02015R2447 — NL — 11.03.2024 — 012.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2447 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2015

houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

(PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/989 VAN DE COMMISSIE  van 8 juni 2017

  L 149

19

13.6.2017

►M2

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/604 VAN DE COMMISSIE  van 18 april 2018

  L 101

22

20.4.2018

►M3

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1394 VAN DE COMMISSIE  van 10 september 2019

  L 234

1

11.9.2019

►M4

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/893 VAN DE COMMISSIE  van 29 juni 2020

  L 206

8

30.6.2020

►M5

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1727 VAN DE COMMISSIE  van 18 november 2020

  L 387

1

19.11.2020

►M6

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2038 VAN DE COMMISSIE  van 10 december 2020

  L 416

48

11.12.2020

►M7

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/235 VAN DE COMMISSIE  van 8 februari 2021

  L 63

386

23.2.2021

►M8

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/2334 VAN DE COMMISSIE  van 29 november 2022

  L 309

1

30.11.2022

►M9

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/403 VAN DE COMMISSIE  van 8 februari 2023

  L 56

18

23.2.2023

►M10

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2024/250 VAN DE COMMISSIE  van 10 januari 2024

  L 250

1

12.2.2024

►M11

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2024/635 VAN DE COMMISSIE  van 2 februari 2024

  L 635

1

20.2.2024


Gerectificeerd bij:

 C1

Rectificatie, PB L 087, 2.4.2016, blz.  35 (2015/2447)

►C2

Rectificatie, PB L 101, 13.4.2017, blz.  197 (2015/2447)

►C3

Rectificatie, PB L 157, 20.6.2018, blz.  27 (2015/2447)

►C4

Rectificatie, PB L 104, 25.3.2021, blz.  56 (2020/1727)

►C5

Rectificatie, PB L 003, 5.1.2023, blz.  20 (2022/2334)




▼B

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2447 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2015

houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie



TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Toepassingsgebied van de douanewetgeving, missie van de douane en definities

Artikel 1

Definities

▼C3

1)  
Voor de toepassing van deze verordening geldt artikel 1 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie ( 1 ).

▼B

2)  

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

handbagage : in het geval van luchtvervoer, de bagage die de natuurlijke persoon meeneemt in en uit de cabine van het vliegtuig;

2)

douanekantoor van aanbrenging : het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen worden aangebracht;

3)

ruimbagage : in het geval van luchtvervoer, de bagage die in de luchthaven van vertrek is ingecheckt en die voor de natuurlijke persoon noch gedurende de vlucht, noch bij een eventuele tussenstop toegankelijk is;

4)

identieke goederen : in de context van de douanewaarde, in hetzelfde land geproduceerde goederen die in alle opzichten hetzelfde zijn, met inbegrip van de materiële kenmerken, kwaliteit en reputatie. Geringe verschillen in uiterlijk zijn geen beletsel om goederen die voor het overige aan de definitie voldoen als identiek aan te merken;

5)

internationale EU-luchthaven : een EU-luchthaven waar, na toestemming van de douaneautoriteit, het luchtvaartverkeer met gebieden buiten het douanegebied van de Unie afgewikkeld mag worden;

6)

vlucht binnen de Unie : de verplaatsing van een luchtvaartuig tussen twee EU-luchthavens, zonder tussenstop, voor zover deze verplaatsing noch is begonnen, noch eindigt op een niet-EU-luchthaven;

7)

hoofdveredelingsproducten : de veredelingsproducten waarvoor de vergunning voor actieve veredeling is verleend;

8)

marketingactiviteiten : in de context van de douanewaarde, alle activiteiten die verband houden met reclame voor, vermarkting van en promotie van de betrokken goederen, en alle activiteiten die verband houden met de voor de goederen verstrekte waarborgen en garanties;

9)

secundaire veredelingsproducten : andere veredelingsproducten dan de hoofdveredelingsproducten, die onvermijdelijk als bijproduct van de veredeling ontstaan;

10)

zaken- of sportvliegtuig : particuliere luchtvaartuigen die bestemd zijn voor reizen waarvan het traject vrij wordt bepaald door de gebruikers;

11)

publiek douane-entrepot type III : een douane-entrepot dat door de douaneautoriteiten wordt beheerd;

12)

vaste transportinrichting : technisch middel voor het ononderbroken transport van goederen zoals elektriciteit, gas en olie;

13)

douanekantoor van doorgang :

a) 

het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang uit het douanegebied van de Unie wanneer de goederen dat douanegebied tijdens het douanevervoer verlaten via een grens met een grondgebied buiten het douanegebied van de Unie dat geen land betreft dat deelneemt aan het gemeenschappelijk douanevervoer;

b) 

het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Unie wanneer de goederen tijdens het douanevervoer een grondgebied buiten het douanegebied van de Unie hebben overschreden;

14)

soortgelijke goederen : in de context van de douanewaarde, in hetzelfde land geproduceerde goederen die, hoewel zij niet in alle opzichten hetzelfde zijn, gelijke kenmerken vertonen en gelijksoortige bestanddelen bevatten waardoor zij dezelfde functies kunnen vervullen en in de handel onderling vervangbaar kunnen zijn: de kwaliteit van de goederen, de reputatie ervan en de aanwezigheid van een fabrieks- of handelsmerk zijn factoren die onder meer in aanmerking moeten worden genomen om vast te stellen of goederen soortgelijk zijn.

HOOFDSTUK 2

Rechten en plichten van personen in het kader van de douanewetgeving

Afdeling 1

Informatieverstrekking

Onderafdeling 1

Formaten en codes van gemeenschappelijke gegevensvereisten, gegevensuitwisseling en opslag

▼M1

Artikel 2

Formaten en codes voor gemeenschappelijke gegevensvereisten

(Artikel 6, lid 2, van het wetboek)

▼M7

1.  
De formaten en codes voor de gemeenschappelijke gegevensvereisten zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor de uitwisseling en opslag van informatie die voor aanvragen en beschikkingen is vereist, zijn in bijlage A bij deze verordening opgenomen.
2.  
De formaten en codes voor de gemeenschappelijke gegevensvereisten zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor de uitwisseling en opslag van informatie die voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus is vereist, zijn in bijlage B bij deze verordening opgenomen.

▼M7 —————

▼M7

4.  
De formaten en codes voor de gemeenschappelijke gegevensvereisten zoals bedoeld in artikel 2, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor de uitwisseling en opslag van informatie die voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus is vereist, zijn in bijlage 9 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 ( 2 ) van de Commissie opgenomen.

▼M7

4 bis.  
De formaten en codes voor de gemeenschappelijke gegevensvereisten zoals bedoeld in artikel 2, lid 4 bis, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor de uitwisseling en opslag van informatie die voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus is vereist, zijn in bijlage C bij deze verordening opgenomen.

▼M10 —————

▼M10

7.  
Tot de datums van de uitrol van het DWU-systeem Geautomatiseerd uitvoersysteem (AES) of van de upgrade van de nationale invoersystemen, zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/578, wanneer een aanvraag voor een vergunning gebaseerd is op een douaneaangifte overeenkomstig artikel 163, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, zijn de formaten en codes die in bijlage 12 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 zijn vastgesteld, van toepassing ten aanzien van de voor die aanvraag vereiste aanvullende gegevenselementen.

▼B

Artikel 3

Veiligheid van elektronische systemen

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

1.  
Bij het ontwikkelen, onderhouden en gebruiken van de in artikel 16, lid 1, van het wetboek bedoelde elektronische systemen, stellen de lidstaten passende veiligheidsmaatregelen vast en handhaven zij deze voor een effectieve, betrouwbare en veilige werking van de verschillende systemen. Zij zorgen er ook voor dat er maatregelen worden genomen om de bron van de gegevens te controleren en gegevens te beschermen tegen het risico op ongeoorloofde toegang, verlies, wijziging of vernietiging.
2.  
Elke invoering, wijziging of verwijdering van gegevens wordt vastgelegd met opgave van de reden voor en het nauwkeurige tijdstip van deze bewerking en de persoon die deze heeft verricht.
3.  
De lidstaten stellen elkaar, de Commissie en in voorkomend geval de betrokken marktdeelnemer op de hoogte van alle daadwerkelijke of vermoede inbreuken op de beveiliging van de elektronische systemen.

Artikel 4

Opslag van gegevens

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

Alle door de relevante elektronische systemen gevalideerde gegevens worden ten minste drie jaar bewaard vanaf het einde van het jaar waarin deze gegevens gevalideerd zijn, tenzij anders bepaald.

Artikel 5

Beschikbaarheid van elektronische systemen

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

1.  
De Commissie en de lidstaten sluiten operationele overeenkomsten waarin de praktische eisen voor de beschikbaarheid en de prestaties van de elektronische systemen en voor de bedrijfscontinuïteit zijn vastgelegd.
2.  
In de in lid 1 bedoelde operationele overeenkomsten wordt met name de passende responstijd voor het uitwisselen en verwerken van informatie in de desbetreffende elektronische systemen vastgelegd.
3.  

De elektronische systemen zijn permanent beschikbaar. Deze verplichting is echter niet van toepassing:

a) 

in specifieke gevallen aangaande het gebruik van de elektronische systemen vastgesteld in de in lid 1 bedoelde overeenkomsten of, bij gebrek aan deze overeenkomsten, op nationaal niveau;

b) 

in geval van overmacht.

Onderafdeling 2

Registratie van personen

Artikel 6

Bevoegde douaneautoriteit

(Artikel 9 van het wetboek)

De voor de registratie verantwoordelijke douaneautoriteiten zijn de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen. De lidstaten delen de naam en het adres van deze autoriteiten aan de Commissie mee. De Commissie publiceert deze informatie op het internet.

Artikel 7

Elektronisch systeem voor het EORI-nummer

(Artikel 16 van het wetboek)

1.  
Voor de uitwisseling en opslag van informatie over EORI wordt een elektronisch systeem gebruikt („het EORI-systeem”) dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.

De bevoegde douaneautoriteit stelt de informatie via dit systeem beschikbaar wanneer er nieuwe EORI-nummers worden toegewezen of er wijzigingen zijn in de gegevens die zijn opgeslagen ten aanzien van reeds afgegeven registraties.

2.  
Elke persoon krijgt slechts één EORI-nummer toegewezen.
3.  
Het formaat en de codes van de in het EORI-systeem opgeslagen gegevens zijn in bijlage 12-01 opgenomen.

▼M10 —————

▼B

Afdeling 2

Beschikkingen betreffende de toepassing van de douanewetgeving

Onderafdeling 1

Beschikkingen van de douaneautoriteiten

Artikel 8

Algemene procedure voor het recht om te worden gehoord

(Artikel 22, lid 6, van het wetboek)

1.  

De in artikel 22, lid 6, eerste alinea, van het wetboek bedoelde mededeling:

a) 

bevat een verwijzing naar de documenten en de informatie waarop de douaneautoriteiten voornemens zijn hun beschikking te baseren;

b) 

vermeldt de termijn waarbinnen de betrokkene zijn standpunt kenbaar kan maken en deze termijn vangt aan op de datum waarop hij deze mededeling ontvangt of wordt geacht te hebben ontvangen;

c) 

bevat een verwijzing naar het recht van de betrokkene op toegang tot de documenten en informatie zoals bedoeld onder a), overeenkomstig de toepasselijke bepalingen.

2.  
Wanneer de betrokkene zijn standpunt kenbaar maakt vóór het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in lid 1, onder b), kunnen de douaneautoriteiten overgaan tot het nemen van de beschikking, tenzij de betrokkene gelijktijdig zijn voornemen kenbaar maakt om zijn standpunt binnen de voorgeschreven termijn nader uiteen te zetten.

Artikel 9

Specifieke procedure voor het recht om te worden gehoord

(Artikel 22, lid 6, van het wetboek)

1.  

De douaneautoriteiten kunnen de in artikel 22, lid 6, eerste alinea, van het wetboek bedoelde mededeling doen als onderdeel van het verificatie- of controleproces wanneer zij voornemens zijn een beschikking te nemen op basis van een van de volgende zaken:

a) 

de resultaten van een verificatie na het aanbrengen van de goederen;

b) 

de resultaten van een verificatie van de douaneaangifte zoals bedoeld in artikel 191 van het wetboek;

c) 

de resultaten van de controle na vrijgave zoals bedoeld in artikel 48 van het wetboek, wanneer de goederen zich nog steeds onder douanetoezicht bevinden;

d) 

de resultaten van een verificatie van het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen of, in voorkomend geval, de resultaten van de verificatie van de aanvraag voor de registratie van dergelijk bewijs of voor de goedkeuring van dergelijk bewijs;

e) 

de afgifte van een bewijs van oorsprong door de douaneautoriteiten;

f) 

de resultaten van de controle van goederen waarvoor geen summiere aangifte, aangifte tot tijdelijke opslag, aangifte tot wederuitvoer of douaneaangifte is ingediend.

2.  

Wanneer een mededeling is gedaan overeenkomstig lid 1, kan de betrokkene:

a) 

onmiddellijk zijn standpunt kenbaar maken via dezelfde middelen als deze die zijn gebruikt voor de mededeling in overeenstemming met artikel 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of

b) 

om een mededeling vragen overeenkomstig artikel 8 behalve in de gevallen als bedoeld in lid 1, onder f).

De betrokkene wordt door de douaneautoriteiten over deze twee opties geïnformeerd.

3.  
Wanneer de douaneautoriteiten een beschikking nemen die nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene, leggen zij vast of deze persoon zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt in overeenstemming met lid 2, onder a).

Onderafdeling 2

Beschikkingen naar aanleiding van aanvragen

Artikel 10

Elektronische systemen voor beschikkingen

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

1.  
Voor de uitwisseling en opslag van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen die in meer dan één lidstaat van invloed kunnen zijn en elke daaropvolgende gebeurtenis die invloed kan hebben op de oorspronkelijke aanvraag of beschikking, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.

De bevoegde douaneautoriteit stelt de informatie zo snel als mogelijk en ten laatste binnen zeven dagen nadat zij deze informatie heeft verkregen, ter beschikking via het systeem.

2.  
Voor de uitwisseling van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen die in meer dan één lidstaat van invloed kunnen zijn, wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.
3.  
De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van toepassing met ingang van de datum van de uitrol van het systeem DWU Douanebeschikkingen, zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU.

Artikel 11

Aangewezen douaneautoriteit om aanvragen in ontvangst te nemen

(Artikel 22, lid 1, derde alinea, van het wetboek)

De lidstaten delen de Commissie een lijst mee van de in artikel 22, lid 1, derde alinea, van het wetboek bedoelde douaneautoriteiten die voor het in ontvangst nemen van aanvragen zijn aangewezen. De lidstaten delen de Commissie ook alle latere wijzigingen aan deze lijst mee.

Artikel 12

Aanvaarding van de aanvraag

(Artikel 22, lid 2, van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteit een aanvraag aanvaardt overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, is de datum van aanvaarding van die aanvraag de datum waarop alle vereiste informatie door de douaneautoriteit werd ontvangen overeenkomstig ►M1  artikel 22, lid 2 ◄ , tweede alinea, van het wetboek.
2.  
Wanneer de douaneautoriteit vaststelt dat de aanvraag niet alle vereiste gegevens bevat, vraagt zij de aanvrager binnen een redelijke termijn, die ten hoogste 30 dagen bedraagt, om de relevante informatie.

Wanneer de aanvrager de door de douaneautoriteiten gevraagde informatie niet binnen de door de hen gestelde termijn verstrekt, wordt de aanvraag niet aanvaard en wordt de aanvrager hiervan in kennis gesteld.

3.  
Indien elke mededeling aan de aanvrager ontbreekt aangaande de vraag of de aanvraag al dan niet is aanvaard, wordt de aanvraag geacht te zijn aanvaard. De datum van aanvaarding wordt dan de datum waarop de aanvraag is ingediend of, in de gevallen waarin de aanvrager na een verzoek van de douaneautoriteit zoals bedoeld in lid 2 aanvullende informatie heeft verstrekt, de datum waarop het laatste informatiestuk is verstrekt.

Artikel 13

Opslag van informatie betreffende beschikkingen

(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)

De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit bewaart alle gegevens en onderliggende informatie waarop zij zich bij het nemen van de beschikking heeft gebaseerd, tot tenminste drie jaar na de einddatum van de geldigheid van de beschikking.

Artikel 14

Raadpleging tussen de douaneautoriteiten

(Artikel 22 van het wetboek)

1.  
Wanneer een beschikkingsbevoegde douaneautoriteit een douaneautoriteit van een andere betrokken lidstaat moet raadplegen over de vervulling van de vereiste voorwaarden en criteria om een gunstige beschikking te nemen, vindt deze raadpleging plaats binnen de voor de betreffende beschikking voorgeschreven termijn. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit stelt een raadplegingstermijn vast die aanvangt vanaf de datum waarop deze douaneautoriteit de voorwaarden en criteria meedeelt die door de geraadpleegde douaneautoriteit moeten worden onderzocht.

Wanneer de geraadpleegde douaneautoriteit na het in de eerste alinea bedoelde onderzoek vaststelt dat de aanvrager niet aan een of meer voorwaarden en criteria voldoet om een gunstige beschikking te kunnen nemen, bezorgt zij haar resultaten, naar behoren gedocumenteerd en met argumenten onderbouwd, aan de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit.

2.  

De overeenkomstig lid 1 vastgestelde raadplegingstermijn kan in elk van de volgende gevallen door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit worden verlengd:

a) 

wanneer gelet op de aard van de te verrichten onderzoeken de geraadpleegde autoriteit om meer tijd verzoekt;

b) 

wanneer de aanvrager aanpassingen uitvoert om te garanderen dat wordt voldaan aan de voorwaarden en criteria zoals bedoeld in lid 1, en deze meedeelt aan de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit, die de geraadpleegde douaneautoriteit daarvan vervolgens in kennis stelt.

3.  
Wanneer de geraadpleegde douaneautoriteit niet antwoordt binnen de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde raadplegingstermijn, wordt aan de voorwaarden en criteria waarvoor de raadpleging heeft plaatsgevonden, geacht te zijn voldaan.
4.  
De in de leden 1 en 2 vastgelegde raadplegingsprocedure kan ook worden toegepast voor de herziening van en het toezicht op een beschikking.

Artikel 15

Intrekking van een gunstige beschikking

(Artikel 28 van het wetboek)

Een overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 geschorste beschikking wordt door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit in gevallen zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, onder b) en c), van die verordening ingetrokken wanneer de houder van de beschikking binnen de voorgeschreven termijn niet de noodzakelijke maatregelen neemt om aan de voorwaarden in de beschikking te voldoen, of er niet in slaagt om de verplichtingen uit hoofde van deze beschikking na te komen.

Onderafdeling 3

Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen

Artikel 16

Aanvraag voor een beschikking betreffende een bindende inlichting

(Artikel 22, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer een aanvraag voor een beschikking betreffende een bindende inlichting wordt ingediend overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd, informeert de douaneautoriteit waar de aanvraag is ingediend de douaneautoriteit van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd binnen zeven dagen na de aanvaarding van de aanvraag.

Wanneer de douaneautoriteit die de kennisgeving ontvangt over informatie beschikt die zij relevant acht voor de behandeling van de aanvraag, zendt zij deze informatie zo snel mogelijk aan de douaneautoriteit waar de aanvraag is ingediend, en in ieder geval binnen 30 dagen na de datum van de kennisgeving.

2.  
Een aanvraag voor een beschikking inzake bindende tariefinlichting (BTI) heeft uitsluitend betrekking op goederen die soortgelijke eigenschappen hebben en waarvan de verschillen irrelevant zijn voor hun tariefindeling.
3.  
Een aanvraag voor een beschikking inzake een bindende oorsprongsinlichting (BOI) heeft uitsluitend betrekking op één soort goederen en op één type omstandigheden voor de oorsprongsbepaling.
4.  
Met het oog op de naleving van de voorwaarde in artikel 33, lid 1, tweede alinea, onder a), van het wetboek met betrekking tot een aanvraag van een BTI-beschikking, raadpleegt de douaneautoriteit zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 21 van deze verordening, en houdt deze raadplegingen bij.

Artikel 17

Samenhang met bestaande BTI-beschikkingen

(Artikel 22, lid 3, van het wetboek)

Om erop toe te zien dat de BTI-beschikking die zij voornemens is af te geven, samenhangt met reeds afgegeven BTI-beschikkingen, raadpleegt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit het in artikel 21 bedoelde elektronische systeem en worden deze raadplegingen bijgehouden.

