat de gemiddelde kosten per eenheid passend zijn. Het is echter mogelijk dat zich enkele gevallen voordoen waarin deze de kosten van een leerling niet dekken.

102

De Commissie merkt op dat de nationale agentschappen op de hoogte zijn van de marges voor de minimale en maximale bijdrage ter individuele ondersteuning van studenten. Het definitieve niveau van de bijdrage wordt vastgesteld op nationaal niveau, zodat rekening kan worden gehouden met verschillende variabelen om tot een billijke medefinanciering te komen. Er wordt nota genomen van het voorbeeld van de Rekenkamer, maar hierbij wordt aangetekend dat Erasmus+ rekening moet houden met een grote verscheidenheid van omstandigheden; zo kunnen bijvoorbeeld studenten voor wie de EU-subsidie op nihil is vastgesteld, profiteren van dergelijke subsidies.

103

Vereenvoudigde vormen van subsidies zijn van nature bijdragen aan de onderliggende kosten en zijn geen exacte vergoeding van de werkelijke kosten. Hoewel er alles aan is gedaan om de negatieve gevolgen tot een minimum te beperken, kan niet volledig worden vermeden dat de aanpak leidt tot verschillende gevolgen voor verschillende reispatronen van deelnemers.

De belangrijkste doelstelling van de kosten per eenheid is dat de medefinanciering van de reiskosten eerlijk geschiedt, waarbij tegelijkertijd het winstverbod wordt nageleefd en de administratieve belasting tot een minimum wordt beperkt (het winstverbod is opgenomen in het besluit van de Commissie4).

Volgens deze evaluatie, uitgevoerd door een externe consultant, is het niveau van de medefinanciering in ongeveer 5 % van de mobiliteitsactiviteiten in het kader van kernactie 1 mogelijk ontoereikend.

104

Het niveau van de medefinanciering (kosten per eenheid, forfaitaire financiering, vaste bedragen) wordt voortdurend gemonitord en geëvalueerd, zodat passende medefinanciering wordt geboden in Erasmus+-acties. De feedback van belanghebbenden is een factor die bijdraagt tot de analyse. De opmerkingen van de nationale agentschappen zijn niet de enige indicator waarmee rekening wordt gehouden bij het besluit om de kosten per eenheid aan te passen.

107

Er is gestart met de vervanging van de papieren documenten/aanvragen. De meeste documenten zijn nu beschikbaar in elektronische vorm.

113

De Commissie erkent dat er een voorkeur bestaat voor cursussen die niet online worden gegeven. Dit moet echter worden geanalyseerd aan de hand van de kosten – doeltreffendheid en een over het geheel genomen doeltreffend gebruik van de begroting. In de onlinecursussen kunnen meer talen worden aangeboden en zij zijn veel breder toegankelijk. Bovendien wordt de inhoud van de onlinecursussen voortdurend verbeterd. Zo hielpen de vergunningen voor docenten beter en consistenter te werken met de leerlingen.

122

Deze mobiliteitsactiviteit (kernactie 1, mobiliteit van leerlingen) is opnieuw opgenomen in het voorstel voor het toekomstige programma.

123

In deze sector heeft de Commissie vastgesteld dat het gebruik van tussenpersonen een noodzakelijk element is om de deelname te verhogen. De problemen zijn niet geheel dezelfde in alle programmalanden. In sommige landen, zoals in Duitsland – is het geen probleem partners te vinden, omdat de kamers van koophandel een belangrijke rol spelen.

De Commissie herinnert de nationale agentschappen er voortdurend aan dat de begunstigden naar behoren moeten worden opgeleid.

124

De Commissie wil verduidelijken dat begeleidende personen feitelijk zijn toegestaan binnen het kader van de mobiliteitsacties met minderjarigen en dat deze begeleidende personen aan het begin, tijdens of aan het eind van de mobiliteitsperiode bij de deelnemers kunnen blijven. Dit punt is niet door de nationale agentschappen ter sprake gebracht in het regelmatige overleg met de Commissie of aan de orde gesteld door begunstigden tijdens monitoringbezoeken.

Er zijn voorbereidende bezoeken (geavanceerde planningsbezoeken) ingevoerd voor projecten waarvan het ontwerp een ErasmusPro-activiteit omvat, aangezien mobiliteitsactiviteiten van langere duur zorgvuldiger moeten worden gepland, waarbij een hoog kwaliteitsniveau moet worden gehandhaafd en ervoor moet worden gezorgd dat de relevante leerresultaten worden behaald.

126

De Commissie is zich bewust van deze kwestie. De Commissie is de situatie momenteel aan het analyseren om te besluiten hoe dit probleem beter kan worden aangepakt. Er moet worden benadrukt dat het aantal promovendi in de populatie van mobiele studenten in het kader van kernactie 1 relatief laag is. Er zijn andere mogelijkheden voor promovendi, bv. stages met een kortere looptijd van ten minste twee maanden.

Conclusies en aanbevelingen

Aanbeveling 1

De Commissie stemt in met deze aanbeveling.

129

De Commissie is het ermee eens dat de indicatoren die zijn gespecificeerd in de rechtsgrondslag niet volledig zijn, zoals uiteengezet in haar antwoord op de paragraafen 52-88.

De Commissie benadrukt dat uit de tussentijdse evaluatie blijkt dat de mobiliteitsacties een belangrijke impact hebben gehad op de oprichting van het ECTS (Europees studiepuntenoverdrachtsysteem) – Bolognaproces). Dit heeft niet alleen een aantoonbaar effect op de harmonisatie van de programma’s en de leerplannen, maar ook op de mobiliteit en de erkenning van studies en kwalificaties.

130

De Commissie herhaalt haar standpunt over het belang van enquêtegegevens in het kader van een lokaal programma waarbij de feedback van de begunstigde van groot belang is. De enquêtes zijn zorgvuldig opgezet, zodat zij de meest nauwkeurige informatie over de output en de resultaten en tot op zekere hoogte over de impact op de lange termijn verschaffen. Wij stellen vast dat bij enquêtes niet de perceptie, maar de beoordeling van de effecten van het programma door de deelnemers wordt gemeten. De kwaliteit van deze enquêtes wordt regelmatig gecontroleerd aan de hand van een vergelijking met aanvullende bronnen.

131

De Commissie is niet van mening dat het wenselijk of praktisch haalbaar is om middelen toe te wijzen op basis van resultaten en effecten, wanneer beoordeling alleen mogelijk is over een langere periode. De Commissie is ook van mening dat het normaal is dat de beleidsprioriteiten in de loop van de tijd veranderen, en dat veranderende prioriteiten niet betekent dat de onderliggende activiteiten worden stopgezet.

Aanbeveling 2

De Commissie aanvaardt aanbeveling 2a. In aanvulling op de indicatoren die zijn opgenomen in de rechtsgrondslag van het nieuwe Erasmusprogramma om de prestaties en de resultaten te monitoren, zal de Commissie binnen zes maanden na de inwerkingtreding van het volgende programma een aanvullende reeks indicatoren presenteren.

De Commissie verwerpt deze aanbeveling. De Commissie is niet van mening dat het wenselijk of praktisch haalbaar is om middelen toe te wijzen op basis van resultaten en effecten, wanneer beoordeling alleen mogelijk is over een langere periode. De Commissie acht de prestatiecriteria die worden gebruikt voor de toewijzing van middelen als omschreven in de rechtsgrondslag passend.

132

Volgens de Commissie is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de lasten van de grotere rapportageverantwoordelijkheden – die sterk hebben bijgedragen tot de uitgebreide beheersinformatie die beschikbaar is – en de lasten in verband met de aanvraagprocedure.

133

De Commissie streeft ernaar om bij het ontwerpen zorgvuldig alle relevante factoren tegen elkaar af te wegen, met het uiteindelijke doel het proces voor de eindbegunstigden sterk te vereenvoudigen. Geen enkel systeem kan echter alle onvermijdelijke compromissen tussen nauwkeurigheid en vereenvoudiging wegwerken.