Artikel 18

Mededeling van BOI-beschikkingen

(Artikel 6, lid 3, van het wetboek)

1.  
Wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de aanvrager in kennis stelt van de BOI-beschikking via andere dan elektronischegegevensverwerkingstechnieken, doet zij dit door het formulier in bijlage 12-02 te gebruiken.
2.  
Wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de aanvrager in kennis stelt van de BOI-beschikking via elektronischegegevensverwerkingstechnieken, moet deze beschikking af te drukken zijn overeenkomstig het formaat in bijlage 12-02.

Artikel 19

Uitwisseling van gegevens betreffende BOI-beschikkingen

(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten sturen de Commissie op kwartaalbasis de relevante gegevens betreffende de BOI-beschikkingen.
2.  
De Commissie stelt de overeenkomstig lid 1 verkregen gegevens ter beschikking van de douaneautoriteiten van alle lidstaten.

▼M8

Artikel 20

Toezicht op beschikkingen betreffende bindende inlichtingen

(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)

▼C5

Wanneer douaneformaliteiten worden vervuld door of voor rekening van de houder van een beschikking inzake een bindende inlichting voor goederen die door die beschikking worden gedekt, wordt dit in de douaneaangifte vermeld door het referentienummer van de beschikking te vermelden.

▼B

Artikel 21

Elektronisch systeem betreffende BTI

(Artikel 16, lid 1, en artikel 23, lid 5, van het wetboek)

1.  
Voor de uitwisseling en opslag van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen betreffende BTI en elke daaropvolgende gebeurtenis die invloed kan hebben op de oorspronkelijke aanvraag of beschikking, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.

De bevoegde douaneautoriteit stelt de informatie onmiddellijk en uiterlijk binnen zeven dagen nadat de autoriteit kennis heeft genomen van de informatie via dit systeem beschikbaar.

2.  

Aanvullend op de in lid 1 bedoelde informatie:

a) 

bevat het in artikel 55 van deze verordening bedoelde toezicht gegevens die relevant zijn voor het toezicht op het gebruik van BTI-beschikkingen;

b) 

geeft de douaneautoriteit die de aanvraag heeft ontvangen en de BTI-beschikking heeft genomen via het in lid 1 bedoelde systeem door wanneer een periode van verlengd gebruik van de BTI-beschikking is toegekend, waarbij de einddatum van de periode van verlengd gebruik en hoeveelheden van de goederen waarop deze periode van toepassing is, worden vermeld.

3.  
De Commissie deelt de resultaten van het in lid 2, onder a), genoemde toezicht op gezette tijden mee aan de lidstaten om het toezicht door de douaneautoriteiten op de naleving van de verplichtingen als gevolg van de BTI te ondersteunen.
4.  
Voor de uitwisseling van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen betreffende BTI wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.
5.  
De douaneautoriteiten vermelden de status van de aanvraag in het in lid 1 bedoelde systeem als zij een aanvraag voor een BTI-beschikking verwerken.
6.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel gebruiken de lidstaten, tot de datum van de upgrade van het daarin vermelde systeem overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU, de centrale gegevensbank van de Commissie zoals opgezet krachtens artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie ( 3 ).
7.  
Tot de datum waarop de eerste fase van de upgrade van het in lid 1 van dit artikel bedoelde systeem en het in artikel 56 van deze verordening bedoelde systeem wordt uitgerold, oefenen de douaneautoriteiten het toezicht op het gebruik van BTI-beschikkingen bij het uitvoeren van douanecontroles of controles na vrijgave uit overeenkomstig de artikelen 46 en 48 van het wetboek. In afwijking van lid 3 van dit artikel is de Commissie tot die uitroldatum niet verplicht om de lidstaten resultaten van het in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde toezicht mee te delen.

Artikel 22

Verlengd gebruik van beschikkingen betreffende bindende inlichtingen

(Artikel 34, lid 9, van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 34, lid 9, derde alinea, van het wetboek besluiten een periode van verlengd gebruik toe te kennen, vermelden zij de datum waarop de periode van verlengd gebruik van de betreffende beschikking verstrijkt.

▼C2

2.  
Wanneer de douaneautoriteiten besluiten overeenkomstig artikel 34, lid 9, derde alinea, van het wetboek een periode van verlengd gebruik van de BTI-beschikking toe te kennen, vermelden zij naast de in lid 1 bedoelde datum de hoeveelheden van de goederen die gedurende de periode van verlengd gebruik kunnen worden ingeklaard.

▼B

Het gebruik van een beschikking waarvoor om een periode van verlengd gebruik is verleend, wordt beëindigd zodra deze hoeveelheden zijn bereikt.

Op basis van het in artikel 55 bedoelde toezicht, informeert de Commissie de lidstaten zodra deze hoeveelheden zijn bereikt.

Artikel 23

Acties om de juiste en uniforme tariefindeling of oorsprongsbepaling te garanderen

(Artikel 34, lid 10, van het wetboek)

1.  

In overeenstemming met artikel 34, lid 10, onder a), van het wetboek stelt de Commissie de douaneautoriteiten onmiddellijk in kennis van de schorsing ten aanzien van het afgeven van BTI- en BOI-beschikkingen wanneer:

a) 

de Commissie onjuiste of niet-uniforme beschikkingen heeft vastgesteld;

b) 

de douaneautoriteiten gevallen aan de Commissie hebben voorgelegd waarin het niet lukte om binnen de maximumtermijn van 90 dagen hun meningsverschillen over de juiste en uniforme indeling of oorsprongsbepaling op te lossen.

Vanaf de datum waarop de Commissie de douaneautoriteiten in kennis heeft gesteld van de schorsing totdat de juiste en uniforme indeling of oorsprongsbepaling is gegarandeerd, zal er geen beschikking betreffende bindende inlichtingen worden afgegeven voor goederen die onder a) of b) vallen.

2.  
De juiste en uniforme tariefindeling of oorsprongsbepaling is zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen 120 dagen na de in lid 1 bedoelde kennisgeving van de Commissie, onderwerp van overleg op Unieniveau.
3.  
Zodra de schorsing is ingetrokken, stelt de Commissie de douaneautoriteiten daarvan in kennis.
4.  

Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3, worden de BOI-beschikkingen als niet-uniform beschouwd wanneer zij een verschillende oorsprong toekennen aan goederen die:

a) 

onder dezelfde tariefpost vallen en waarvan de oorsprong volgens dezelfde oorsprongsregels is vastgesteld en

b) 

onder identieke voorwaarden zijn verkregen volgens hetzelfde fabricageprocédé en equivalente materialen, met name aangaande de vraag of zij al dan niet van oorsprong zijn.

Afdeling 3

Geautoriseerde marktdeelnemer

Artikel 24

Naleving

(Artikel 39, onder a), van het wetboek)

▼M5

1.  

Aan het criterium in artikel 39, onder a), van het wetboek wordt geacht te zijn voldaan indien:

a) 

geen besluit is genomen door een administratieve of rechterlijke instantie waarin wordt geconcludeerd ►C4  dat een van de onder b) beschreven personen in de laatste drie jaar ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving of de belastingvoorschriften heeft begaan ◄ in verband met zijn of haar economische activiteit, en

b) 

geen van de volgende personen een strafblad met zware misdrijven heeft in verband met zijn of haar economische activiteit, inclusief de economische activiteit van de aanvrager, indien van toepassing:

i) 

de aanvrager;

ii) 

de werknemer(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor de douanezaken van de aanvrager, en

iii) 

de perso(o)n(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de aanvrager of die zeggenschap heeft (hebben) over de leiding van het bedrijf.

▼B

2.  
Het in artikel 39, onder a), van het wetboek bedoelde criterium kan echter worden geacht te zijn vervuld wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de inbreuk van geringe betekenis acht in verhouding tot het aantal en de omvang van de douanegerelateerde activiteiten, en de douaneautoriteit niet twijfelt over de goede trouw van de aanvrager.

▼M5

3.  
Wanneer de in lid 1, onder b), iii), bedoelde persoon, die niet de aanvrager is, in een derde land is gevestigd of woonachtig is, beoordeelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de naleving van het in artikel 39, onder a), van het wetboek bedoelde criterium aan de hand van de documenten en informatie waarover zij beschikt.

▼B

4.  
Wanneer de aanvrager er minder dan drie jaar is gevestigd, beoordeelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de naleving van het in artikel 39, onder a), van het wetboek bedoelde criterium aan de hand van de documenten en informatie waarover zij beschikt.

Artikel 25

Deugdelijke handels- en vervoersadministratie

(Artikel 39, onder b), van het wetboek)

1.  

Het in artikel 39, onder b), van het wetboek vastgelegde criterium wordt geacht te zijn vervuld als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de aanvrager voert een boekhouding die in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van de lidstaat waar de boekhouding wordt gevoerd, de douane in staat stelt bedrijfscontroles te verrichten en voorziet in een historische gegevensregistratie die een controlespoor vormt vanaf het moment van gegevensinvoer;

b) 

de administratie voor douanedoeleinden van de aanvrager wordt geïntegreerd in het boekhoudsysteem van de aanvrager of maakt het mogelijk dat kruiscontroles van de gegevens met het boekhoudsysteem kunnen worden verricht;

c) 

de aanvrager verleent de douane fysieke toegang tot zijn boekhoudsystemen en, in voorkomend geval, zijn handels- en vervoersadministratie;

d) 

de aanvrager verleent de douane elektronische toegang tot zijn boekhoudsystemen en, in voorkomend geval, tot zijn handels- en vervoersadministratie wanneer deze systemen of administratie elektronisch worden gehouden;

e) 

de aanvrager beschikt over een logistiek systeem dat een onderscheid maakt tussen Unie- en niet-Uniegoederen en, in voorkomend geval, aangeeft waar zij zich bevinden;

f) 

de aanvrager beschikt over een administratieve organisatie die in overeenstemming is met het soort en de omvang van de bedrijfsactiviteiten en geschikt is voor het beheer van de goederenstroom, en over een systeem van interne controles waarmee fouten kunnen worden voorkomen, opgespoord en rechtgezet en onrechtmatige of frauduleuze transacties kunnen worden voorkomen en opgespoord;

g) 

de aanvrager beschikt, indien van toepassing, over toereikende procedures voor het omgaan met certificaten en vergunningen die hem zijn verleend in overeenstemming met handelspolitieke maatregelen of maatregelen in verband met de handel in landbouwproducten;

h) 

de aanvrager beschikt over toereikende procedures om zijn administratie en gegevens te archiveren en zich te beschermen tegen gegevensverlies;

i) 

de aanvrager draagt er zorg voor dat relevante werknemers de opdracht hebben om de douaneautoriteiten kennis te geven van eventuele nalevingsproblemen en stelt procedures voor de kennisgeving van dergelijke problemen aan de douaneautoriteiten vast;

j) 

de aanvrager beschikt over passende veiligheidsmaatregelen om het binnendringen van onbevoegden in zijn computersysteem te voorkomen en zijn documentatie te beschermen;

k) 

de aanvrager beschikt, indien van toepassing, over toereikende procedures voor het omgaan met invoer- en uitvoervergunningen in verband met verboden en beperkingen, waaronder maatregelen om een onderscheid te maken tussen goederen die zijn onderworpen aan verboden of beperkingen en andere goederen, en maatregelen om toe te zien op de naleving van deze verboden en beperkingen.

2.  
Wanneer de aanvrager uitsluitend een vergunning aanvraagt als een marktdeelnemer aan wie een vergunning voor veiligheid is verleend zoals bedoeld in artikel 38, lid 2, onder b), van het wetboek (AEOS), is het in lid 1, onder e), bedoelde vereiste niet van toepassing.

Artikel 26

Financiële solvabiliteit

(Artikel 39, onder c), van het wetboek)

1.  

Aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder c), van het wetboek wordt geacht te zijn voldaan wanneer de aanvrager voldoet aan het volgende:

a) 

de aanvrager is niet verwikkeld in een faillissementsprocedure;

b) 

gedurende de afgelopen drie jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft de aanvrager voldaan aan zijn financiële verplichtingen met betrekking tot de betaling van douanerechten en alle andere rechten, belastingen of heffingen die op of in verband met de invoer of uitvoer van goederen worden geheven;

c) 

de aanvrager toont aan de hand van de bescheiden en gegevens die beschikbaar zijn voor de afgelopen drie jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aan dat hij over voldoende financiële draagkracht beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen en zijn verbintenissen na te komen met betrekking tot het soort en de omvang van de bedrijfsactiviteiten, daaronder begrepen dat zijn nettoactiva niet negatief zijn, tenzij deze kunnen worden gedekt.

2.  
Wanneer de aanvrager minder dan drie jaar gevestigd is, wordt zijn financiële solvabiliteit zoals bedoeld in artikel 39, onder c), van het wetboek beoordeeld aan de hand van de beschikbare documenten en informatie.

Artikel 27

Praktische vakbekwaamheid of beroepskwalificaties

(Artikel 39, onder d), van het wetboek)

1.  

Aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder d), van het wetboek wordt geacht te zijn voldaan indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de aanvrager of de persoon die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager voldoet aan de volgende praktische vakbekwaamheid:

i) 

een aangetoonde praktijkervaring van minimaal drie jaar in douanezaken;

ii) 

een kwaliteitsnorm voor douanezaken die door een Europese normalisatieorganisatie is aangenomen;

b) 

de aanvrager of de persoon die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager heeft met succes een opleiding over douanewetgeving doorlopen die consistent is met en relevant is voor de mate van zijn betrokkenheid bij douanegerelateerde activiteiten en die wordt verstrekt door een van de volgende entiteiten:

i) 

een douaneautoriteit van een lidstaat;

ii) 

een onderwijsinstelling die door de douaneautoriteiten of door een voor beroepsopleiding verantwoordelijk orgaan van een lidstaat is erkend om een dergelijke kwalificatie te verstrekken;

iii) 

een beroepsorganisatie of handelsvereniging die door de douaneautoriteiten van een lidstaat is erkend of in de Unie is geaccrediteerd om een dergelijke kwalificatie te verstrekken.

▼C2

2.  
Wanneer de persoon die verantwoordelijk is voor de douanezaken van de aanvrager een contractant is, wordt aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder d), van het wetboek geacht te zijn voldaan indien de contractant een markdeelnemer is aan wie een vergunning voor douanevereenvoudigingen is verleend zoals bedoeld in artikel 38, lid 2, onder a), van het wetboek (AEOC).

▼B

Artikel 28

Veiligheidsnormen

(Artikel 39, onder e), van het wetboek)

1.  

Aan het criterium zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek wordt geacht te zijn voldaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de gebouwen die voor de met de AEOS-vergunning samenhangende activiteiten worden gebruikt, bieden bescherming tegen onrechtmatig binnendringen en zijn gemaakt van materialen die verhinderen dat onbevoegden zich hiertoe onrechtmatig toegang kunnen verschaffen;

b) 

er zijn passende maatregelen genomen om onrechtmatige toegang tot kantoren, verzendingsruimten, los- en laadkades, los- en laaddekken en andere relevante plaatsen te voorkomen;

c) 

er zijn maatregelen genomen om onder meer het onrechtmatig toevoegen of omwisselen, het verkeerd behandelen van goederen of andere manipulaties van de goederen bij het laden, lossen, de op- en overslag te voorkomen;

d) 

de aanvrager heeft maatregelen genomen om zijn handelspartners duidelijk te identificeren en er via de uitvoering van passende contractuele regelingen of andere passende maatregelen in overeenstemming met het bedrijfsmodel van de aanvrager voor te zorgen dat deze handelspartners de veiligheid van de internationale toeleveringsketen garanderen;

e) 

de aanvrager onderwerpt sollicitanten voor veiligheidsgevoelige functies aan veiligheidsonderzoeken, voor zover de nationale wetgeving dit toestaat, en verricht regelmatige achtergrondcontroles bij huidige werknemers in dergelijke functies wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen;

f) 

de aanvrager heeft passende veiligheidsprocedures genomen voor eventuele gecontracteerde externe dienstverleners;

g) 

de aanvrager zorgt ervoor dat personeel met veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheden regelmatig deelneemt aan programma’s om hen bewuster te maken van deze veiligheidskwesties;

h) 

de aanvrager heeft een contactpersoon aangewezen die bevoegd is voor veiligheidsgerelateerde kwesties.

2.  
Wanneer de aanvrager houder is van een veiligheidscertificaat dat is afgegeven op basis van een internationaal verdrag of van een internationale norm van de Internationale Organisatie voor normalisatie, of van een Europese norm van de Europese normalisatieorganisatie, wordt rekening gehouden met deze certificaten als de naleving van de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek wordt gecontroleerd.

Er wordt geacht aan de criteria te zijn voldaan wanneer is vastgesteld dat de criteria voor de afgifte van dat certificaat identiek of gelijkwaardig zijn aan de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek.

De criteria worden geacht te zijn vervuld wanneer de aanvrager houder is van een veiligheidscertificaat dat is afgegeven door een derde land waarmee de Unie een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in de erkenning van dat certificaat.

3.  
Wanneer de aanvrager een erkend agent of een bekende afzender is zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) en voldoet aan de in Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie ( 5 ) vastgestelde eisen, wordt geacht te zijn voldaan aan de in lid 1 bedoelde criteria met betrekking tot de locaties en de activiteiten waarvoor de aanvrager de status van erkend agent of bekende afzender heeft verkregen voor zover de criteria voor het verlenen van de status van erkend agent of bekende afzender dezelfde zijn of gelijkwaardig zijn aan criteria zoals bepaald in artikel 39, onder e), van het wetboek.

Artikel 29

Beoordeling van de criteria

(Artikel 22 van het wetboek)

1.  
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit zorgt er voor het beoordelen van de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder b) en e), van het wetboek voor dat controles ter plaatse worden verricht bij alle bedrijfsruimten die relevant zijn voor de douanegerelateerde activiteiten van de aanvrager.

Wanneer de aanvrager een groot aantal bedrijfsruimten bezit en de toepasselijke termijn voor het vaststellen van de beschikking niet lang genoeg is om alle bedrijfsruimten te onderzoeken, kan de douaneautoriteit besluiten slechts een representatief deel van deze bedrijfsruimten te onderzoeken indien zij van oordeel is dat de aanvrager op al zijn bedrijfsruimten dezelfde veiligheidsnormen toepast en dezelfde gemeenschappelijke normen en procedures toepast op de administratie van al zijn bedrijfsruimten.

2.  
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteiten kunnen rekening houden met de resultaten van de beoordelingen of audits die overeenkomstig de Uniewetgeving zijn uitgevoerd, voor zover zij relevant zijn voor de beoordeling van de criteria zoals bedoeld in artikel 39 van het wetboek.
3.  
De douaneautoriteiten kunnen voor het beoordelen van de criteria zoals bepaald in artikel 39, onder b), c), en e), van het wetboek rekening houden met de door de aanvrager verstrekte conclusies van deskundigen wanneer de deskundige die de conclusies heeft opgesteld geen banden heeft met de aanvrager in de zin van artikel 127 van deze verordening.
4.  
De douaneautoriteiten houden terdege rekening met de bijzondere kenmerken van de marktdeelnemers, en met name van kleine en middelgrote ondernemingen bij de beoordeling of aan de criteria zoals bepaald in artikel 39 van het wetboek is voldaan.
5.  
De beoordeling van de criteria zoals bepaald in artikel 39 van het wetboek en de resultaten ervan worden door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit gedocumenteerd.

Artikel 30

Elektronisch systeem voor de AEO-status

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

1.  
Voor de uitwisseling en opslag van informatie in het kader van aanvragen voor een vergunning als geautoriseerd marktdeelnemer (AEO) en verleende AEO-vergunningen en eventuele verdere gebeurtenissen of handelingen die van invloed kunnen zijn op de oorspronkelijke beschikking, inclusief de nietigverklaring, schorsing, intrekking of nietigverklaring of de resultaten van een eventuele herziening of verificatie, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit stelt de informatie onmiddellijk en uiterlijk binnen zeven dagen via dit systeem beschikbaar.

Voor de uitwisseling van informatie in het kader van aanvragen en beschikkingen betreffende AEO-vergunningen wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.

2.  