Aanbeveling 3

De Commissie aanvaardt de aanbeveling, maar wijst erop dat er grenzen zijn aan verdere vereenvoudiging, gezien de noodzaak om de informatie te verzamelen die bij de programma-analyse wordt gebruikt. De Commissie streeft er voortdurend naar de door de Rekenkamer vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken.

Aanbeveling 4

De Commissie stemt in met deze aanbeveling.

Aanbeveling 5

De Commissie stemt in met deze aanbeveling.

Aanbeveling 6
  1. De Commissie aanvaardt de aanbeveling en heeft de mobiliteit van scholieren in het kader van kernactie 1 opnieuw ingevoerd in haar voorstel van mei 2018 voor het volgende Erasmusprogramma en zal dit blijven promoten.
  2. De Commissie stemt in met deze aanbeveling.

Afkortingen en acroniemen

BOO: Beroepsonderwijs en -opleiding

DCI: Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument)

DG EAC: Directoraat-generaal voor Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur van de Europese Commissie is de uitvoerende tak van de Europese Unie die verantwoordelijk is voor het beleid inzake onderwijs, cultuur, jongerenzaken, taal en sport.

EAV: Europese meerwaarde (European Added Value)

EIF: Europees Investeringsfonds

ESF: Europees Sociaal Fonds

HO: Hoger onderwijs

JWP: Jaarlijks werkprogramma

KA: Kernactie

LA: Leerovereenkomst (Learning Agreement)

MTE: Tussentijdse evaluatie (Mid-term evaluation)

NA: Nationaal agentschap

OLS: Online taalkundige ondersteuning (Online Linguistic Support)

SE: Schoolonderwijs (School Education)

Woordenlijst

Comenius: het vorige mobiliteitsprogramma voor scholen.

Dashboard: datapakhuis van de Commissie, waarin alle informatie over Erasmus+ wordt verzameld die wordt opgeslagen door de nationale agentschappen en begunstigden. De gegevens worden dagelijks bijgewerkt en voorzien in kwalitatieve en kwantitatieve realtime-informatie met betrekking tot de uitvoering van het programma.

Erasmus: het vorige mobiliteitsprogramma voor het hoger onderwijs.

ET 2020: onderwijs en opleiding 2020 (Education and Training 2020) is het EU-brede kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding dat werd vastgesteld bij de conclusies van de Raad van 12 mei 2009.

Europa 2020-strategie: de tienjarige strategie van de Europese Unie voor werkgelegenheid en groei, die in 2010 van start ging en de voorwaarden moest scheppen voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

Europass: portfolio van vijf documenten dat burgers helpt hun vaardigheden en kwalificaties beter aan te tonen bij het solliciteren naar een baan of om te studeren in Europa. Deze documenten zijn het Europass-cv en het Talenpaspoort en drie documenten die kunnen worden afgegeven aan burgers die mobiliteitservaring hebben opgedaan in een ander Europees land (Europass-mobiliteitsdocument) of een formeel beroepsonderwijs- of beroepsopleidingsprogramma (certificaatsupplement) of een programma van het hoger onderwijs (diplomasupplement) hebben afgerond.

Garantiefaciliteit voor studentenleningen: een EU-initiatief dat namens de Europese Commissie wordt beheerd en uitgevoerd door het EIF en in december 2014 van start is gegaan in het kader van Erasmus+, teneinde gedeeltelijke garanties te verstrekken aan financiële intermediairs voor leningen die zij verstrekken aan studenten die in het buitenland een masteropleiding volgen.

Leermobiliteit: het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren; dit kan ook de vorm aannemen van een stage, leerwerkplaats, uitwisseling van jongeren, vrijwilligerswerk, lesgeven of deelname aan een activiteit op het gebied van beroepsontwikkeling.

Leonardo da Vinci: het vorige mobiliteitsprogramma voor beroepsonderwijs en -opleiding.

Mobiliteitsbenchmark: de indicator voor Erasmus+ die een van de streefdoelen vormt die in het kader van ET 2020 zijn vastgesteld.