De bevoegde douaneautoriteit kan in voorkomend geval, met name wanneer de AEO-status de grondslag voor het verlenen van goedkeuring, vergunningen of faciliteiten in het kader van andere Uniewetgeving betreft, de bevoegde nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de burgerluchtvaart toegang verlenen tot het in lid 1 bedoelde elektronische systeem. De toegang is gerelateerd aan de volgende informatie:

a) 

de AEOS-vergunningen, inclusief de naam van de vergunninghouder en, in voorkomend geval, de wijziging, intrekking of schorsing van de status van geautoriseerd marktdeelnemer en de redenen daarvoor;

b) 

elke herbeoordeling van AEO-vergunningen en de resultaten daarvan.

De voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke nationale autoriteiten die de betreffende informatie behandelen, gebruiken deze uitsluitend voor de toepassing van de relevante programma’s voor erkende agenten of bekende afzenders en nemen passende technische en organisatorische maatregelen om de beveiliging van deze informatie te waarborgen.

3.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel gebruiken de lidstaten, tot de datum waarop de upgrade van het AEO-systeem als bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU plaatsvindt, dat systeem als opgezet krachtens artikel 14 quinvicies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie.

Artikel 31

Raadplegingsprocedure en uitwisseling van informatie tussen douaneautoriteiten

(Artikel 22 van het wetboek)

1.  
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit kan douaneautoriteiten van andere lidstaten raadplegen die bevoegd zijn voor de plaats waar noodzakelijke informatie wordt bijgehouden of waar controles moeten worden verricht voor de beoordeling van een of meer van de in artikel 39 van het wetboek vastgelegde criteria.
2.  

De in lid 1 bedoelde raadpleging is verplicht, wanneer:

a) 

de aanvraag voor de AEO-status overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is ingediend bij de douaneautoriteit van de plaats waar de hoofdboekhouding voor douanedoeleinden van de aanvrager zich bevindt of waar deze toegankelijk is;

b) 

de aanvraag voor de AEO-status overeenkomstig artikel 27 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bij de douaneautoriteiten van de lidstaat is ingediend waar de aanvrager een vaste inrichting heeft en waar de informatie over zijn algemene logistieke beheersactiviteiten in de Unie wordt bewaard of toegankelijk is;

c) 

een deel van de administratie en documentatie die van belang is voor de aanvraag van de AEO-status in een andere lidstaat wordt bijgehouden dan de lidstaat van de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit;

d) 

de aanvrager van de AEO-status een opslagruimte of andere douanegerelateerde activiteiten heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van de bevoegde douaneautoriteit.

3.  
In afwijking van de termijn in artikel 14, lid 1, eerste alinea, tweede zin, van deze verordening, voltooien de douaneautoriteiten het raadplegingsproces binnen 80 dagen vanaf de datum waarop de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de vereiste voorwaarden en criteria doorgeeft die door de geraadpleegde douaneautoriteit moeten worden gecontroleerd.
4.  
Wanneer de douaneautoriteit van een andere lidstaat relevante informatie heeft voor de toekenning van de AEO-status, deelt zij deze informatie met de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit binnen 30 dagen vanaf de datum waarop de aanvraag via het in artikel 31 van deze verordening bedoelde elektronische systeem is meegedeeld.

Artikel 32

Afwijzing van een aanvraag

(Artikel 22 van het wetboek)

De afwijzing van een AEO-aanvraag is niet van invloed op de huidige gunstige beschikkingen die ten aanzien van de aanvrager in overeenstemming met de douanewetgeving zijn gegeven, tenzij de toekenning van deze gunstige beschikkingen gebaseerd is op de vervulling van de AEO-criteria waarvan tijdens de beoordeling van de AEO-aanvraag is gebleken dat hier niet aan is voldaan.

Artikel 33

Combinatie van beide soorten vergunningen

(Artikel 38, lid 3, van het wetboek)

Wanneer een aanvrager zowel op een AEOC- als een AEOS-vergunning recht heeft, geeft de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit één gecombineerde vergunning af.

Artikel 34

Intrekking van een vergunning

(Artikel 28 van het wetboek)

1.  
De intrekking van een AEO-vergunning is niet van invloed op een gunstige beschikking die is gegeven ten aanzien van dezelfde persoon tenzij de AEO-status een voorwaarde was voor die gunstige beschikking of deze beschikking was gebaseerd op een in artikel 39 van het wetboek opgenomen criterium waaraan niet langer is voldaan.
2.  
De intrekking of wijziging van een gunstige beschikking die is gegeven ten aanzien van de vergunninghouder is niet automatisch van invloed op de AEO-vergunning van deze persoon.
3.  
Wanneer dezelfde persoon zowel een AOEC als een AOES is en artikel 28 van het wetboek of artikel 15 van deze verordening van toepassing is wegens de niet-naleving van de voorwaarden in artikel 39, onder d), van het wetboek, wordt de AEOC-vergunning ingetrokken en blijft de AEOS-vergunning geldig.

Wanneer dezelfde persoon zowel een AOES als een AOEC is en artikel 28 van het wetboek of artikel 15 van deze verordening van toepassing is wegens de niet-naleving van de voorwaarden in artikel 39, onder e), van het wetboek, wordt de AEOS-vergunning ingetrokken en blijft de AEOC-vergunning geldig.

Artikel 35

Toezicht

(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten van de lidstaten stellen de bevoegde douaneautoriteit onmiddellijk in kennis van alle voorvallen die zich na het verlenen van de AEO-status voordoen en die op de handhaving of de inhoud van de status van invloed kunnen zijn.
2.  
De bevoegde douaneautoriteit stelt alle relevante informatie waarover zij beschikt beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de andere lidstaten waar de geautoriseerde marktdeelnemer douanegerelateerde activiteiten uitoefent.
3.  
Wanneer een douaneautoriteit een gunstige beschikking intrekt die op basis van de AEO-status is gegeven, stelt zij de douaneautoriteit die de status heeft verleend hiervan in kennis.
4.  

Wanneer de AEOS een erkend agent of bekende afzender is zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 300/2008 en voldoet aan de in Verordening (EU) nr. 185/2010 vastgestelde vereisten, stelt de bevoegde douaneautoriteit de voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke bevoegde nationale autoriteit onmiddellijk ten minste de volgende haar ter beschikking staande informatie met betrekking tot de AEO-status ter beschikking:

a) 

de AEOS-vergunning, inclusief de naam van de vergunninghouder en, in voorkomend geval, de wijziging, intrekking of schorsing van de status van geautoriseerd marktdeelnemer en de redenen daarvoor;

b) 

informatie over de vraag of de betreffende locatie door de douaneautoriteiten is bezocht, de datum van het laatste bezoek en of het bezoek plaatsvond met het oog op de vergunningsprocedure, herbeoordeling of monitoring;

c) 

elke herbeoordeling van de AEOS-vergunning en de resultaten daarvan.

De nationale douaneautoriteiten stellen in overleg met de voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke bevoegde nationale autoriteit nadere voorwaarden vast voor de uitwisseling van informatie die niet onder het in artikel 30 van deze verordening bedoelde elektronische systeem valt.

De voor de beveiliging van de burgerluchtvaart verantwoordelijke nationale autoriteiten die de betreffende informatie behandelen, gebruiken deze uitsluitend voor de toepassing van de relevante programma’s voor erkende agenten of bekende afzenders en nemen passende technische en organisatorische maatregelen om de beveiliging van de informatie te waarborgen.

Afdeling 4

Goederencontrole

Onderafdeling 1

Douanecontroles en risicobeheer

Artikel 36

Elektronisch systeem voor risicobeheer en douanecontroles

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

1.  
Voor de uitwisseling en opslag van informatie tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten en de Commissie in het kader van de communicatie betreffende risicogerelateerde informatie wordt een elektronisch systeem („het douanerisicobeheersysteem”) gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.
2.  
Het in lid 1 bedoelde systeem wordt ook gebruikt voor de communicatie tussen douaneautoriteiten en tussen douaneautoriteiten en de Commissie bij de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke risicocriteria en -normen, gemeenschappelijke prioritaire controlegebieden, douanecrisisbeheersing, de uitwisseling van risicogerelateerde informatie en resultaten van risicoanalyses zoals bedoeld in artikel 46, lid 5, van het wetboek, evenals de resultaten van douanecontroles.

▼M9

3.  
In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel wordt het in artikel 182, lid 1, bedoelde systeem ook gebruikt voor de uitwisseling, verwerking en opslag van specifieke risico-informatie in verband met summiere aangiften bij binnenbrengen.

▼B

Onderafdeling 2

Door de lucht vervoerde handbagage en ruimbagage

Artikel 37

Transitvluchten

(Artikel 49 van het wetboek)

1.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en ruimbagage van personen op een vlucht van een niet-EU-luchthaven in een luchtvaartuig dat na een tussenstop op een EU-luchthaven doorvliegt naar een andere EU-luchthaven, worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven.

De handbagage en ruimbagage worden onderworpen aan de voorschriften die gelden voor de bagage van personen die uit derde landen aankomen, tenzij de persoon die deze bagage vervoert bewijst dat de goederen erin de status van Uniegoederen bezitten.

2.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en ruimbagage van personen op een vlucht van een EU-luchthaven in een luchtvaartuig dat een tussenstop maakt op een andere EU-luchthaven voordat het doorvliegt naar een niet-EU-luchthaven, worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven.

De handbagage kan aan controles worden onderworpen op de laatste internationale EU-luchthaven waar het luchtvaartuig een tussenstop maakt om de douanestatus van de Uniegoederen te verzekeren.

Artikel 38

Transitvluchten in zaken- en sportvliegtuigen

(Artikel 49 van het wetboek)

Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage van personen aan boord van een zaken- of sportvliegtuig worden op de volgende luchthavens verricht:

a) 

op de eerste internationale EU-luchthaven wat betreft vluchten vanaf een niet-EU-luchthaven, wanneer het luchtvaartuig na een tussenstop op een EU-luchthaven doorvliegt naar een andere EU-luchthaven;

b) 

op de laatste internationale EU-luchthaven wat betreft vluchten vanaf een EU-luchthaven, wanneer het luchtvaartuig na een tussenstop op een EU-luchthaven doorvliegt naar een niet-EU-luchthaven.

Artikel 39

Inkomende transfervluchten

(Artikel 49 van het wetboek)

1.  
Wanneer bagage op een EU-luchthaven aankomt aan boord van een luchtvaartuig dat van een niet-EU-luchthaven komt en op deze EU-luchthaven wordt overgeladen in een ander luchtvaartuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert, zijn de leden 2 en 3 van toepassing.
2.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven van aankomst van een vlucht binnen de Unie. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage die van een niet-EU-luchthaven komt en op een internationale EU-luchthaven wordt overgeladen op een luchtvaartuig dat een andere internationale EU-luchthaven op het grondgebied van dezelfde lidstaat tot bestemming heeft, kunnen echter worden verricht op de internationale EU-luchthaven waar de ruimbagage wordt overgeladen.

Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage kunnen, in uitzonderlijke gevallen en in aanvulling op de controles en formaliteiten zoals bedoeld in de eerste alinea, worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven wanneer een dergelijke extra controle na controle van de handbagage nodig blijkt te zijn.

3.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven.

Aanvullende douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage kunnen op de luchthaven van aankomst van een vlucht binnen de Unie uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden verricht, wanneer dergelijke extra controles na controle van de ruimbagage nodig blijken te zijn.

Artikel 40

Uitgaande transfervluchten

(Artikel 49 van het wetboek)

1.  
Wanneer bagage op een EU-luchthaven aan boord wordt gebracht van een luchtvaartuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert en deze bagage vervolgens wordt overgeladen op een andere EU-luchthaven in een ander luchtvaartuig dat een luchthaven buiten de Unie als bestemming heeft, zijn de leden 2 en 3 van toepassing.
2.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage worden verricht op de eerste internationale EU-luchthaven van vertrek. Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage die op een internationale EU-luchthaven in een luchtvaartuig wordt geladen en op een andere internationale EU-luchthaven in het grondgebied van dezelfde lidstaat wordt overgeladen aan boord van een luchtvaartuig dat een niet-EU-luchthaven tot bestemming heeft, kunnen worden verricht op de internationale EU-luchthaven waar de ruimbagage wordt overgeladen.

Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de ruimbagage kunnen, in uitzonderlijke gevallen en in aanvulling op de controles en formaliteiten zoals bedoeld in de eerste alinea, worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven wanneer een dergelijke extra controle na controle van de handbagage nodig blijkt te zijn.

3.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage worden verricht op de laatste internationale EU-luchthaven.

Aanvullende douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage kunnen op de luchthaven van vertrek van een vlucht binnen de Unie uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden verricht, wanneer dergelijke extra controles na controle van de ruimbagage nodig blijken te zijn.

Artikel 41

Overladen in een sport- of zakenvliegtuig

(Artikel 49 van het wetboek)

1.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage die op een EU-luchthaven aankomt aan boord van een uit een niet-EU-luchthaven afkomstig lijn- of chartertoestel en die op deze EU-luchthaven wordt overgeladen in een sport- of zakenvliegtuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert, worden verricht op de luchthaven van aankomst van het lijn- of chartertoestel.
2.  
Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage die op een EU-luchthaven aan boord wordt gebracht van een sport- of zakenvliegtuig dat een vlucht binnen de Unie uitvoert, waarbij deze bagage op een andere EU-luchthaven wordt overgeladen in een lijn- of chartertoestel met als bestemming een niet-EU-luchthaven, worden verricht op de luchthaven van vertrek van het lijn- of chartertoestel.

Artikel 42

Overbrengingen tussen luchthavens op het grondgebied van dezelfde lidstaat

(Artikel 49 van het wetboek)

De douaneautoriteiten kunnen op de internationale EU-luchthaven waar de ruimbagage wordt overgeladen controles verrichten op het volgende:

a) 

bagage die van een niet-EU-luchthaven komt en op een internationale EU-luchthaven wordt overgeladen in een luchtvaartuig dat een internationale EU-luchthaven die op hetzelfde nationale grondgebied is gelegen, tot bestemming heeft;

b) 

bagage die op een internationale EU-luchthaven aan boord van een luchtvaartuig wordt gebracht om op een andere internationale EU-luchthaven die op hetzelfde nationale grondgebied is gelegen, te worden overgeladen op een luchtvaartuig dat een niet-EU-luchthaven tot bestemming heeft.

Artikel 43

Maatregelen ter voorkoming van illegale omwisseling

(Artikel 49 van het wetboek)

De lidstaten dragen er zorg voor dat:

a) 

bij aankomst op een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, toezicht wordt gehouden op de omwisseling van goederen in de handbagage voordat deze controles op die bagage hebben plaatsgevonden;

b) 

bij vertrek op een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, toezicht wordt gehouden op de omwisseling van goederen in de handbagage nadat deze controles op die bagage hebben plaatsgevonden;

c) 

bij aankomst op een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, voorzieningen zijn getroffen om de omwisseling van goederen in de ruimbagage te verhinderen voordat deze controles op die bagage hebben plaatsgevonden;

d) 

bij vertrek van een internationale EU-luchthaven waar de douanecontroles zullen worden verricht, voorzieningen zijn getroffen om de omwisseling van goederen in de ruimbagage te verhinderen nadat deze controles op de ruimbagage hebben plaatsgevonden.

Artikel 44

Het bagage-etiket

(Artikel 49 van het wetboek)

De in een EU-luchthaven geregistreerde ruimbagage wordt als zodanig gekenmerkt door een etiket dat op de bagage wordt aangebracht. Een voorbeeld van het etiket en de technische kenmerken ervan zijn in bijlage 12-03 opgenomen.

Artikel 45

Lijst van internationale EU-luchthavens

(Artikel 49 van het wetboek)

Elke lidstaat verstrekt de Commissie een lijst van zijn internationale EU-luchthavens en informeert de Commissie over wijzigingen in deze lijst.

Onderafdeling 3

Over zee vervoerde bagage

Artikel 46

Pleziervaartuigen

(Artikel 49 van het wetboek)

Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage van personen aan boord van pleziervaartuigen, worden verricht op alle havens in de Unie die worden aangedaan, ongeacht de plaats van herkomst of bestemming van het vaartuig. Een pleziervaartuig is een pleziervaartuig volgens de definitie in Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ).

Artikel 47

Overbrengingen op zee

(Artikel 49 van het wetboek)

Douanecontroles en -formaliteiten die van toepassing zijn op de bagage van personen die gebruikmaken van een door één enkel vaartuig uitgevoerde scheepvaartdienst die een aantal opeenvolgende trajecten omvat en die is begonnen of eindigt of die een tussenstop maakt in een niet-EU-haven, worden verricht in de EU-haven waar deze bagage wordt in- of uitgeladen.

HOOFDSTUK 3

Valutaomrekening

Artikel 48

Bepalingen betreffende wisselkoersen

(Artikel 53 van het wetboek)

1.  
De tegenwaarde van de euro wordt, indien dit overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van het wetboek is vereist, eenmaal per maand vastgesteld.

De toe te passen wisselkoers is de meest recente koers die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld voorafgaand aan de voorlaatste dag van de maand en is gedurende de volledige daaropvolgende maand van toepassing.

Wanneer de aan het begin van de maand geldende koers echter meer dan 5 % afwijkt van de koers die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld vóór de 15e van diezelfde maand, is de laatstgenoemde koers van toepassing vanaf de 15e tot het einde van de betreffende maand.

2.  
Indien een valuta om een van de redenen zoals bedoeld in artikel 53, lid 2, van het wetboek moet worden omgerekend, is de toe te passen tegenwaarde van de euro in nationale valuta de koers die door de Europese Centrale Bank op de eerste werkdag van oktober is vastgesteld: deze koers is met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar van toepassing.
3.  
De lidstaten kunnen de waarde in nationale valuta van het in euro vastgestelde bedrag ongewijzigd handhaven indien bij de jaarlijkse aanpassing de omrekening van dat bedrag leidt tot een wijziging van de in nationale valuta uitgedrukte waarde van minder dan 5 %.

Het na bedoelde omrekening verkregen bedrag kan door de lidstaten op de dichtstbijzijnde decimalen naar boven of naar beneden worden afgerond.

TITEL II

FACTOREN DIE TEN GRONDSLAG LIGGEN AAN DE TOEPASSING VAN INVOER- OF UITVOERRECHTEN EN ANDERE MAATREGELEN WAARAAN HET GOEDERENVERKEER IS ONDERWORPEN

HOOFDSTUK 1

Gemeenschappelijk douanetarief en tariefindeling van goederen

Afdeling 1

Beheer van tariefcontingenten

Artikel 49

Algemene regels betreffende het uniforme beheer van tariefcontingenten

(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)

1.  
Tariefcontingenten die zijn geopend in overeenstemming met de Uniewetgeving met betrekking tot de methode van administratie in dit artikel en in de artikelen 50 tot en met 54 van deze verordening worden beheerd overeenkomstig de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van de douaneaangiften voor het in het vrije verkeer brengen.
2.  
Elk tariefcontingent wordt in de Uniewetgeving vastgesteld door een volgnummer dat het beheer ervan vergemakkelijkt.
3.  
Voor de toepassing van deze afdeling worden aangiften voor het vrije verkeer die door de douaneautoriteiten op 1, 2 of 3 januari zijn aanvaard, geacht op 3 januari van hetzelfde jaar te zijn geaccepteerd. Wanneer een van deze dagen echter op een zaterdag of op een zondag valt, worden de aangiften geacht op 4 januari van dat jaar te zijn aanvaard.
4.  
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder werkdagen verstaan de dagen die geen feestdagen bij de instellingen van de Unie in Brussel zijn.

Artikel 50

Verantwoordelijkheden van de douaneautoriteiten van de lidstaten voor het uniforme beheer van tariefcontingenten

(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten onderzoeken of een door de aangever in een douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen gedaan verzoek om toepassing van een tariefcontingent geldig is overeenkomstig de Uniewetgeving betreffende het openen van tariefcontingenten.
►C2  2.  
Wanneer een douaneaangifte voor het vrije verkeer met een geldige aanvraag voor toepassing van een tariefcontingent wordt aanvaard en alle bewijsstukken voor het toepassen van het tariefcontingent aan de douaneautoriteiten zijn verstrekt, ◄ sturen de douaneautoriteiten dat verzoek onmiddellijk naar de Commissie door onder vermelding van de datum van aanvaarding van de douaneaangifte en de exacte hoeveelheid waarvoor dit verzoek wordt gedaan.

Artikel 51

Toewijzing van hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten

(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)

1.  
De Commissie wijst elke werkdag hoeveelheden toe, maar de Commissie kan op een bepaalde werkdag besluiten geen hoeveelheden toe te wijzen op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hierover van tevoren zijn geïnformeerd.
2.  
De hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten kunnen niet eerder worden toegewezen dan op de tweede werkdag na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte waarin de aanvrager om toepassing van het tariefcontingent heeft gevraagd.

De Commissie houdt bij elke toewijzing rekening met alle niet beantwoorde aanvragen om tariefcontingenten toe te passen op basis van douaneaangiften die zijn aanvaard tot en met de tweede werkdag voorafgaand aan de dag van toewijzing en die door de douaneautoriteiten zijn doorgestuurd naar het systeem zoals bedoeld in artikel 54 van deze verordening.

3.  
De Commissie wijst, in chronologische volgorde van de data van aanvaarding van de betreffende douaneaangiften en voor zover het resterende saldo van het tariefcontingent dit toestaat, voor elk tariefcontingent hoeveelheden toe op basis van de door haar ontvangen aanvragen om dat tariefcontingent toe te passen.
4.  
Wanneer op de dag van de toewijzing de som van de hoeveelheden van alle aanvragen voor het toepassen van een tariefcontingent voor aangiften die op dezelfde datum zijn aanvaard groter is dan het resterende saldo van het tariefcontingent, wijst de Commissie de hoeveelheden voor deze aanvragen toe in evenredigheid met de aangevraagde hoeveelheden.
5.  
Wanneer een nieuw tariefcontingent wordt geopend, wijst de Commissie daaruit geen hoeveelheden toe vóór de elfde werkdag volgende op de datum van publicatie van het besluit van de Unie waarbij dat tariefcontingent werd geopend.

Artikel 52

Annulering van aanvragen en terugstortingen van ongebruikte toegewezen hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten

(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten storten een hoeveelheid die bij vergissing is toegewezen onmiddellijk terug naar het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 54 van deze verordening. Deze verplichting is echter niet van toepassing wanneer na de eerste maand volgende op het einde van de geldigheidsduur van het betreffende tariefcontingent een onjuiste toewijzing van een douaneschuld van minder dan 10 EUR wordt ontdekt.
2.  
Wanneer de douaneautoriteiten een douaneaangifte voor goederen die zijn onderworpen aan een aanvraag om een tariefcontingent toe te passen ongeldig maakt voordat de Commissie de gevraagde hoeveelheid heeft toegewezen, annuleren de douaneautoriteiten de gehele aanvraag om het tariefcontingent toe te passen.

Wanneer de Commissie de gevraagde hoeveelheid al heeft toegewezen op basis van een ongeldige douaneaangifte, stort de douaneautoriteit de toegewezen hoeveelheid onmiddellijk terug naar het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 54 van deze verordening.

Artikel 53

De kritieke status van tariefcontingenten

(Artikel 56, lid 4, van het wetboek)

1.  
Voor de toepassing van artikel 153 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, wordt een tariefcontingent als kritiek beschouwd zodra 90 % van de volledige omvang van het tariefcontingent is opgebruikt.
2.  

In afwijking van lid 1 wordt een tariefcontingent in een van de volgende gevallen vanaf de dag van de opening ervan als kritiek beschouwd:

a) 

het tariefcontingent wordt voor minder dan drie maanden geopend;

b) 

in de afgelopen twee jaar zijn geen tariefcontingenten geopend voor dezelfde producten van dezelfde oorsprong en met een gelijkwaardige geldigheidsduur („gelijkwaardige tariefcontingenten”);

c) 

een in de afgelopen twee jaar geopend gelijkwaardig tariefcontingent was op de laatste dag van de derde maand van de vastgestelde duur van het contingent uitgeput of had een grotere aanvankelijke omvang dan het betrokken tariefcontingent.

3.  
Een tariefcontingent waarvan het enige doel de toepassing is van een vrijwaringsmaatregel of een maatregel die voortvloeit uit een schorsing van concessies zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 654/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) wordt als kritiek beschouwd zodra 90 % van de volledige omvang is opgebruikt, ongeacht of in de laatste twee jaar gelijkwaardige tariefcontingenten zijn geopend of niet.

Artikel 54

Elektronisch systeem voor het beheer van tariefcontingenten

(Artikel 16, lid 1, en artikel 56, lid 4, van het wetboek)

1.  

Voor het beheer van tariefcontingenten wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet ten behoeve van:

a) 

de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten en de Commissie in het kader van aanvragen om tariefcontingenten toe te passen en terug te storten en in het kader van de status van tariefcontingenten en de opslag van deze informatie;

b) 

het beheer door de Commissie van de aanvragen om tariefcontingenten toe te passen en terug te storten;

c) 

de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten en de Commissie betreffende de toewijzing van de hoeveelheden in het kader van de tariefcontingenten en de opslag van deze informatie;

d) 

de registratie van eventuele verdere gebeurtenissen of handelingen die van invloed kunnen zijn op de oorspronkelijke opnemingen of terugstortingen van tariefcontingenten of de toewijzing ervan.

2.  
De Commissie stelt de informatie over de toewijzingsresultaten via dat systeem beschikbaar.

Afdeling 2

Toezicht op het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen

Artikel 55

Algemene regels betreffende het toezicht op het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen

(Artikel 56, lid 5, van het wetboek)

1.  
Wanneer de Commissie eist dat bepaalde goederen aan toezicht worden onderworpen bij het in het vrije verkeer brengen of bij uitvoer, stelt zij de douaneautoriteiten voordat het toezichtsvereiste van toepassing wordt tijdig in kennis van de GN-codes van deze goederen en van de voor het toezicht vereiste gegevens.

▼M7

Vanaf de in artikel 4, lid 1, vierde alinea van Richtlijn (EU) 2017/2455 vastgestelde datum is de lijst van gegevens die door de Commissie kunnen worden vereist, opgenomen in bijlage 21-03 bij deze verordening.

▼B

2.  
Wanneer goederen zijn onderworpen aan toezicht bij het in het vrije verkeer brengen of bij uitvoer, voorzien de douaneautoriteiten de Commissie ten minste eenmaal per week van gegevens over de douaneaangiften voor de betrokken procedure.

Wanneer de goederen overeenkomstig artikel 194, lid 1, van het wetboek zijn vrijgegeven, voorzien de douaneautoriteiten de Commissie onmiddellijk van de gegevens.

▼M3

3.  
De Commissie maakt de door de douaneautoriteiten verstrekte gegevens zoals bedoeld in lid 1 uitsluitend in geaggregeerde vorm openbaar.

▼M3

3 bis.  
De Commissie verleent gemachtigde gebruikers in de zin van artikel 56, lid 2, toegang tot de niet-geaggregeerde gegevens die worden verstrekt door de douaneautoriteiten van de lidstaat, die om toegang daartoe hebben verzocht, en tot de geaggregeerde gegevens op Unieniveau.
3 ter.  
In afwijking van lid 3 bis verleent de Commissie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toegang tot de niet-geaggregeerde gegevens wanneer een handeling van de Unie in een dergelijke toegang voorziet.

▼B

4.  
Wanneer goederen onder een douaneregeling worden geplaatst op basis van een vereenvoudigde aangifte zoals bedoeld in artikel 166 van het wetboek of door inschrijving in de administratie van de aangever zoals bedoeld in artikel 182 van het wetboek, en de door de Commissie vereiste gegevens waren niet beschikbaar op het tijdstip waarop de goederen overeenkomstig artikel 194, lid 1, van het wetboek zijn vrijgegeven, delen de douaneautoriteiten de Commissie deze informatie onmiddellijk mee na ontvangst van de in overeenstemming met artikel 167 van het wetboek ingediende aanvullende aangifte.
5.  
Wanneer ontheffing wordt verleend van de verplichting tot indiening van een aanvullende aangifte in overeenstemming met artikel 167, lid 3, van het wetboek of de aanvullende aangifte is ingediend of beschikbaar gemaakt in overeenstemming met artikel 225 van deze verordening, stuurt de vergunninghouder de douaneautoriteiten ten minste eenmaal per maand de door de Commissie vereiste gegevens of vergaren de douaneautoriteiten deze gegevens uit het systeem van de aangever.

De douaneautoriteiten voeren deze gegevens onmiddellijk in het in artikel 56 van deze verordening bedoelde elektronische systeem in.

▼M7

6.  

In afwijking van lid 1 kan de Commissie de volgende lijsten van gegevens verlangen voor het toezicht bij het in het vrije verkeer brengen:

a) 

de lijst van gegevens in bijlage 21-02 bij deze verordening, tot de datum waarop de upgrade van de nationale invoersystemen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 ( 8 ) van de Commissie wordt uitgerold;

b) 

de lijst van gegevens in bijlage 21-01 bij deze verordening, tot de laatste datum van de uitroltermijn van de eerste fase van het DWU-systeem Gecentraliseerde inklaring, zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151.

In afwijking van lid 1 kan de Commissie met het oog op toezicht bij de uitvoer de lijst van gegevens in bijlage 21-01 of bijlage 21-02 bij deze verordening verlangen, tot de laatste datum van de uitroltermijn van het geautomatiseerd uitvoersysteem, zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151.

▼B

Artikel 56

Elektronisch systeem voor het toezicht op het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen

(Artikel 16, lid 1, en artikel 56, lid 5, van het wetboek)

1.  

Voor het toezicht op het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek is opgezet voor de verzending en opslag van de volgende informatie:

a) 

toezichtsgegevens over het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen;

b) 

informatie die de in het elektronische systeem ingevoerde en opgeslagen toezichtsgegevens over het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van goederen kan actualiseren.

2.  
De Commissie kan gebruikers op basis van verzoeken van de lidstaten toestemming geven tot het elektronische systeem zoals bedoeld in lid 1.
3.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel wordt het Surveillance 2-systeem van de Commissie voor de verzending en opslag van de gegevens zoals bedoeld in dat lid, onder a) en b), gebruikt tot de datum waarop de eerste fase van de upgrade van het systeem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold.

HOOFDSTUK 2

Oorsprong van goederen

Afdeling 1

Bewijs van de niet-preferentiële oorsprong

Artikel 57

Certificaat van oorsprong voor producten waarvoor bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden

(Artikel 61, leden 1 en 2, van het wetboek)

1.  
Een certificaat van oorsprong voor producten van oorsprong uit een derde land waarvoor bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden, wordt, voor zover deze regelingen op dit artikel betrekking hebben, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-14 met inachtneming van de daarin vastgestelde technische specificaties.

▼M1

Verwijzingen in bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen naar certificaten van oorsprong die zijn afgegeven overeenkomstig de artikelen 55 tot en met 65 van Verordening (EEG) nr. 2454/93, worden geacht verwijzingen te zijn naar de in dit artikel bedoelde certificaten van oorsprong.

▼B

2.  
Certificaten van oorsprong worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het derde land waaruit de producten waarvoor de bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden afkomstig zijn, of door een daartoe door deze autoriteiten gemachtigde instantie die de nodige waarborgen biedt (instanties van afgifte), op voorwaarde dat de oorsprong van de producten overeenkomstig artikel 60 van het wetboek is vastgesteld.

De instanties van afgifte bewaren van elk afgegeven certificaat van oorsprong een kopie.

3.  
De certificaten van oorsprong worden afgegeven voordat de producten waarop zij betrekking hebben in het derde land van oorsprong voor uitvoer zijn aangegeven.
4.  
In afwijking van lid 3 kan het certificaat van oorsprong bij wijze van uitzondering afgegeven worden na de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, wanneer dit ten gevolge van een fout, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden op het tijdstip van uitvoer niet is geschied.

De instanties van afgifte kunnen een in lid 1 bedoeld certificaat van oorsprong slechts achteraf afgeven wanneer zij er zeker van zijn dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.

Artikel 58

Het verstrekken van informatie over administratieve samenwerking met betrekking tot bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen

(Artikel 61 van het wetboek)

1.  
Indien volgens de bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen voor bepaalde producten het in artikel 57 van deze verordening bedoelde certificaat van oorsprong moet worden gebruikt, is het gebruik van deze regelingen afhankelijk van de voorwaarde dat een procedure van administratieve samenwerking is ingesteld, tenzij dit in de betrokken regelingen anders is bepaald.

Met het oog op het instellen van deze procedure van administratieve samenwerking, sturen de betrokken derde landen de Commissie het volgende:

a) 

de namen en adressen van de instanties van afgifte en modellen van de door deze instanties gebruikte stempels;

b) 

de namen en adressen van de overheidsinstanties die belast zijn met de behandeling van de in artikel 59 van deze verordening bedoelde verzoeken om controle achteraf van de certificaten van oorsprong.

Bovengenoemde informatie wordt door de Commissie aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten doorgegeven.

2.  
Wanneer een derde land verzuimt de in lid 1 bedoelde informatie aan de Commissie te sturen, passen de bevoegde autoriteiten in de Unie de bijzondere niet-preferentiële invoerregeling niet toe.

Artikel 59

De controle achteraf van de certificaten van oorsprong voor producten waarvoor bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden

(Artikel 61 van het wetboek)

1.  
De controle van de certificaten van oorsprong zoals bedoeld in artikel 57 van deze verordening wordt in overeenstemming met dit artikel verricht na het aanvaarden van de douaneaangifte (controle achteraf).
2.  
Wanneer de douaneautoriteiten gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van een certificaat van oorsprong of de juistheid van de erin vervatte informatie en wanneer zij steekproefsgewijze controles achteraf verrichten, verzoeken zij de in artikel 58, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde autoriteit te onderzoeken of dat certificaat van oorsprong echt is, of de aangegeven oorsprong juist en in overeenstemming met artikel 60 is vastgesteld, of beide.

Daartoe sturen de douaneautoriteiten het certificaat van oorsprong of een kopie daarvan terug naar de in artikel 58, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde autoriteit. Indien de aangifte vergezeld ging van een factuur, wordt deze of een kopie daarvan bij het terug te sturen certificaat van oorsprong gevoegd.

De douaneautoriteiten vermelden, in voorkomend geval, de redenen voor de controle achteraf en verstrekken alle inlichtingen die zij bezitten die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het certificaat van oorsprong onjuist zijn of dat het certificaat van oorsprong niet echt is.

3.  
De in artikel 58, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde autoriteit informeert de douaneautoriteiten zo snel mogelijk over de resultaten van de controles.

Wanneer er binnen zes maanden na het verzenden van een verzoek in overeenstemming met lid 2 geen antwoord is ontvangen, passen de douaneautoriteiten de bijzondere, niet-preferentiële regeling voor de betrokken producten niet toe.

Afdeling 2

Preferentiële oorsprong

Artikel 60

Voor de toepassing van deze afdeling gelden de definities van artikel 37 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

Onderafdeling 1

Procedures ter vergemakkelijking van de afgifte of het opstellen van oorsprongsbewijzen

Artikel 61

Leveranciersverklaringen en het gebruik ervan

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer een leverancier de exporteur of de handelaar van de informatie voorziet die nodig is om de oorsprong van de goederen vast te stellen voor de toepassing van het preferentiële handelsverkeer tussen de Unie en sommige landen of gebieden (preferentiële oorsprong), doet hij dit door middel van een leveranciersverklaring.

Voor elke zending van goederen wordt een afzonderlijke leveranciersverklaring opgesteld, behalve in de gevallen zoals bedoeld in artikel 62 van deze verordening.

▼M8

1 bis.  
Indien in de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels ( 9 ) (“de PEM-conventie”) twee of meer reeksen van oorsprongsregels van toepassing zijn, kan de preferentiële oorsprong van goederen worden bepaald aan de hand van een of meer reeksen van oorsprongsregels.

De leveranciers vermelden welk rechtskader is gebruikt om de oorsprong van de goederen vast te stellen. Indien geen rechtskader is vermeld, wordt er standaard van uitgegaan dat in de leveranciersverklaring de PEM-conventie is gebruikt om de oorsprong van de goederen vast te stellen.

1 ter.  

In het kader van de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de PEM-conventie mag de exporteur de leveranciersverklaringen gebruiken als bewijsstuk bij de aanvraag voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer of bij de opstelling van een oorsprongsverklaring overeenkomstig de overgangsregels van oorsprong ( 10 ) die naast de oorsprongsregels van de PEM-conventie gelden, indien:

a) 

de leveranciersverklaringen de oorsprong vermelden overeenkomstig de oorsprongsregels van de PEM-conventie voor producten die onder de hoofdstukken 1, 3 en 16 (voor verwerkte visserijproducten) en 25 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, en

b) 

er geen toepassing van cumulatie plaatsvindt met overeenkomstsluitende partijen bij de PEM-conventie die uitsluitend de PEM-conventie toepassen.

De exporteur doet het nodige om te waarborgen dat de voorwaarden voor de afgifte of de opstelling van een bewijs van oorsprong overeenkomstig een bepaalde reeks oorsprongsregels zijn vervuld.

▼B

2.  
De leverancier brengt de verklaring aan op de bij de zending behorende handelsfactuur, of op een leveringsbon, of op een ander handelsdocument waarop de goederen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om deze te kunnen identificeren.
3.  
De leverancier kan de verklaring te allen tijde verstrekken, ook na de levering van de goederen.

▼M1

Artikel 62

Langlopende leveranciersverklaring

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer een leverancier een exporteur of handelaar regelmatig voorziet van zendingen van goederen, en de oorsprong van al deze goederen naar verwachting hetzelfde zal zijn, kan de leverancier één enkele verklaring opstellen ter dekking van meerdere zendingen van deze goederen (langlopende leveranciersverklaring).

▼M8

1 bis.  
Indien in de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de PEM-conventie twee of meer reeksen van oorsprongsregels van toepassing zijn, kan de preferentiële oorsprong van goederen worden bepaald aan de hand van een of meer reeksen van oorsprongsregels.

De leveranciers vermelden welk rechtskader is gebruikt om de oorsprong van de goederen vast te stellen. Indien geen rechtskader is vermeld, wordt er standaard van uitgegaan dat in de leveranciersverklaring de PEM-conventie is gebruikt om de oorsprong van de goederen vast te stellen.

1 ter.  

In het kader van de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de PEM-conventie mag de exporteur de leveranciersverklaringen gebruiken als bewijsstuk bij de aanvraag voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer of bij de opstelling van een oorsprongsverklaring overeenkomstig de overgangsregels van oorsprong die naast de PEM-conventie gelden, indien:

a) 

de leveranciersverklaringen de oorsprong vermelden overeenkomstig de oorsprongsregels van de PEM-conventie voor producten die onder de hoofdstukken 1, 3 en 16 (voor verwerkte visserijproducten) en 25 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, en

b) 

er geen toepassing van cumulatie plaatsvindt met overeenkomstsluitende partijen bij de PEM-conventie die uitsluitend de PEM-conventie toepassen.

De exporteur doet het nodige om te waarborgen dat de voorwaarden voor de afgifte of de opstelling van een bewijs van oorsprong overeenkomstig een bepaalde reeks oorsprongsregels zijn vervuld.

▼M1

2.  

Een langlopende leveranciersverklaring wordt opgesteld voor zendingen die binnen een bepaalde periode worden verzonden, en bevat drie datums:

a) 

de datum waarop de verklaring is opgesteld (datum van opstelling);

b) 

de datum waarop de periode van start gaat (begindatum) — deze mag niet meer dan twaalf maanden vóór of niet meer dan zes maanden na de datum van opstelling liggen;

c) 

de datum waarop de periode afloopt (einddatum) — deze mag niet meer dan 24 maanden na de startdatum liggen.

3.  
Wanneer de langlopende leveranciersverklaring niet geldig is voor sommige of alle zendingen van geleverde en te leveren goederen, deelt de leverancier dit onmiddellijk mee aan de betrokken exporteur of handelaar.

▼B

Artikel 63

De opstelling van leveranciersverklaringen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Voor producten die de preferentiële oorsprong hebben verkregen, worden de leveranciersverklaringen opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-15. Langlopende leveranciersverklaringen voor deze producten worden opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-16.
2.  
Voor producten die be- of verwerking in de Unie hebben ondergaan zonder de preferentiële oorsprong te hebben verkregen, worden de leveranciersverklaringen opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-17. Voor langlopende leveranciersverklaringen worden de leveranciersverklaringen echter opgesteld zoals vastgesteld in bijlage 22-18.
3.  
De leveranciersverklaring is voorzien van een handgeschreven handtekening van de leverancier. Wanneer zowel de leveranciersverklaring als de factuur echter met behulp van elektronische middelen is opgesteld, kan deze elektronisch geauthenticeerd worden of kan de leverancier de exporteur of handelaar een schriftelijke verklaring doen toekomen waarin hij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle leveranciersverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met zijn handgeschreven handtekening had ondertekend.