Programmalanden en partnerlanden: in aanmerking komende landen worden onderverdeeld in twee groepen: programmalanden (de EU-lidstaten, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Turkije) en 145 partnerlanden over de hele wereld.

Voetnoten

1 Artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

2 COM(2010) 2020 definitief van 3 maart 2010 „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”.

3 Conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) – 2009/C 119/02.

4 COM(2018) 50 final van 31 januari 2018 „Tussentijdse evaluatie van het programma Erasmus+ (2014-2020)” en het bijbehorende SWD(2018) 40 final.

5 Artikel 3 van de verordening.

6 Bron: Dashboard van DG EAC.

7 Artikel 3 van de verordening.

8 SWD(2018) 40, blz. 2.

9 Ibid., blz. 36.

10 Programmagids, Europese Commissie, directoraat-generaal Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur, Brussel, 2016, blz. 31.

11 Artikel 4 van de verordening.

12 SWD(2015) 161 final, blz. 86.

13 Bron: Dashboard van DG EAC.

14 Erasmus+-jaarverslag 2015, blz. 3 en 4.

15 Programmagids, blz. 299.

16 Jaarlijks activiteitenverslag 2016 van DG EAC.

17 SWD(2018) 40, blz. 26.

18 Bron: Dashboard van DG EAC.

19 SWD(2018) 40, blz. 26.

20 Het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), het partnerschapsinstrument voor de samenwerking met derde landen (PI), het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) en het Europees Ontwikkelingsfonds voor de periode 2016-2020 (EOF).

21 Artikel 18, lid 4, van de verordening.

22 Overweging 30 van de verordening.

23 Artikel 4 van de verordening.

24 Bijlage I bij de verordening.

25 Artikel 5, lid 2, van de verordening.

26 Bijlage I bij de verordening.

27 Het streefdoel van Europa 2020 bestaat erin dat het percentage voortijdige schoolverlaters onder de 10 % ligt (http://ec.europa.eu/eurostat/web/education-and-training/eu-benchmarks).

28 Het streefdoel van Europa 2020 bestaat erin dat het percentage personen tussen de 30 en 34 met een tertiaire opleiding ten minste 40 % bedraagt (http://ec.europa.eu/eurostat/web/education-and-training/eu-benchmarks).

29 Jaarlijks activiteitenverslag, DG EAC, 2016.

30 http://ec.europa.eu/eurostat/web/education-and-training/eu-benchmarks

31 Onderwijs- en opleidingsmonitor, Europese Commissie (2016), blz. 77.

32 „Learning Mobility Technical Report”, Europese Commissie/JRC (2015).

33 Erasmus+-jaarverslag 2016, blz. 20.

34 Bron: Dashboard van DG EAC.

35 SWD(2018) 40, blz. 17 en 20.

36 SWD(2018) 40, blz. 22.

37 Ibid., blz. 23.

38 Krachtens artikel 21 van de verordening moest de Commissie de MTE uiterlijk op 31 december 2017 indienen.

39 SWD(2018) 40, blz. 15.

40 Artikel 18, lid 8, van de verordening.

41 Overweging 30 en artikel 21, lid 1, van de verordening.

42 „Erasmus+ expectations for the future: a contribution from the NA Directors Education and Training”, 15 maart 2017.

43 Zie paragraaf 5.

44 Overweging 42 van de verordening.

45 Overweging 3 van de verordening.

46 SWD(2018) 40, blz. 68.

47 SWD(2018) 40, voetnoot 318 en blz. 67.

48 Zie paragraaf 46 hierboven.

49 „Mid-term review of Simplified Grants used in the Erasmus+ Programme” (2017), samenvatting, blz. 6.

50 Overweging 40 van de verordening.

51 Besluit C(2017) 6864 van de Commissie van 17 oktober 2017 tot wijziging van Besluit C(2013) 8550 van de Commissie getiteld „Commission Decision authorising the use of lump sums, reimbursement on the basis of unity costs and flat-rate financing under the „Erasmus+" Programme”.

52 „Coimbra Group position paper on Erasmus+", vastgesteld op 3 mei 2017. De Coimbra-groep is een associatie van Europese universiteiten met een hoog internationaal aanzien.