Artikel 64

Afgifte van het inlichtingenblad INF 4

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten kunnen de exporteur of handelaar verzoeken de leverancier om een inlichtingenblad INF 4 te vragen ter bevestiging van de echtheid en juistheid van de leveranciersverklaring.
2.  
Op verzoek van de leverancier wordt het inlichtingenblad INF 4 afgegeven door de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld aan de hand van het formulier in bijlage 22-02 en met inachtneming van de daarin vastgestelde technische specificaties. De autoriteiten kunnen elk bewijs eisen en administratieve controles verrichten bij de leverancier, of andere controles die zij dienstig achten.
3.  
De douaneautoriteiten verstrekken het inlichtingenblad INF 4 binnen 90 dagen aan de leverancier na ontvangst van zijn aanvraag, met de vermelding of de leveranciersverklaring juist en echt is.
4.  
De douaneautoriteit bij wie een aanvraag voor de afgifte van een inlichtingenblad INF 4 is ingediend, bewaart het aanvraagformulier ten minste drie jaar of langer als dit nodig is om de naleving van de bepalingen die zijn verbonden aan het preferentiële handelsverkeer tussen de Unie en sommige landen of gebieden te waarborgen.

Artikel 65

Administratieve samenwerking tussen de lidstaten

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

De douaneautoriteiten verlenen elkaar bijstand bij het controleren van de juistheid van de informatie in de leveranciersverklaringen.

Artikel 66

Controle van de leveranciersverklaringen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer een exporteur niet in staat is om binnen 120 dagen na het verzoek van de douaneautoriteiten een inlichtingenblad INF 4 over te leggen, kunnen de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld vragen om de oorsprong van de berokken producten te bevestigen voor de toepassing van het preferentiële handelsverkeer tussen de Unie en sommige landen of gebieden.
2.  
Voor de toepassing van lid 1 sturen de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld alle beschikbare informatie en documenten en vermelden zij de redenen van hun onderzoek.
3.  
Voor de toepassing van lid 1 kunnen de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld de leverancier om bewijs vragen of vragen om deze verklaring aan de nodige controles te onderwerpen.
4.  
De douaneautoriteiten die om de controle hebben gevraagd, worden via een inlichtingenblad INF 4 zo snel mogelijk over de resultaten geïnformeerd.
5.  
Wanneer binnen 150 dagen na de datum van het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of wanneer het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt het opgestelde oorsprongsbewijs op basis van de leveranciersverklaring door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer ongeldig verklaard.

Artikel 67

Vergunning toegelaten exporteur

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer de Unie een preferentiële regeling met een derde land heeft waarin is bepaald dat een bewijs van oorsprong de vorm aanneemt van door een toegelaten exporteur opgestelde factuurverklaring of een oorsprongsverklaring, kunnen ►M1  exporteurs en wederverzenders die in het douanegebied van de Unie zijn gevestigd ◄ voor het opstellen en vervangen van deze verklaringen een vergunning als toegelaten exporteur aanvragen.
2.  
Artikel 11, lid 1, onder d), en de artikelen 16, 17, en 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 betreffende de voorwaarden voor het aanvaarden van aanvragen en de schorsing van beschikkingen en de artikelen 10 en 15 van deze verordening betreffende het gebruik van elektronische middelen voor de uitwisseling en opslag van informatie en de intrekking van gunstige beschikkingen in het kader van aanvragen en beschikkingen, zijn niet van toepassing op beschikkingen inzake vergunningen toegelaten exporteur.
3.  
Vergunningen toegelaten exporteur worden uitsluitend toegekend aan personen die voldoen aan de voorwaarden in de oorspronkelijke bepalingen van de overeenkomsten die de Unie heeft gesloten met bepaalde landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie of van de maatregelen die de Unie ten aanzien van deze landen of gebieden eenzijdig heeft vastgesteld.
4.  
De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een vergunningnummer toe dat op de bewijzen van preferentiële oorsprong moet worden vermeld. Het vergunningnummer ►M1  begint met ◄ de tweeletterige ISO-landcode ISO 3166-1 van de lidstaat die de vergunning afgeeft.
5.  
De Commissie verstrekt de betrokken derde landen de adressen van de douaneautoriteiten die bevoegd zijn met de controle van door toegelaten exporteurs opgestelde bewijzen van preferentiële oorsprong.
6.  
Wanneer de vorm van de factuurverklaringen of de oorsprongsverklaringen niet in de toepasselijke preferentiële regeling wordt gespecificeerd, worden deze verklaringen in overeenstemming met het formulier in ►M1  bijlage 22-13 ◄ opgesteld.
7.  
Wanneer de maximale drempelbedragen voor het opstellen van een factuurverklaring of een oorsprongsverklaring door een exporteur die geen toegelaten exporteur is niet in de toepasselijke preferentiële regeling zijn gespecificeerd, is de maximale drempelwaarde 6 000  EUR voor elke zending.

▼M1

Artikel 68

Registratie van exporteurs buiten het kader van het SAP-stelsel van de Unie

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer de Unie een preferentiële regeling heeft krachtens welke een exporteur een oorsprongsdocument moet opstellen in overeenstemming met de desbetreffende Uniewetgeving, kan een dergelijk document alleen worden opgesteld door een exporteur die voor dat doel door de douaneautoriteiten van een lidstaat geregistreerd is. De identiteit van dergelijke exporteurs wordt geregistreerd in het systeem van geregistreerde exporteurs (REX) zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2016/578/EU. ►M2  De artikelen 80, 82, 83, 84, 86, 87, 89 en 91 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing. ◄
2.  
Voor de toepassing van dit artikel zijn artikel 11, lid 1, onder d), en de artikelen 16, 17 en 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 betreffende de voorwaarden voor het aanvaarden van aanvragen en de schorsing van beschikkingen en ►M2  artikel 10, lid 1, en artikel 15 ◄ van deze verordening niet van toepassing. Aanvragen en besluiten met betrekking tot dit artikel worden niet uitgewisseld en opgeslagen in een elektronisch informatie- en communicatiesysteem zoals bepaald in artikel 10 van deze verordening.

▼M2 —————

▼M1

4.  
Niettegenstaande lid 1 is de drempelwaarde, wanneer het maximale drempelbedrag voor het opstellen van een oorsprongsdocument door een exporteur die geen geregistreerde exporteur is, niet in de toepasselijke preferentiële regeling is gespecificeerd, 6 000  EUR voor elke zending.

▼M2 —————

▼M2

6.  
Wanneer de Unie in het kader van een preferentiële regeling producten van oorsprong kan vrijstellen van de verplichting om een oorsprongsdocument te verstrekken, is die vrijstelling van toepassing onder de voorwaarden van artikel 103, voor zover die voorwaarden niet in de preferentiële regeling in kwestie zijn opgenomen.
7.  
Wanneer de Unie in het kader van een preferentiële regeling kan afzien van de vereiste dat een oorsprongsdocument moet zijn ondertekend door de exporteur, is een dergelijke handtekening niet vereist.

▼M2

Artikel 69

Vervanging van oorsprongsdocumenten die buiten het kader van het SAP-stelsel van de Unie zijn afgegeven of opgesteld

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer producten van oorsprong waarop een oorsprongsdocument betrekking heeft dat eerder is afgegeven of opgesteld voor de toepassing van een preferentiële tariefmaatregel zoals bedoeld in artikel 56, lid 2, onder d), of e), van het wetboek, met uitzondering van het SAP-stelsel van de Unie, nog niet voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven en onder toezicht van een douanekantoor in de Unie zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke oorsprongsdocument door een of meer vervangende oorsprongsdocumenten worden vervangen om alle of een deel van deze producten naar een andere plaats in de Unie te zenden.
2.  

Het in lid 1 bedoelde vervangende oorsprongsdocument mag in dezelfde vorm als het oorspronkelijke oorsprongsdocument of in de vorm van een vervangend attest van oorsprong dat mutatis mutandis is opgesteld overeenkomstig artikel 101 en bijlage 22-20, worden afgegeven of opgesteld door een van de volgende personen:

a) 

een toegelaten of in de Unie geregistreerde exporteur die de goederen wederverzendt;

b) 

een wederverzender van de goederen in de Unie wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending niet hoger is dan de toepasselijke drempelwaarde;

c) 

een wederverzender van de goederen in de Unie wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending hoger is dan de toepasselijke drempelwaarde, en de wederverzender een kopie van het oorspronkelijke oorsprongsdocument bij het vervangende oorsprongsdocument voegt.

Wanneer de vervanging van het oorspronkelijke oorsprongsdocument niet mogelijk is overeenkomstig de eerste alinea, mag het in lid 1 bedoelde vervangende oorsprongsdocument door het douanekantoor waar de goederen onder toezicht zijn geplaatst, worden afgegeven in de vorm van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

3.  
Wanneer het vervangende oorsprongsdocument een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1. is, wordt de vermelding van het douanekantoor dat het vervangend certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeeft, in vak 11 van het certificaat geplaatst. De vermeldingen in vak 4 van het certificaat betreffende het land van oorsprong zijn identiek aan de vermeldingen in het oorspronkelijke oorsprongsdocument. De wederverzender plaatst zijn handtekening in vak 12. Wanneer de wederverzender in vak 12 te goeder trouw zijn handtekening heeft geplaatst, is hij niet verantwoordelijk voor de juistheid van de op het oorspronkelijke oorsprongsdocument aangebrachte vermeldingen.

Het douanekantoor dat wordt verzocht het vervangend certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 af te geven, vermeldt op het oorspronkelijke oorsprongsdocument of op een bijlage daarbij het gewicht, het aantal, de aard van de wederverzonden producten en het land van bestemming, evenals het nummer (de nummers) van het overeenkomstige vervangingscertificaat of de overeenkomstige vervangingscertificaten. Dit douanekantoor bewaart het oorspronkelijke oorsprongsdocument ten minste drie jaar.

▼M2

Artikel 69 bis

Preferentiële oorsprong van veredelingsproducten verkregen uit goederen die van preferentiële oorsprong zijn

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer niet-Uniegoederen van preferentiële oorsprong in het kader van een preferentiële regeling tussen de Unie en derde landen onder de regeling actieve veredeling worden geplaatst, worden de daaruit verkregen veredelingsproducten wanneer ze in het vrije verkeer worden gebracht, geacht dezelfde preferentiële oorsprong te hebben als die goederen.
2.  

Lid 1 is niet van toepassing in de volgende gevallen:

a) 

de veredeling betreft ook andere dan de in lid 1 bedoelde niet-Uniegoederen, met inbegrip van goederen van preferentiële oorsprong in het kader van een andere preferentiële regeling;

b) 

de veredelingsproducten zijn verkregen uit equivalente goederen als bedoeld in artikel 223 van het wetboek;

c) 

de douaneautoriteiten hebben toestemming gegeven voor de tijdelijke wederuitvoer van de goederen voor verdere veredeling overeenkomstig artikel 258 van het wetboek.

3.  
Wanneer lid 1 van toepassing is, wordt een oorsprongsdocument dat onder de regeling actieve veredeling is afgegeven of opgesteld, geacht een oorsprongsdocument te zijn dat voor de veredelingsproducten is afgegeven of opgesteld.

▼B

Onderafdeling 2

Verplichtingen van begunstigde landen in het kader van het SAP-stelsel van de Unie

Artikel 70

Verplichting tot administratieve samenwerking in het kader van het REX-systeem

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Voor de goede werking van het SAP-stelsel zijn de begunstigde landen verplicht:

a) 

de administratieve structuren en systemen op te zetten en in stand te houden die nodig zijn voor de toepassing en het beheer in dat land van de in deze onderafdeling en de onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderverdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 beschreven regels en procedures, zo nodig met inbegrip van regelingen voor de toepassing van cumulatie;

b) 

erop toe te zien dat hun bevoegde autoriteiten met de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten samenwerken.

2.  

De in lid 1, onder b), bedoelde samenwerking bestaat uit:

►M1  a) ◄  

het verlenen van alle nodige bijstand, op verzoek van de Commissie, bij het toezicht van de Commissie op het beheer van het SAP-stelsel in het betrokken land, met inbegrip van controles ter plaatse door de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten;

►M1  b) ◄  

het controleren, onverminderd de artikelen 108 en 109 van deze verordening, van de oorsprong van producten en nagaan of deze voldoen aan de andere voorwaarden van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, met inbegrip van controles ter plaatse indien de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten hierom in het kader van onderzoeken naar de oorsprong verzoeken.

3.  
Om in aanmerking te komen voor de toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs komen de begunstigde landen de in lid 1 bedoelde verbintenis aan de Commissie na ten minste drie maanden vóór de datum waarop zij voornemens zijn van start te gaan met de registratie van exporteurs.

▼M1

4.  
Indien een land of gebied uit bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) is geschrapt, blijven de in artikel 55 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde regels en procedures en de in de artikelen 72, 80 en 108 van deze verordening vastgestelde verplichtingen van toepassing op dat land of gebied voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop het uit die bijlage is geschrapt.

▼B

Artikel 71

Procedures en methoden van administratieve samenwerking van toepassing op de uitvoer met behulp van certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Elk begunstigd land past het volgende toe of zorgt ervoor dat dit wordt toegepast:

a) 

de in onderafdeling 2 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 opgenomen oorsprongsregels voor de uit te voeren producten;

b) 

de voorschriften voor het invullen en de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A;

c) 

de bepalingen voor het gebruik van factuurverklaringen, op te stellen in overeenstemming met de vereisten in bijlage 22-09;

d) 

de in artikel 73 van deze verordening opgenomen bepalingen betreffende verplichtingen van kennisgevingen;

e) 

de in artikel 64, lid 6, van het wetboek opgenomen bepalingen betreffende afwijkingen.

2.  

De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen werken met name op de volgende gebieden samen met de Commissie en de lidstaten:

a) 

het verlenen van alle nodige bijstand, op verzoek van de Commissie, bij het toezicht van de Commissie op het beheer van het SAP-stelsel in het betrokken land, met inbegrip van controles ter plaatse door de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten;

b) 

het controleren, onverminderd de artikelen 73 en 110 van deze verordening, van de oorsprong van producten en nagaan of deze voldoen aan de andere voorwaarden van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, met inbegrip van controles ter plaatse indien de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten hierom in het kader van onderzoeken naar de oorsprong verzoeken.

3.  
Wanneer in een begunstigd land een bevoegde autoriteit is aangewezen voor de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, documentaire bewijzen van de oorsprong worden gecontroleerd, en certificaten van oorsprong, formulier A, worden afgegeven voor de uitvoer naar de Unie, wordt ervan uitgegaan dat dat land de voorwaarden van lid 1 heeft aanvaard.
4.  
Wanneer een land wordt toegelaten of opnieuw wordt toegelaten als begunstigde van het stelsel van algemene preferenties voor de in Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde producten, komen de goederen van oorsprong uit dat land voor de voordelen van dit stelsel in aanmerking wanneer zij op of na de in artikel 73, lid 2, van deze verordening bedoelde datum uit dat land zijn uitgevoerd.
5.  
Indien een land of gebied uit bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 is geschrapt, blijft de in artikel 55 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en in de artikelen 110 en 111 van deze verordening vastgestelde verplichting tot administratieve samenwerking van toepassing op dat land of gebied voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop het van die bijlage is geschrapt.
6.  
De in lid 5 vermelde verplichtingen zijn op Singapore van toepassing voor een periode van drie jaar met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 72

Kennisgevingsverplichtingen die van toepassing zijn na de datum van toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs (REX)

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

De begunstigde landen stellen de Commissie in kennis van de namen en adressen en contactgegevens van de autoriteiten op hun grondgebied die:

a) 

deel uitmaken van de overheidsdiensten van het betrokken land of die namens de overheid daarvan optreden en die bevoegd zijn exporteurs te registreren in het REX-systeem, geregistreerde gegevens te wijzigen en bij te werken en registraties te schrappen;

b) 

deel uitmaken van de overheidsdiensten van het betrokken land en verantwoordelijk zijn voor de administratieve samenwerking met de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten als bedoeld in deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

2.  
De kennisgeving moet uiterlijk drie maanden vóór de datum waarop de begunstigde landen voornemens zijn van start te gaan met de registratie van exporteurs aan de Commissie worden verzonden.
3.  
De begunstigde landen delen de Commissie onmiddellijk de wijzigingen mee die zich in de in lid 1 bedoelde gegevens voordoen.

Artikel 73

Kennisgevingsverplichtingen die van toepassing zijn tot de datum van toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs (REX)

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De begunstigde landen delen de Commissie de namen en adressen van de overheidsinstanties op hun grondgebied mee die bevoegd zijn voor de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, specimens van de afdrukken van de door deze instanties gebruikte stempels, evenals de namen en adressen van de bevoegde overheidsinstanties die met de controle van de certificaten van oorsprong, formulier A, en van de factuurverklaringen zijn belast.

De Commissie geeft deze gegevens door aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. Wanneer deze gegevens als wijziging van al eerder meegedeelde gegevens worden toegezonden, deelt de Commissie de datum van ingang van de geldigheid van de nieuwe stempels mee volgens de aanwijzingen die de bevoegde overheidsinstanties van de begunstigde landen hebben verstrekt. Deze gegevens zijn voor de douane bestemd, maar de betrokken douaneautoriteiten kunnen bij het in het vrije verkeer brengen van goederen toestaan dat de importeur de specimens van de stempelafdrukken raadpleegt.

De begunstigde landen die de in de eerste alinea bedoelde gegevens al hebben verstrekt, zijn niet verplicht deze opnieuw te verstrekken, tenzij deze inmiddels zijn gewijzigd.

2.  
Voor de toepassing van artikel 71, lid 4, van deze verordening zal de Commissie op haar website de datum bekendmaken waarop een land dat als begunstigd land is toegelaten of weer is toegelaten, voor producten die zijn bedoeld in Verordening (EU) nr. 978/2012 de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichtingen is nagekomen.

▼M1

3.  
Op verzoek van een begunstigd land stuurt de Commissie dat begunstigde land specimens van de afdrukken van de stempels die door de douaneautoriteiten van de lidstaten bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden gebruikt.

▼B

Onderafdeling 3

Procedures bij uitvoer uit begunstigde landen en uit de Unie van toepassing in het kader van het SAP-stelsel van de Unie zolang het systeem van geregistreerde exporteurs nog niet van toepassing is

Artikel 74

Procedure voor de afgifte van een certificaat van oorsprong, formulier A

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Certificaten van oorsprong, formulier A, worden afgegeven op schriftelijk verzoek van de exporteur of diens vertegenwoordiger, samen met alle andere documenten waaruit blijkt dat de uit te voeren goederen voor de afgifte van een certificaat van oorsprong, formulier A, in aanmerking komen. Certificaten van oorsprong, formulier A, worden afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-08.
2.  

De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen stellen het certificaat van oorsprong, formulier A, aan de exporteur ter beschikking zodra de uitvoer heeft plaatsgevonden of het zeker is dat deze zal plaatsvinden. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen kunnen echter tevens een certificaat van oorsprong, formulier A, afgeven na de uitvoer van de producten waarop dit betrekking heeft, indien:

a) 

dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd of

b) 

ten genoegen van de bevoegde autoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat van oorsprong, formulier A, is afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard of

c) 

de eindbestemming van de betrokken producten pas werd bepaald tijdens het vervoer of de opslag en na een mogelijke splitsing van een zending, overeenkomstig artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

3.  
De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen kunnen slechts tot afgifte achteraf van een certificaat overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur voor de afgifte achteraf van een certificaat van oorsprong, formulier A, met die in het desbetreffende uitvoerdossier overeenstemmen en dat bij de uitvoer van de betrokken producten geen certificaat van oorsprong, formulier A, was afgegeven, behalve wanneer het certificaat van oorsprong, formulier A, om technische reden niet is aanvaard. De woorden „Issued retrospectively”, „Délivré a posteriori”, of „emitido a posteriori” worden vermeld in vak 4 van het achteraf afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A.
4.  
In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat van oorsprong, formulier A, kan de exporteur de bevoegde autoriteiten die dit certificaat hebben afgegeven, verzoeken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn een duplicaat op te maken. De woorden „Duplicate”, „Duplicata” of „Duplicado”, de datum van afgifte en het volgnummer van het oorspronkelijke certificaat worden vermeld in vak 4 van het duplicaat van het certificaat van oorsprong, formulier A. Het duplicaat is geldig vanaf de datum van het oorspronkelijke certificaat.
5.  
Om te controleren of de goederen waarvoor om een certificaat van oorsprong, formulier A, wordt verzocht aan de oorsprongsregels voldoen, hebben de bevoegde overheidsinstanties het recht alle bewijsstukken op te vragen en alle controles te verrichten die zij nodig achten.
6.  
Het is niet verplicht de vakken 2 en 10 van het certificaat van oorsprong, formulier A, in te vullen. Vak 12 is voorzien van de vermelding „Unie” of de naam van een van de lidstaten. De datum van afgifte van het certificaat van oorsprong, formulier A, wordt in vak 11 vermeld. Dat vak, dat bestemd is voor de overheidsinstantie die bevoegd is het certificaat af te geven, moet met de hand worden ondertekend, evenals vak 12 waarin de handtekening van de gemachtigde ondertekenaar van de exporteur moet worden geplaatst.

Artikel 75

Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Een factuurverklaring kan door iedere in een begunstigd land werkzame exporteur worden opgesteld voor elke zending bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000  EUR bedraagt, mits de in ►M1  artikel 71, lid 2 ◄ , van deze verordening bedoelde administratieve samenwerking op deze procedure van toepassing is.
2.  
De exporteur die de factuurverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten of andere bevoegde overheidsinstanties van het land van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn.
3.  
Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage 22-09 is opgenomen, wordt in het Frans, Engels of Spaans door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt. De factuurverklaring mag ook met de hand worden geschreven. In dat geval moet dit met inkt en in blokletters gebeuren. De factuurverklaring bevat de originele handtekening van de exporteur.
4.  

De factuurverklaring kan slechts op de volgende voorwaarden worden gebruikt:

a) 

voor elke zending wordt één factuurverklaring opgesteld;

b) 

indien in het land van uitvoer al is gecontroleerd of de goederen die deel uitmaken van de zending, aan de voorwaarden voldoen om als product van oorsprong te worden beschouwd, mag de exporteur in de factuurverklaring van deze controle melding maken.

Artikel 76

Voorwaarden voor de afgifte van een certificaat van oorsprong, formulier A, in geval van cumulatie

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

Wanneer cumulatie op grond van artikel 53, 54, 55 of 56 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van toepassing is, gaan de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land, waaraan wordt gevraagd certificaten van oorsprong, formulier A, af te geven voor producten bij de vervaardiging waarvan materialen zijn gebruikt van oorsprong uit een partij waarmee cumulatie mogelijk is, uit van het volgende:

a) 

bij bilaterale cumulatie: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong dat overeenkomstig artikel 77 van deze verordening is afgegeven;

b) 

bij cumulatie met Noorwegen, Turkije en Zwitserland: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong dat overeenkomstig de oorsprongsregels van Noorwegen, Turkije en Zwitserland, naargelang het geval, is afgegeven;

c) 

bij regionale cumulatie: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong, namelijk een certificaat van oorsprong, formulier A, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-08 of, in voorkomend geval, een factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage 22-09;

d) 

bij uitgebreide cumulatie: van het van de leverancier van de exporteur afkomstige bewijs van oorsprong dat overeenkomstig de bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en het betrokken land is afgegeven.

In de gevallen zoals bedoeld onder a), b), c) en d), van de eerste alinea, bevat vak 4 van het certificaat van oorsprong, formulier A, in voorkomend geval, de vermelding:

— 
„EU cumulation”, „Norway cumulation”, „Switzerland cumulation”, „Turkey cumulation”, „regional cumulation”, „extended cumulation with country x” of
— 
„cumul UE”, „cumul Norvège”, „cumul Suisse”, „cumul Turquie”, „cumul régional”, „cumul étendu avec le pays x” of
— 
„Acumulación UE”, „Acumulación Noruega”, „Acumulación Suiza”, „Acumulación Turquía”, „Acumulación regional”, „Acumulación ampliada con el país x”.

Artikel 77

Bewijs van Unie-oorsprongsstatus voor de toepassing van bilaterale cumulatie en toegelaten exporteur

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Het bewijs dat producten van oorsprong uit de Unie zijn, wordt geleverd door:

a) 

een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-10, of

b) 

een factuurverklaring, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage 22-09 ►M1  ————— ◄ . Factuurverklaringen kunnen worden opgesteld door elke exporteur voor zendingen die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000  EUR bedraagt en door toegelaten exporteurs van de Unie.

2.  
De exporteur of zijn vertegenwoordiger vermeldt in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 de woorden „GSP beneficiary countries” en „EU” of „Pays bénéficiaires du SPG” en „UE”.
3.  
De bepalingen van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 betreffende de afgifte, het gebruik en de controle achteraf van certificaten van oorsprong, formulier A, zijn van overeenkomstige toepassing op certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en, met uitzondering van de bepalingen inzake de afgifte, op factuurverklaringen.
4.  

De douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen elke in het douanegebied van de Unie gevestigde exporteur die, in het kader van de bilaterale cumulatie, vaak producten van oorsprong uit de Unie verzendt, vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen ongeacht de waarde van de betrokken producten, wanneer die exporteur (hierna „toegelaten exporteur” genoemd) ten genoegen van de douane alle nodige garanties biedt voor de controle op:

a) 

de oorsprong van de producten;

b) 

het voldoen aan de andere eisen die in die lidstaat van toepassing zijn.

5.  
De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van alle voorwaarden die zij passend achten. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe dat op de factuurverklaringen moet worden vermeld.
6.  
De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken.

Zij trekken de vergunning in de volgende gevallen in:

a) 

de toegelaten exporteur biedt niet langer de in lid 4 bedoelde garanties;

b) 

de toegelaten exporteur voldoet niet aan de in lid 5 bedoelde voorwaarden;

c) 

de toegelaten exporteur maakt op andere wijze een niet passend gebruik van de vergunning.

7.  
Een toegelaten exporteur is niet verplicht de factuurverklaringen te ondertekenen, op voorwaarde dat hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt voor elke factuurverklaring waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met zijn handgeschreven handtekening had ondertekend.

Onderafdeling 4

Procedures bij uitvoer uit begunstigde landen en uit de Unie van toepassing in het kader van het SAP-stelsel van de Unie vanaf de datum waarop het systeem van geregistreerde exporteurs wordt gebruikt

Artikel 78

Verplichting voor exporteurs om te worden geregistreerd en ontheffing daarvan

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Het SAP-stelsel is in de volgende gevallen van toepassing:

a) 

voor goederen die voldoen aan de voorwaarden van deze afdeling, de onderafdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en onderverdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en zijn uitgevoerd door een geregistreerde exporteur;

b) 

voor zendingen bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten die zijn uitgevoerd door een willekeurige exporteur, wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong niet hoger is dan 6 000  EUR.

2.  
De waarde van de producten van oorsprong in een zending is de waarde van alle producten van oorsprong binnen één zending die vermeld zijn in een in het land van uitvoer opgesteld attest van oorsprong.

Artikel 79

Registratieprocedure in de begunstigde landen en procedures bij uitvoer die van toepassing zijn gedurende de overgangsperiode tot het systeem van geregistreerde exporteurs van toepassing is

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Begunstigde landen gaan op 1 januari 2017 van start met de registratie van exporteurs.

Wanneer het begunstigde land echter niet in staat is op die datum van start te gaan met de registratie, zal het de Commissie uiterlijk 1 juli 2016 schriftelijk ervan in kennis stellen dat het de registratie van exporteurs uitstelt tot 1 januari 2018 of 1 januari 2019.

2.  
Gedurende een periode van twaalf maanden, volgend op de datum waarop het begunstigde land van start gaat met de registratie van exporteurs, blijven de bevoegde autoriteiten van dat begunstigde land certificaten van oorsprong, formulier A, afgeven op verzoek van exporteurs die op het moment van de aanvraag van het certificaat nog niet zijn geregistreerd.

Onverminderd artikel 94, lid 2, van deze verordening zijn de overeenkomstig de eerste alinea van dit lid afgegeven certificaten van oorsprong, formulier A, in de Unie als bewijs van oorsprong toegestaan indien zij zijn afgegeven vóór de datum van registratie van de betrokken exporteur.

De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land die problemen ondervinden om het registratieproces binnen de bovengenoemde twaalf maanden te voltooien, kunnen de Commissie om verlenging van die periode vragen. Een dergelijke verlenging bedraagt niet meer dan zes maanden.

3.  
Exporteurs in een begunstigd land, ongeacht of zij zijn geregistreerd, stellen vanaf de datum dat het begunstigde land voornemens is van start te gaan met de registratie van exporteurs, attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden, wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 6 000  EUR.

Exporteurs stellen, zodra zij zijn geregistreerd, vanaf de datum waarop hun registratie overeenkomstig artikel 86, lid 4, van deze verordening geldig is, attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden, wanneer de totale waarde ervan hoger is dan 6 000  EUR.

4.  
Alle begunstigde landen passen uiterlijk vanaf 30 juni 2020 het systeem van geregistreerde exporteurs toe.

Onderafdeling 5

Artikel 80

Geregistreerde exporteur-databank: verplichtingen van de autoriteiten

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De Commissie zet een systeem op voor de registratie van exporteurs die bevoegd zijn om een verklaring inzake de oorsprong van goederen af te geven (het REX-systeem) en stelt het uiterlijk 1 januari 2017 beschikbaar.

▼M2

2.  
De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen kennen na ontvangst van het ingevulde aanvraagformulier als bedoeld in bijlage 22-06 het nummer van geregistreerd exporteur onverwijld toe aan de exporteur en voeren het nummer van geregistreerd exporteur, de registratiegegevens en de begindatum van geldigheid van de registratie overeenkomstig artikel 86, lid 4, in het REX-systeem in.

De douaneautoriteiten van de lidstaten kennen na ontvangst van het ingevulde aanvraagformulier als bedoeld in bijlage 22-06A het nummer van geregistreerd exporteur onverwijld aan de exporteur of, in voorkomend geval, aan de wederverzender van goederen toe en voeren het nummer van geregistreerd exporteur, de registratiegegevens en de begindatum van geldigheid van de registratie geldig is, overeenkomstig artikel 86, lid 4, in het REX-systeem in.

De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat stellen de exporteur of, in voorkomend geval, de wederverzender van goederen, in kennis van het nummer van geregistreerd exporteur dat aan deze exporteur of wederverzender van goederen is toegekend, en van de begindatum geldigheid van de registratie.

▼B

3.  
Wanneer de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de informatie in de aanvraag onvolledig is, stellen zij de exporteur daarvan onmiddellijk in kennis.
4.  
De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen en de douaneautoriteiten van de lidstaten werken de door hen geregistreerde gegevens bij. Zij passen deze gegevens aan zodra zij overeenkomstig artikel 89 van deze verordening in kennis zijn gesteld door de geregistreerde exporteur. ►M1  De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat stellen de geregistreerde exporteur in kennis van de aanpassing van zijn registratiegegevens. ◄

Artikel 81

Datum van toepassing van een aantal bepalingen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De artikelen 70, 72, 78 tot en met 80, 82 tot en met 93, 99 tot en met 107, 108, 109 en 112 van deze verordening zijn van toepassing op de uitvoer van goederen door exporteurs die in het REX-systeem in een begunstigd land zijn geregistreerd vanaf de datum waarop dat begunstigde land van start gaat met de registratie van exporteurs in het kader van dat systeem. Voor zover het exporteurs in de Unie betreft, zijn deze artikelen met ingang van 1 januari 2017 van toepassing.
2.  
De artikelen 71, 73, 74 tot en met 77, 94 tot en met 98 en 110 tot en met 112 van deze verordening zijn van toepassing op de uitvoer van goederen door exporteurs die niet zijn geregistreerd in het REX-systeem in een begunstigd land. Voor zover het exporteurs in de Unie betreft, zijn deze artikelen tot en met 31 december 2017 van toepassing.

Artikel 82

Geregistreerde exporteur-databank: toegangsrechten tot de databank

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De Commissie zorgt ervoor dat overeenkomstig dit artikel toegang tot het REX-systeem wordt geboden.
2.  
De Commissie heeft toegang om alle gegevens te raadplegen.
3.  
De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land kunnen de gegevens van de door hen geregistreerde exporteurs raadplegen.
4.  
De douaneautoriteiten van de lidstaten hebben toegang om de door hen, door de douaneautoriteiten van andere lidstaten en door de bevoegde autoriteiten van begunstigde landen evenals door Noorwegen, Zwitserland of Turkije geregistreerde gegevens te raadplegen. Deze toegang tot de gegevens dient voor de verificatie van douaneaangiften op grond van artikel 188 van het wetboek of voor de controle na vrijgave op grond van artikel 48 van het wetboek.
5.  
De Commissie biedt de bevoegde autoriteiten van begunstigde landen veilige toegang tot het REX-systeem.
6.  
Wanneer een land of gebied uit bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 is geschrapt, blijven de bevoegde autoriteiten van dit begunstigde land zolang als nodig toegang houden tot het REX-systeem om hun verplichtingen op grond van artikel 70 van deze verordening te kunnen nakomen.

▼M2

7.  

De Commissie stelt met toestemming van de exporteur, die dit aangeeft door vak 6 in het formulier in bijlage 22-06 dan wel bijlage 22-06A, te ondertekenen, de volgende gegevens beschikbaar aan het publiek:

a) 

de naam van de geregistreerde exporteur zoals vermeld in vak 1 van het formulier in bijlage 22-06 dan wel bijlage 22-06A;

b) 

het adres van de plaats waar de geregistreerde exporteur is gevestigd zoals vermeld in vak 1 van het formulier in bijlage 22-06 dan wel bijlage 22-06A;

c) 

de contactgegevens zoals vermeld in vak 1 en vak 2 van het formulier in bijlage 22-06 dan wel bijlage 22-06A;

d) 

een indicatieve beschrijving van de goederen die in aanmerking komen voor preferentiële behandeling, inclusief een indicatieve lijst van posten of hoofdstukken van het geharmoniseerde systeem, zoals vermeld in vak 4 van het formulier in bijlage 22-06 dan wel bijlage 22-06A;

e) 

het EORI-nummer van de geregistreerde exporteur zoals vermeld in vak 1 van het formulier in bijlage 22-06A, of het TIN-nummer (identificatienummer handelaar) van de geregistreerde exporteur als vermeld in vak 1 van het formulier in bijlage 22-06;

f) 

of de geregistreerde exporteur een handelaar of een producent is zoals vermeld in vak 3 van het formulier in bijlage 22-06 dan wel bijlage 22-06A.

De weigering om vak 6 te ondertekenen, is geen reden de registratie van de exporteur te weigeren.

▼B

8.  

De Commissie maakt de volgende gegevens altijd publiekelijk toegankelijk:

a) 

het nummer van geregistreerde exporteur;

▼M2

b) 

de datum van registratie van de geregistreerde exporteur;

▼B

►M2  c) ◄  

de datum vanaf wanneer de registratie geldig is;

►M2  d) ◄  

de datum van de intrekking van de registratie, in voorkomend geval;

►M2  e) ◄  

informatie of de registratie ook van toepassing is op uitvoer naar Noorwegen, Turkije of Zwitserland;

►M2  f) ◄  

de datum van de laatste synchronisatie tussen het REX-systeem en de openbare website.

Artikel 83

Geregistreerde exporteur-databank: gegevensbescherming

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De gegevens in het REX-systeem worden uitsluitend verwerkt met het oog op de toepassing van het in deze onderafdeling vastgestelde SAP-stelsel.
2.  

Aan de geregistreerde exporteurs wordt de in artikel 11, lid 1, onder a) tot en met e), van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ) of de in artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ) bedoelde informatie verstrekt. Daarnaast wordt eveneens de volgende informatie aan hen verstrekt:

a) 

informatie over de rechtsgrondslag van de verwerkingen waarvoor de gegevens bestemd zijn;

b) 

de bewaringstermijn.

Deze informatie wordt aan de geregistreerde exporteurs verstrekt via een kennisgeving bij de in bijlage 22-06 ►M2  dan wel bijlage 22-06A ◄ vermelde aanvraag tot registratie als geregistreerde exporteur.

3.  
Elke bevoegde autoriteit van een begunstigd land en elke douaneautoriteit in een lidstaat die gegevens in het REX-systeem invoert, wordt als de voor de verwerking van deze gegevens verantwoordelijke beschouwd.

De Commissie wordt voor de verwerking van alle gegevens als een gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijke beschouwd om te garanderen dat de geregistreerde exporteur zijn rechten kan laten gelden.

4.  
De rechten van de geregistreerde exporteurs met betrekking tot de in het REX-systeem opgeslagen, in bijlage 22-06 ►M2  dan wel bijlage 22-06A ◄ vermelde en in de nationale systemen verwerkte gegevens worden overeenkomstig de wetgeving inzake gegevensbescherming tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG uitgeoefend door de lidstaat die hun gegevens opslaat.
5.  
Lidstaten die de voor hen toegankelijke gegevens van het REX-systeem in hun nationale systemen kopiëren, dienen de gekopieerde gegevens bij te werken.
6.  
De rechten van de geregistreerde exporteurs met betrekking tot de verwerking van hun registratiegegevens door de Commissie worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.
7.  
Elk verzoek van een geregistreerde exporteur om het recht op toegang, rectificatie, uitwissen of afschermen van gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 wordt ingediend bij en verwerkt door de voor de gegevens verantwoordelijke.

Wanneer een geregistreerde exporteur een dergelijk verzoek bij de Commissie indient zonder een poging te hebben gedaan zijn rechten bij de voor de gegevens verantwoordelijke te doen gelden, stuurt de Commissie dat verzoek door naar de voor de gegevens van de geregistreerde exporteur verantwoordelijke.

Wanneer de geregistreerde exporteur er niet in slaagt zijn rechten te doen gelden bij de voor de gegevens verantwoordelijke, dient de geregistreerde exporteur een dergelijk verzoek in bij de Commissie, die dan als voor de gegevens verantwoordelijke optreedt. De Commissie mag de gegevens rectificeren, wissen of blokkeren.

8.  
De nationale toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werken, elk binnen de grenzen van hun eigen bevoegdheden, samen en zorgen voor een gecoördineerd toezicht op de registratiegegevens.

Zij wisselen, elk binnen de grenzen van hun eigen bevoegdheden, relevante informatie uit, staan elkaar bij in de uitvoering van controles en inspecties, behandelen problemen bij de uitlegging of toepassing van deze verordening, buigen zich over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijk toezicht of bij de uitoefening van de rechten van betrokkenen, stellen geharmoniseerde voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen op en bevorderen het bewustzijn over gegevensbeschermingsrechten, zulks naar behoefte.

Artikel 84

Kennisgevingsverplichtingen die van toepassing zijn op de lidstaten voor de invoering van het systeem van geregistreerde exporteurs (REX)

(Artikel 64, lid 3, van het wetboek)

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de namen en adressen en contactgegevens van hun douaneautoriteiten die:

a) 

bevoegd zijn exporteurs en wederverzenders van goederen in het REX-systeem te registreren, geregistreerde gegevens te wijzigen en bij te werken en de registratie te schrappen;

b) 

verantwoordelijk zijn voor de administratieve samenwerking met de bevoegde douaneautoriteiten van de begunstigde landen zoals bedoeld in deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

De kennisgeving wordt uiterlijk 30 september 2016 naar de Commissie verzonden.

De lidstaten delen de Commissie onmiddellijk de wijzigingen mee die zich in de in de eerste alinea bedoelde gegevens voordoen.

Artikel 85

Registratieprocedure in de lidstaten en procedures bij uitvoer die van toepassing zijn gedurende de overgangsperiode tot het systeem van geregistreerde exporteurs van toepassing is

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten van de lidstaten gaan op 1 januari 2017 van start met de registratie van de op hun grondgebied gevestigde exporteurs.

▼M1

2.  
Vanaf 1 januari 2018 geven de douaneautoriteiten in alle lidstaten geen certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 meer af en stellen toegelaten exporteurs geen factuurverklaringen meer op met het oog op cumulatie op grond van artikel 53 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

▼B

3.  
De douaneautoriteiten van de lidstaten stellen tot en met 31 december 2017 op verzoek van nog niet geregistreerde exporteurs of wederverzenders certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of vervangende certificaten van oorsprong, formulier A, op. Dit is ook van toepassing indien de naar de Unie verzonden producten van oorsprong vergezeld gaan van attesten van oorsprong die zijn opgesteld door een geregistreerde exporteur in een begunstigd land.