53 Artikel 20 van de verordening.

54 Idem.

55 Bladzijde 104 van de programmagids van 2016.

56 COM(2018) 50, blz. 6.

 

1 https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52009XG0528(01)&from=NL

2 De meningen zijn bijzonder positief onder belanghebbenden op EU-niveau op scholen en in het hoger onderwijs, maar zijn eerder verdeeld onder belanghebbenden op EU-niveau in de sport en onder nationale belanghebbenden. Zo werd de goede afstemming van het programma op de mededeling over de modernisering van het hoger onderwijs, de nieuwe agenda voor vaardigheden of de toegenomen aandacht voor leren op de werkplek (ErasmusPro) vaak gewaardeerd.

3 De uitdagingen worden echter niet altijd uitdrukkelijk vermeld; zo wordt in de programmagids voor 2017 het Europees Solidariteitskorps (het deel over het EVW) kort voorgesteld als middel om "mee te helpen bij het oplossen van uitdagende situaties" zonder dat deze situaties nader worden omschreven.

4 Besluit C(2013) 8550 van 4 december 2013 betreffende de toestemming voor het gebruik van vereenvoudigde subsidies.

Gebeurtenis Datum
Vaststelling controleplan ("APM")/begin van de controle 22.11.2016
Ontwerpverslag officieel verzonden aan de Commissie (of andere gecontroleerde) 27.4.2018
Vaststelling van het definitieve verslag na de contradictoire procedure 3.7.2018
Officiële antwoorden in alle talen ontvangen van de Commissie (of andere gecontroleerde) 26.7.2018

Controleteam

In de speciale verslagen van de ERK worden de resultaten van haar controles van EU-beleid en -programma’s of beheersthema’s met betrekking tot specifieke begrotingsterreinen uiteengezet. Bij haar selectie en opzet van deze controletaken zorgt de ERK ervoor dat deze een maximale impact hebben door rekening te houden met de risico’s voor de doelmatigheid of de naleving, de omvang van de betrokken inkomsten of uitgaven, de verwachte ontwikkelingen en de politieke en publieke belangstelling.

Deze doelmatigheidscontrole werd verricht door controlekamer IV „Marktregulering en concurrerende economie”, die onder leiding staat van ERK-lid Neven Mates. De controle werd geleid door ERK-lid Rimantas Šadžius, ondersteund door Mindaugas Pakštys, chef van het Litouwse kabinet; Tomas Mackevičius, kabinetsattaché, alsmede door Aušra Maziukaitė en Niamh Carey, kabinetsassistenten; Paul Stafford, hoofdmanager; Maria Echanove, taakleider; Sandra Dreimane, Agnieszka Plebanowicz, Bogdan Sinca en Timothy Upton, controleurs. De taalkundige ondersteuning werd verzorgd door Michael Pyper.

Van links naar rechts: Niamh Carey, Rimantas Šadžius, Mindaugas Pakštys, Maria Echanove, Tomas Mackevičius, Paul Stafford, Aušra Maziukaitė.

Contact

EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
L-1615 Luxemburg
LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditors

Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).

Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2018

PDF ISBN 978-92-847-0454-5 ISSN 1977-575X doi:10.2865/119300 QJ-AB-18-017-NL-N
HTML ISBN 978-92-847-0430-9 ISSN 1977-575X doi:10.2865/03045 QJ-AB-18-017-NL-Q

© Europese Unie, 2018.

Voor iedere vorm van gebruik of reproductie van (beeld)materiaal dat niet onder het auteursrecht van de Europese Unie valt, dient rechtstreeks toestemming aan de auteursrechthebbende te worden gevraagd.

HOE NEEMT U CONTACT OP MET DE EU?

Kom langs
Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

Bel of mail
Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:

Waar vindt u informatie over de EU?

Online
Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

EU-publicaties
U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen bij EU Bookshop op: https://publications.europa.eu/nl/publications (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie https://europa.eu/european-union/contact_nl).

EU-wetgeving en aanverwante documenten
Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1951 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu

Open data van de EU
Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp/nl/home?) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.