▼M1

Toegelaten exporteurs in lidstaten die nog niet zijn geregistreerd, kunnen tot en met 31 december 2017 factuurverklaringen opstellen met het oog op cumulatie op grond van artikel 53 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

▼B

4.  
Exporteurs in de Unie, ongeacht of zij zijn geregistreerd, stellen vanaf 1 januari 2017 attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 6 000  EUR.

Exporteurs stellen, zodra zij zijn geregistreerd, vanaf de datum waarop hun registratie overeenkomstig artikel 86, lid 4, van deze verordening geldig is, attesten van oorsprong op voor producten van oorsprong die worden verzonden wanneer de totale waarde ervan hoger is dan 6 000  EUR.

5.  
Geregistreerde wederverzenders van goederen kunnen vanaf de datum waarop hun registratie overeenkomstig artikel 86, lid 4, van deze verordening geldig is, vervangende attesten van oorsprong opstellen. Dit is van toepassing ongeacht het feit of de goederen vergezeld gaan van een in het begunstigde land afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A, of een door de exporteur opgesteld(e) factuurverklaring of attest van oorsprong.

Artikel 86

Aanvraag tot registratie als geregistreerde exporteur

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Om in de lijst van geregistreerde exporteurs te worden opgenomen, dient een exporteur een aanvraag in bij de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land waar hij zijn hoofdzetel heeft of waar hij permanent is gevestigd.

De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-06.

2.  
Om in de lijst van geregistreerde exporteurs te worden opgenomen, dient een in het douanegebied van de Unie gevestigde exporteur of een wederverzender van goederen een aanvraag in bij de douaneautoriteiten van die lidstaten. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier in ►M2  bijlage 22-06A ◄ .

▼M1

3.  
Ten behoeve van de uitvoer in het kader van de SAP-stelsels van de Unie, Noorwegen of Zwitserland hoeven exporteurs zich maar één keer te registreren.

De bevoegde autoriteiten van het begunstigde land kennen de exporteur voor de uitvoer in het kader van de SAP-stelsels van de Unie, Noorwegen en Zwitserland, een nummer van geregistreerde exporteur toe, voor zover deze landen het land waarin de registratie heeft plaatsgevonden, als begunstigd land hebben erkend.

De eerste en de tweede alinea zijn van overeenkomstige toepassing voor de uitvoer in het kader van het SAP-stelsel van Turkije zodra dat land het REX-systeem begint toe te passen. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (C-reeks) de datum bekend waarop Turkije dit stelsel begint toe te passen.

▼B

4.  
De registratie is geldig vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat een ingevulde aanvraag voor registratie overeenkomstig de leden 1 en 2 ontvangen.
5.  
Wanneer de exporteur wordt vertegenwoordigd in verband met het vervullen van uitvoerformaliteiten en de vertegenwoordiger van de exporteur eveneens een geregistreerde exporteur is, gebruikt deze vertegenwoordiger niet zijn eigen nummer van geregistreerde exporteur.

▼M1

Artikel 87

Systeem van geregistreerde exporteurs: bekendmakingsvereiste

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

De Commissie maakt op haar website de datum bekend waarop de begunstigde landen het REX-systeem gaan toepassen. De Commissie werkt de informatie bij.

▼B

Artikel 88

Automatische registratie van exporteurs voor een land dat een begunstigd land van het SAP-stelsel van de Unie wordt

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

Wanneer een land aan de lijst met begunstigde landen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 wordt toegevoegd, activeert de Commissie voor haar SAP-stelsel automatisch de registratie van alle in dat land geregistreerde exporteurs, op voorwaarde dat de registratiegegevens van de exporteurs in het REX-systeem beschikbaar zijn en ten minste geldig zijn voor het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije.

In dit geval hoeft een exporteur die al is geregistreerd voor ten minste het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije, geen aanvraag in te dienen bij zijn bevoegde autoriteiten om voor het SAP-stelsel van de Unie te worden geregistreerd.

Artikel 89

▼M1

Intrekking van registratie

▼B

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Geregistreerde exporteurs stellen de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de gegevens die zij voor hun registratie hebben verstrekt.
2.  
Geregistreerde exporteurs die niet meer voldoen aan de voorwaarden om goederen in het kader van het SAP-stelsel uit te voeren of die niet langer voornemens zijn goederen in het kader van het SAP-stelsel uit te voeren, stellen de bevoegde autoriteiten in het begunstigde land of de douaneautoriteiten in de lidstaat hiervan dienovereenkomstig in kennis.
3.  

De bevoegde autoriteiten in een begunstigd land of de douaneautoriteiten in een lidstaat trekken de registratie in indien de geregistreerde exporteur:

a) 

niet meer bestaat;

b) 

niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitvoer van goederen in het kader van het SAP-stelsel;

c) 

de bevoegde autoriteit van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat hij niet langer voornemens is goederen in het kader van het SAP-stelsel uit te voeren;

d) 

met opzet of uit nalatigheid een attest van oorsprong opstelt of laat opstellen dat onjuiste informatie bevat en leidt tot het ten onrechte verkrijgen van een preferentiële behandeling.

4.  
De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat kunnen de registratie intrekken indien de geregistreerde exporteur verzuimt de gegevens betreffende zijn registratie bij te werken.
5.  
Het intrekken van registraties heeft gevolgen voor de toekomst, dat wil zeggen voor attesten van oorsprong die na de datum van intrekking worden opgesteld. De intrekking van een registratie heeft geen gevolgen voor de geldigheid van attesten van oorsprong die zijn opgesteld voordat de geregistreerde exporteur van de intrekking in kennis is gesteld.
6.  
De bevoegde autoriteiten van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van een lidstaat stellen de geregistreerde exporteur in kennis van de intrekking van zijn registratie en van de datum waarop de intrekking van kracht wordt.
7.  
De exporteur of de wederverzender van goederen kan beroep aantekenen bij de rechter in het geval dat zijn registratie wordt ingetrokken.
8.  
In het geval van een foutieve intrekking wordt de intrekking van een geregistreerde exporteur geannuleerd. De exporteur of de wederverzender van goederen is gerechtigd gebruik te maken van het nummer van geregistreerde exporteur dat hem op het moment van de registratie is toegekend.
9.  
Exporteurs of wederverzenders van goederen van wie de registratie is ingetrokken, kunnen een nieuwe aanvraag doen om overeenkomstig artikel 86 van deze verordening in de lijst te worden opgenomen als geregistreerde exporteur. Exporteurs of wederverzenders van goederen van wie de registratie is ingetrokken overeenkomstig lid 3, onder d), en lid 4, kunnen uitsluitend opnieuw worden geregistreerd indien zij aan de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat die hen hadden geregistreerd, aantonen dat zij de toestand die tot de intrekking van hun registratie heeft geleid, hebben gecorrigeerd.
10.  
De gegevens aangaande een ingetrokken registratie worden door de bevoegde autoriteit van het begunstigde land of door de douaneautoriteiten van de lidstaat, die de gegevens in dat systeem hebben ingevoerd, gedurende maximaal tien kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de intrekking plaatsvond in het REX-systeem bewaard. Na deze tien kalenderjaren worden de gegevens door de bevoegde autoriteit van een begunstigd land of de douaneautoriteiten van de lidstaat gewist.

Artikel 90

▼M1

Automatische intrekking van registraties wanneer een land van de lijst van begunstigde landen is geschrapt

▼B

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De Commissie trekt de registratie van alle geregistreerde exporteurs in een begunstigd land in indien het begunstigde land uit de lijst van begunstigde landen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 wordt verwijderd of indien de aan het begunstigde land verleende tariefpreferenties tijdelijk zijn ingetrokken overeenkomstig Verordening (EU) nr. 978/2012.
2.  
Wanneer dat land opnieuw in de lijst wordt opgenomen of wanneer de tijdelijke intrekking van de aan het begunstigde land verleende tariefpreferenties wordt beëindigd, activeert de Commissie opnieuw de registratie van alle in dat land geregistreerde exporteurs, op voorwaarde dat de registratiegegevens van de exporteurs in het systeem beschikbaar zijn en ten minste geldig zijn gebleven voor het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije. Anders dienen de exporteurs in overeenstemming met artikel 86 van deze verordening opnieuw te worden geregistreerd.
3.  
In het geval dat de registratie van alle geregistreerde exporteurs in een begunstigd land in overeenstemming met lid 1 wordt ingetrokken, blijven de gegevens van de ingetrokken registraties ten minste tien kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de intrekking plaatsvond in het REX-systeem bewaard. Na afloop van deze tienjarige periode en wanneer het begunstigde land gedurende meer dan tien jaar geen begunstigd land is geweest in het kader van het SAP-stelsel van Noorwegen, Zwitserland of Turkije verwijdert de Commissie de gegevens van de ingetrokken registraties uit het REX-systeem.

Artikel 91

Verplichtingen van exporteurs

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Exporteurs en geregistreerde exporteurs voldoen aan de volgende verplichtingen:

a) 

zij voeren een passende boekhouding met betrekking tot de vervaardiging en levering van goederen die voor preferentiële behandeling in aanmerking komen;

b) 

zij bewaren alle bewijsstukken in verband met de materialen die zij bij de vervaardiging gebruiken;

c) 

zij bewaren alle douanedocumenten in verband met de materialen die zij bij de vervaardiging gebruiken;

d) 

zij bewaren ten minste drie jaar vanaf het einde van het kalenderjaar waarin het attest van oorsprong werd opgesteld, of langer indien het nationale recht dit vereist, administratie in verband met:

i) 

de attesten van oorsprong die zij hebben opgesteld;

ii) 

de rekeningen in verband met de van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde materialen, vervaardiging en voorraden.

Deze administratie en deze attesten van oorsprong kunnen in elektronisch formaat worden bewaard, zolang het aan de hand daarvan mogelijk is de materialen die bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten zijn gebruikt te traceren en hun oorsprong te bevestigen.

2.  
De in lid 1 vastgestelde verplichtingen zijn ook van toepassing op de door leveranciers aan exporteurs afgegeven leveranciersverklaringen betreffende de oorsprong van de goederen die zij hebben geleverd.
3.  
De al dan niet geregistreerde wederverzenders van goederen die vervangende attesten van oorsprong opstellen behouden de oorspronkelijke attesten van oorsprong die zij vervangen voor een periode van ten minste drie jaar vanaf het eind van het kalenderjaar waarin het vervangende attest van oorsprong is opgesteld, of langer indien het nationale recht dit vereist.

Artikel 92

Algemene bepalingen betreffende het attest van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Een attest van oorsprong kan worden opgesteld op het moment van uitvoer naar de Unie of wanneer de uitvoer naar de Unie is gewaarborgd.

Wanneer de betrokken producten worden beschouwd als van oorsprong uit het begunstigde land van uitvoer of uit een ander begunstigd land in overeenstemming met artikel 55, lid 4, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of artikel 55, lid 6, tweede alinea, van die verordening, wordt het attest van oorsprong opgesteld door de exporteur in het begunstigde land van uitvoer.

▼M1 —————

▼B

2.  
Een attest van oorsprong kan ook na uitvoer van de betrokken producten worden opgesteld („attest achteraf”). Een dergelijk attest van oorsprong achteraf is toegestaan indien dit ten laatste twee jaar na de invoer aan de douaneautoriteiten in de lidstaat waarin de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen is ingediend, wordt overgelegd.

Wanneer een zending overeenkomstig artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wordt gesplitst en op voorwaarde dat de in de eerste alinea genoemde uiterste termijn van twee jaar wordt nagekomen, kan het attest van oorsprong achteraf door de exporteur van het land van uitvoer van de producten worden opgesteld. Dit is van overeenkomstige toepassing indien de splitsing van een zending plaatsvindt in een ander begunstigd land of in Noorwegen, Zwitserland of Turkije.

3.  
Het attest van oorsprong wordt door de exporteur afgegeven aan zijn afnemer in de Unie en bevat de in bijlage 22-07 vermelde gegevens. Het wordt in het Engels, het Frans of het Spaans opgesteld.

Het kan op elk handelsdocument worden opgesteld waaruit de identiteit van de betrokken exporteur blijkt en waaruit blijkt om welke goederen het gaat.

▼M2

De exporteur is niet verplicht het attest van oorsprong te ondertekenen.

▼M2

4.  

De leden 1, 2, en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op:

a) 

attesten van oorsprong die in de Unie zijn opgesteld in het kader van bilaterale cumulatie als bedoeld in artikel 53 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446;

b) 

attesten van oorsprong van goederen die zijn uitgevoerd naar een begunstigd land van de SAP-stelsels van Noorwegen, Zwitserland of Turkije in het kader van cumulatie met materialen van oorsprong uit de Unie.

▼B

Artikel 93

Attest van oorsprong in het geval van cumulatie

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Om de oorsprong van in het kader van bilaterale of regionale cumulatie gebruikte materialen vast te stellen, gaat de exporteur van een product dat is vervaardigd met gebruik van materialen van oorsprong uit een land waarmee cumulatie is toegestaan, uit van het door de leverancier van deze materialen verstrekte attest van oorsprong. In deze gevallen bevat het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong al naar gelang het geval de vermelding „EU cumulation”, „regional cumulation”, „Cumul UE”, „Cumul regional”, of „Acumulación UE”, „Acumulación regional”.
2.  
Om de oorsprong van in het kader van cumulatie op grond van artikel 54 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 gebruikte materialen vast te stellen, gaat de exporteur van een product dat is vervaardigd met gebruik van materialen van oorsprong uit Noorwegen, Zwitserland of Turkije uit van het door de leverancier verstrekte bewijs van oorsprong van deze materialen op voorwaarde dat dit bewijs is afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van de SAP-oorsprongsregels van Noorwegen, Zwitserland of Turkije, naargelang het geval. In dit geval bevat het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong de vermelding „Norway cumulation”, „Switzerland cumulation”, „Turkey cumulation”, „Cumul Norvège”, „Cumul Suisse”, „Cumul Turquie” of „Acumulación Noruega”, „Acumulación Suiza”, „Acumulación Turquía”.
3.  
Om de oorsprong van in het kader van uitgebreide cumulatie op grond van artikel 56 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 gebruikte materialen vast te stellen, gaat de exporteur van een product dat is vervaardigd met gebruik van materialen van oorsprong uit een partij waarmee uitgebreide cumulatie is toegestaan, uit van het door de leverancier verstrekte bewijs van oorsprong van deze materialen op voorwaarde dat dit bewijs is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de betrokken partij.

In dit geval bevat het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong de vermelding „extended cumulation with country x”, „cumul étendu avec le pays x” of „Acumulación ampliada con el país x”.

Onderafdeling 6

Procedures bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van toepassing in het kader van het SAP-stelsel van de Unie tot de datum waarop het systeem van geregistreerde exporteurs wordt gebruikt

Artikel 94

Indiening en geldigheid van certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen en verlate overlegging daarvan

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen worden ingediend bij de douaneautoriteiten van de lidstaten van invoer in overeenstemming met de procedures betreffende de douaneaangifte.
2.  
Bewijzen van oorsprong zijn tien maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer en moeten binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van hun geldigheidsduur bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.

In andere gevallen van verlate overlegging kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór het verstrijken van de termijn bij de douane zijn aangebracht.

Artikel 95

Vervanging van certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer nog niet voor het vrije verkeer vrijgegeven producten van oorsprong onder toezicht van een douanekantoor van een lidstaat zijn geplaatst, vervangt dat douanekantoor op schriftelijk verzoek van de wederverzender het oorspronkelijke certificaat van oorsprong, formulier A, of de factuurverklaring door een of meer certificaten van oorsprong, formulier A, (vervangingscertificaat), om alle of een deel van de producten naar een andere plaats binnen de Unie of naar Noorwegen of Zwitserland te zenden. De wederverzender vermeldt in zijn verzoek of een fotokopie van het oorspronkelijke bewijs van oorsprong aan het vervangingscertificaat moet worden gehecht.
2.  
Het vervangingscertificaat wordt in overeenstemming met bijlage 22-19 opgesteld.

Het douanekantoor controleert dat het vervangingscertificaat in overeenstemming is met het oorspronkelijke bewijs van oorsprong.

3.  
Wanneer het verzoek om een vervangingscertificaat wordt gedaan door een wederverzender die te goeder trouw handelt, is hij niet verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens op het oorspronkelijke bewijs van oorsprong.
4.  
Het douanekantoor dat wordt verzocht het vervangingscertificaat af te geven, vermeldt op het oorspronkelijke bewijs van oorsprong of op een bijlage daarbij het gewicht, het aantal, de aard van de wederverzonden producten en het land van bestemming, evenals het nummer (de nummers) van het overeenkomstige vervangingscertificaat of de overeenkomstige vervangingscertificaten. Dit douanekantoor bewaart het oorspronkelijke bewijs van oorsprong ten minste drie jaar.
5.  
Voor producten die op grond van de in artikel 64, lid 6, van het wetboek bedoelde afwijking voor tariefpreferenties in aanmerking komen, is de in dit artikel bedoelde procedure uitsluitend van toepassing op de voor de Unie bestemde producten.

Artikel 96

Invoer in deelzendingen met behulp van certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer vastgestelde voorwaarden, niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, kan voor dergelijke producten één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten worden ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.
2.  

Op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer gestelde voorwaarden mag één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten worden ingediend bij de invoer van de eerste zending, wanneer de goederen:

a) 

in het kader van regelmatige en voortdurende transacties die een aanzienlijke handelswaarde vertegenwoordigen, worden ingevoerd;

b) 

het voorwerp van eenzelfde koopcontract vormen, waarbij de partijen in het land van uitvoer of in de lidsta(a)ten zijn gevestigd;

c) 

onder dezelfde achtcijfercode van de gecombineerde nomenclatuur zijn ingedeeld;

d) 

van eenzelfde exporteur afkomstig zijn, voor eenzelfde importeur zijn bestemd en waarvoor de invoerformaliteiten bij hetzelfde douanekantoor van dezelfde lidstaat worden vervuld.

Deze procedure is van toepassing gedurende een door de bevoegde douaneautoriteiten vastgestelde periode.

Artikel 97

Vrijstellingen van de verplichting om een certificaat van oorsprong, formulier A, of een factuurverklaring over te leggen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden toegelaten als producten van oorsprong die voor SAP-tariefpreferenties in aanmerking komen zonder dat een certificaat van oorsprong, formulier A, of een factuurverklaring hoeft te worden overgelegd, voor zover

a) 

deze producten:

i) 

goederen zijn waaraan elk handelskarakter ontbreekt;

ii) 

volgens een verklaring aan de voorwaarden voldoen om voor het stelsel in aanmerking te komen;

b) 

er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de onder a), ii), bedoelde verklaring.

2.  

Onder invoer waaraan elk handelskarakter ontbreekt wordt verstaan:

a) 

incidentele invoer;

b) 

de invoer bestaat uitsluitend uit producten voor het persoonlijk gebruik van de ontvangers, de reizigers of de leden van hun gezin;

c) 

uit de aard en de hoeveelheid van de producten blijkt dat deze geen commerciële doeleinden dienen.

3.  
De totale waarde van de in lid 2 bedoelde producten mag niet hoger zijn dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1 200  EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 98

Verschillen en vormfouten in certificaten van oorsprong, formulier A, of factuurverklaringen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Geringe verschillen tussen de gegevens op een certificaat van oorsprong, formulier A, of een factuurverklaring en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het certificaat of de factuurverklaring niet automatisch nietig en ongeldig indien blijkt dat dat document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
2.  
Kennelijke vormfouten op een certificaat van oorsprong, formulier A, op een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of op een factuurverklaring leiden er niet toe dat dit document wordt geweigerd indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de gegevens in dat document.

Onderafdeling 7

Procedures bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van toepassing in het kader van het SAP-stelsel van de Unie vanaf de datum waarop het systeem van geregistreerde exporteurs wordt gebruikt

Artikel 99

Geldigheid van het attest van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Voor elke zending wordt een attest van oorsprong opgesteld.
2.  
Een attest van oorsprong is twaalf maanden geldig vanaf de datum van opstelling.
3.  

Een enkel attest van oorsprong kan betrekking hebben op verschillende zendingen indien de goederen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

zij zijn niet-gemonteerd of gedemonteerd aangebracht in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem;

b) 

zij zijn ingedeeld onder de afdelingen XVI of XVII of post 7308 of 9406 van het geharmoniseerde systeem, en

c) 

zij zijn bedoeld om in deelzendingen te worden ingevoerd.

Artikel 100

Toelaatbaarheid van het attest van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

Importeurs kunnen, verwijzend naar een attest van oorsprong, uitsluitend aanspraak maken op het SAP-stelsel als de goederen zijn uitgevoerd op of na de datum waarop het begunstigde land waaruit de goederen zijn uitgevoerd van start is gegaan met de registratie van exporteurs overeenkomstig artikel 79 van deze verordening.

Wanneer een land wordt toegelaten of opnieuw wordt toegelaten als begunstigde van het stelsel van algemene preferenties voor de in Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde producten, komen de goederen van oorsprong uit dat land voor de voordelen van dit stelsel in aanmerking op voorwaarde dat zij uit het begunstigde land zijn uitgevoerd op of na de datum waarop dit begunstigde land begonnen is met de toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs zoals bedoeld in artikel 70, lid 3 van deze verordening.

Artikel 101

Vervanging van attesten van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer nog niet voor het vrije verkeer vrijgegeven producten van oorsprong onder toezicht van een douanekantoor van een lidstaat zijn geplaatst, kan de wederverzender het oorspronkelijke attest van oorsprong door een of meer vervangende attesten van oorsprong (vervangende attesten) vervangen, om alle of een deel van de producten naar een andere plaats binnen het douanegebied van de Unie of naar Noorwegen of Zwitserland te zenden.

Het vervangende attest wordt in overeenstemming met de eisen in bijlage 22-20 opgesteld.

Vervangende attesten van oorsprong mogen alleen worden opgesteld als het oorspronkelijke attest van oorsprong overeenkomstig de artikelen 92, 93, 99 en 100 van deze verordening en bijlage 22-07 is opgesteld.

2.  
Wederverzenders dienen geregistreerd te zijn voor het opstellen van vervangende attesten van oorsprong voor producten van oorsprong die naar een andere plaats binnen het grondgebied van de Unie worden verzonden wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending hoger is dan 6 000  EUR.

Niet geregistreerde wederverzenders kunnen echter vervangende attesten van oorsprong opstellen wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending hoger is dan 6 000  EUR, indien zij een kopie van het in het begunstigde land opgestelde oorspronkelijke attest van oorsprong bijvoegen.

3.  
Uitsluitend in het REX-systeem geregistreerde wederverzenders kunnen vervangende attesten van oorsprong opstellen voor producten die worden verzonden naar Noorwegen of Zwitserland.
4.  
Een vervangend attest van oorsprong is twaalf maanden geldig vanaf de datum van opstelling van het oorspronkelijke attest van oorsprong.
5.  
De leden 1 tot en met 4 zijn tevens van toepassing op verklaringen die vervangende attesten van oorsprong vervangen.
6.  
Wanneer producten op grond van een overeenkomstig artikel 64, lid 6, van het wetboek toegestane afwijking voor tariefpreferenties in aanmerking komen, kan de in dit artikel voorziene vervanging alleen geschieden indien deze producten voor de Unie zijn bestemd.

Artikel 102

Algemene beginselen en door de aangever te treffen voorzorgsmaatregelen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer een aangever om preferentiële behandeling in het kader van het SAP-stelsel verzoekt, verwijst hij naar het attest van oorsprong in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen. Om naar het attest van oorsprong te verwijzen, vermeldt hij de datum van afgifte volgens het format jjjjmmdd, waarbij jjjj het jaartal, mm de maand en dd de dag is. Wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de zending hoger is dan 6 000  EUR, vermeldt de aangever tevens het nummer van geregistreerde exporteur.
2.  
Wanneer de aangever in overeenstemming met lid 1 om toepassing van het SAP-stelsel verzoekt, zonder dat hij ten tijde van de aanvaarding van de douaneaangifte voor het vrije verkeer in het bezit was van een attest van oorsprong, wordt deze aangifte als ►M1  vereenvoudigd ◄ beschouwd in de zin van artikel 166 van het wetboek en dienovereenkomstig behandeld.
3.  

Voordat goederen voor het vrije verkeer worden aangegeven, ziet de aangever erop toe dat zij in overeenstemming zijn met de voorschriften in deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, met name door:

a) 

op de openbare website na te gaan of de exporteur in het REX-systeem is opgenomen, wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de zending hoger is dan 6 000  EUR, en

b) 

te controleren dat het attest van oorsprong in overeenstemming met bijlage 22-07 ►M1  ————— ◄ is opgesteld.

Artikel 103

Vrijstellingen van de verplichting om een attest van oorsprong over te leggen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Voor de volgende producten hoeft geen attest van oorsprong te worden opgesteld en overgelegd:

a) 

producten die door particulieren in kleine colli aan particulieren worden gezonden en waarvan de totale waarde niet meer dan 500 EUR bedraagt;

b) 

producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers en waarvan de totale waarde niet meer dan 1 200  EUR bedraagt.

2.  

De in lid 1 bedoelde producten voldoen aan de volgende voorwaarden:

a) 

het gaat om invoer waaraan elk handelskarakter ontbreekt;

b) 

verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voldoen om voor het SAP-stelsel in aanmerking te komen;

c) 

er is geen twijfel aan de juistheid van de onder b) bedoelde verklaring.

3.  

Voor de doeleinden van lid 2, onder a), wordt verstaan onder invoer waaraan elk handelskarakter ontbreekt:

a) 

incidentele invoer;

b) 

de invoer bestaat uitsluitend uit producten voor het persoonlijk gebruik van de ontvangers, de reizigers of de leden van hun gezin;

c) 

uit de aard en de hoeveelheid van de producten blijkt dat deze geen commerciële doeleinden dienen.

Artikel 104

Verschillen en vormfouten in attesten van oorsprong: verlate indiening van attesten van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Geringe verschillen tussen de gegevens op een attest van oorsprong en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij de douaneautoriteiten worden ingediend, maken het attest van oorsprong niet automatisch nietig en ongeldig indien blijkt dat het document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
2.  
Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op een attest van oorsprong, leiden er niet toe dat dit document wordt geweigerd indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de gegevens in dat document.
3.  
Attesten van oorsprong die aan de douaneautoriteiten van het land van invoer worden overgelegd na afloop van de in artikel 99 van deze verordening genoemde geldigheidsperiode kunnen met het oog op de toepassing van de tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden. In andere gevallen van verlate overlegging kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de attesten van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór het aflopen van de termijn bij de douane zijn aangebracht.

Artikel 105

Invoer in deelzendingen met behulp van attesten van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De in artikel 99, lid 3, van deze verordening bedoelde procedure is van toepassing gedurende een door de douaneautoriteiten van de lidstaten vastgestelde periode.
2.  
De douaneautoriteiten van de lidstaten van invoer die toezicht houden op achtereenvolgende vrijgaven voor het vrije verkeer controleren dat de achtereenvolgende zendingen deel uitmaken van de niet-gemonteerde of gedemonteerde producten waarvoor het attest van oorsprong is opgesteld.

Artikel 106

Schorsing van de toepassing van de preferentie

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten twijfelen aan de oorsprong van de producten kunnen zij de aangever verzoeken om binnen een door hen te bepalen redelijke termijn bewijsstukken aan hen over te leggen zodat zij de juistheid van de vermelding van de oorsprong in de aangifte kunnen controleren of dat aan de voorwaarden van artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is voldaan.
2.  

De douaneautoriteiten kunnen de toepassing van de preferentiële tariefmaatregel voor de duur van de in artikel 109 van deze verordening bedoelde controle schorsen, wanneer:

a) 

de door de aangever verstrekte informatie niet voldoende is om de oorsprong van de producten of de naleving van de voorwaarden van artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of van artikel 43 van die verordening te bevestigen;

b) 

de aangever niet antwoordt binnen de termijn voor het verstrekken van de in lid 1 bedoelde informatie.

3.  
In afwachting van de informatie die van de aangever is gevraagd, als bedoeld in lid 1, of in afwachting van de resultaten van de controle, als bedoeld in lid 2, wordt de importeur de vrijgave van de producten aangeboden met inachtneming van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

Artikel 107

Weigering om de tariefpreferentie toe te kennen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

De douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer weigeren tariefpreferenties toe te kennen zonder verplicht te zijn aanvullende bewijsstukken op te vragen of een verzoek om controle naar het begunstigde land te zenden, wanneer:

a) 

de aangebrachte goederen niet dezelfde zijn als die waarop het attest van oorsprong betrekking heeft;

b) 

de aangever geen attest van oorsprong voor de betrokken producten overlegt, indien dit vereist is;

c) 

onverminderd artikel 78, lid 1, onder b), en artikel 79, lid 3, van deze verordening het attest van oorsprong dat in het bezit van de aangever is, niet is opgesteld door een exporteur die in het begunstigde land is geregistreerd;

d) 

het attest van oorsprong niet in overeenstemming met bijlage 22-07 is opgesteld;

e) 

niet aan de voorwaarden van artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is voldaan.

2.  

De douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer weigeren tariefpreferenties toe te kennen na het verzenden van een verzoek om controle in de zin van artikel 109 aan de bevoegde douaneautoriteiten van het begunstigde land, wanneer zij:

a) 

het antwoord hebben ontvangen dat de exporteur niet bevoegd was het attest van oorsprong op te stellen;

b) 

het antwoord hebben ontvangen dat de betrokken producten niet van oorsprong zijn uit een begunstigd land of dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446;

►C2  c) 

gegronde redenen hebben om te twijfelen ◄ aan de geldigheid van het door de aangever opgestelde attest van oorsprong of de juistheid van de door de aangever verstrekte informatie over de werkelijke oorsprong van de betrokken producten, wanneer zij om controle hebben verzocht en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i) 

zij hebben binnen de in artikel 109 van deze verordening bedoelde termijn geen antwoord ontvangen of

ii) 

zij hebben een antwoord ontvangen dat de in het verzoek gestelde vragen niet afdoende beantwoordt.

Onderafdeling 8

Controle van de oorsprong in het kader van het SAP-stelsel van de Unie

Artikel 108

Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten die verband houden met de controle van de oorsprong na de datum van toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Om erop toe te zien dat aan de oorsprongsregels is voldaan, verrichten de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land:

a) 

controles van de oorsprong van de producten op verzoek van de douaneautoriteiten van de lidstaten;

b) 

regelmatige controles bij exporteurs op eigen initiatief.

De eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op verzoeken aan de autoriteiten van Noorwegen en Zwitserland voor de controle van op hun grondgebied opgestelde vervangende attesten van oorsprong, waarbij deze autoriteiten wordt verzocht contact op te nemen met de bevoegde autoriteiten in het begunstigde land.

Uitgebreide cumulatie op grond van artikel 56 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is uitsluitend toegestaan indien een land waarmee de Unie een vrijhandelsovereenkomst heeft gesloten het begunstigde land op dezelfde wijze bijstand verleent in het kader van administratieve samenwerking als het de douaneautoriteiten van de lidstaten bijstand zou verlenen op grond van de desbetreffende bepalingen van die vrijhandelsovereenkomst.

2.  
De in lid 1, onder b), bedoelde controles worden verricht om erop toe te zien dat de exporteurs aan hun verplichtingen blijven voldoen. Zij worden met tussenpozen verricht die bepaald worden aan de hand van risicoanalysecriteria. De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen eisen daartoe dat exporteurs hun kopieën of een lijst van de oorsprongsverklaringen verstrekken die zij hebben opgesteld.
3.  
De bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen hebben het recht alle bewijsstukken op te vragen en alle administratieve controles te verrichten bij de exporteurs en, zo nodig, bij hun toeleveranciers, ook ter plaatse, en andere controles te verrichten die zij nodig achten.

Artikel 109

Controle achteraf van attesten van oorsprong en vervangende attesten van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Attesten van oorsprong en vervangende attesten van oorsprong worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd, en tevens wanneer de douaneautoriteiten van de lidstaten ►C2  gegronde redenen hebben om te twijfelen ◄ aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

Wanneer de douaneautoriteiten van een lidstaat om de medewerking verzoeken van de bevoegde autoriteiten van een begunstigd land om de geldigheid van attesten van oorsprong of de oorsprong van producten, of beide, te controleren, vermelden zij in hun verzoek, indien van toepassing, ►C2  de reden waarom zij gegronde twijfel hebben over de geldigheid van het attest van oorsprong of over de oorsprong van de producten. ◄

Een kopie van het attest van oorsprong of het vervangende attest van oorsprong en eventuele aanvullende gegevens of documenten die erop wijzen dat de gegevens op dat attest of dat vervangende attest onjuist zijn, kunnen ter ondersteuning van het verzoek om controle worden toegezonden.

De verzoekende lidstaat stelt een termijn van zes maanden vast voor de mededeling van de resultaten van de controle, met ingang van de datum van het verzoek om controle: in het geval van verzoeken aan Noorwegen en Zwitserland om een controle van een vervangend attest van oorsprong dat op hun grondgebied is opgesteld aan de hand van een attest van oorsprong dat in een begunstigd land is opgesteld, bedraagt de termijn echter acht maanden.

2.  
Wanneer bij gegronde twijfel binnen de in lid 1 bedoelde termijn geen antwoord is ontvangen of het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt aan de bevoegde autoriteiten een tweede schrijven gezonden. De bij dit schrijven meegedeelde verlenging van de termijn kan echter niet meer dan zes maanden bedragen. Wanneer de resultaten van de controle na dit tweede schrijven niet binnen zes maanden na de verzending van het tweede schrijven aan de verzoekende autoriteiten zijn meegedeeld of wanneer het resultaat geen uitsluitsel biedt over de echtheid van het betreffende document of over de vast te stellen oorsprong van de producten, kennen de verzoekende autoriteiten de tariefpreferenties niet toe.
3.  
Wanneer er bij de in lid 1 voorziene controle of op grond van andere beschikbare gegevens aanwijzingen zijn dat inbreuk wordt gemaakt op de oorsprongsregels, stelt het begunstigde land van uitvoer, op eigen initiatief of op verzoek van de douaneautoriteiten van de lidstaten of de Commissie, met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om dergelijke inbreuken vast te stellen en een herhaling ervan te voorkomen. De Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen hiertoe aan dit onderzoek deelnemen.

Artikel 110

Controle achteraf van certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De certificaten van oorsprong, formulier A, en factuurverklaringen worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en telkens wanneer de douaneautoriteiten van de lidstaten ►C2  gegronde redenen hebben om te twijfelen ◄ aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere eisen van deze onderafdeling, onderverdelingen 3 tot en met 9 van deze afdeling en de onderafdelingen 2 en 3 van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
2.  
Wanneer zij een verzoek om controle achteraf indienen, zenden de douaneautoriteiten van de lidstaten het certificaat van oorsprong, formulier A, en de factuur, indien deze is overgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten aan de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land van uitvoer terug, indien van toepassing onder vermelding van de redenen van het verzoek. Zij verstrekken bij dit verzoek om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.

Indien de douaneautoriteiten van de lidstaten besluiten de tariefpreferenties in afwachting van de resultaten van de controle niet toe te kennen, bieden zij de importeur aan de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

▼M1

3.  
Binnen zes maanden nadat het verzoek daartoe is ingediend, wordt deze controle achteraf uitgevoerd en worden de resultaten meegedeeld aan de douaneautoriteiten van de lidstaten of binnen acht maanden nadat een verzoek aan Noorwegen of Zwitserland is verzonden in verband met de controle van vervangende oorsprongsbewijzen die op hun grondgebied zijn opgesteld op basis van certificaten van oorsprong, formulier A, of op basis van in een begunstigd land opgestelde factuurverklaringen. Aan de hand van deze resultaten moet kunnen worden vastgesteld of het betrokken bewijs van oorsprong op de werkelijk uitgevoerde producten betrekking heeft en of deze producten als producten van oorsprong uit het begunstigde land kunnen worden beschouwd.

▼B

4.  
Voor certificaten van oorsprong, formulier A, die in het kader van bilaterale cumulatie zijn afgegeven, wordt of worden bij het antwoord een kopie of kopieën gevoegd van het certificaat of de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of van de bijbehorende factuurverklaring of -verklaringen.
5.  
Wanneer bij gegronde twijfel binnen de in lid 3 bedoelde termijn van zes maanden geen antwoord is ontvangen of het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt aan de bevoegde autoriteiten een tweede schrijven gezonden. Wanneer de resultaten van de controle na dit tweede schrijven niet binnen vier maanden na de verzending van het tweede schrijven aan de verzoekende autoriteiten zijn meegedeeld of wanneer deze resultaten geen uitsluitsel bieden over de echtheid van het betreffende document of over de vast te stellen oorsprong van de producten, kennen de verzoekende autoriteiten de tariefpreferenties niet toe, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
6.  
Wanneer er bij de controle of op grond van andere beschikbare gegevens aanwijzingen zijn dat inbreuk wordt gemaakt op de oorsprongsregels, stelt het begunstigde land van uitvoer op eigen initiatief of op verzoek van de douaneautoriteiten van de lidstaten met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om dergelijke inbreuken vast te stellen en een herhaling ervan te voorkomen. De Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen hiertoe aan dit onderzoek deelnemen.
7.  
Om een controle achteraf van de certificaten van oorsprong, formulier A, mogelijk te maken, bewaren de exporteurs alle documenten waaruit de oorsprong van de betrokken producten blijkt en bewaren de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land van uitvoer kopieën van de certificaten en van alle daarmee verband houdende uitvoerdocumenten. Deze documenten worden ten minste drie jaar bewaard vanaf het einde van het jaar waarin het certificaat van oorsprong, formulier A, is afgegeven.

Artikel 111

Controle achteraf van oorsprongsbewijzen voor producten die de oorsprong door cumulatie hebben verkregen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

▼C2

De artikelen 73 en 110 van deze verordening zijn ook van toepassing tussen landen van dezelfde regionale groep bij het verstrekken van informatie aan de Commissie of de douaneautoriteiten van de lidstaten en het uitvoeren van controles achteraf van de certificaten van oorsprong, formulier A, of de factuurverklaringen die overeenkomstig de regels inzake de regionale cumulatie van de oorsprong zijn afgegeven.

▼B

Onderafdeling 9

Andere bepalingen van toepassing in het kader van het SAP-stelsel van de Unie

Artikel 112

Ceuta en Melilla

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De artikelen 41 tot en met 58 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 zijn van toepassing om te bepalen of producten bij uitvoer naar Ceuta en Melilla als van oorsprong uit een begunstigd land kunnen worden beschouwd of, bij uitvoer naar een begunstigd land, als van oorsprong uit Ceuta en Melilla kunnen worden beschouwd met het oog op de toepassing van bilaterale cumulatie.
2.  
De artikelen 74 tot en met 79 en de artikelen 84 tot en met 93 van deze verordening zijn van toepassing op producten die vanuit een begunstigd land naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd en op producten die vanuit Ceuta en Melilla naar een begunstigd land worden uitgevoerd met het oog op de toepassing van bilaterale cumulatie.
3.  
Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden Ceuta en Melilla als één grondgebied beschouwd.

Onderafdeling 10

Oorsprongsbewijzen van toepassing in het kader van de regels van oorsprong met het oog op de toepassing van eenzijdig door de Unie aangenomen preferentiële tariefmaatregelen ten gunste van bepaalde landen of gebieden

Artikel 113

Algemene eisen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

Producten van oorsprong uit een van de begunstigde landen of gebieden komen voor de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties in aanmerking op vertoon van:

a) 

een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, afgegeven met gebruikmaking van het formulier in bijlage 22-10 of

b) 

in de in artikel 119, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in bijlage 22-13 is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument waarin de producten voldoende duidelijk zijn omschreven om ze te kunnen identificeren (hierna „factuurverklaring” genoemd).

Vak 7 van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of de factuurverklaringen bevat de vermelding „Autonomous trade measures” of „Mesures commerciales autonomes”.

Artikel 114

Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

Producten van oorsprong in de zin van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 komen bij invoer in de Unie in aanmerking voor de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties, voor zover zij rechtstreeks naar de Unie zijn vervoerd in de zin van artikel 69 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, op vertoon van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 dat door de douaneautoriteiten is afgegeven dan wel door andere bevoegde overheidsinstanties van een begunstigd land of gebied, op voorwaarde dat het begunstigde land of gebied:

a) 

de Commissie de bij artikel 124 van deze verordening vereiste informatie heeft verstrekt en

b) 

de Unie bijstand verleent door aan de douaneautoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid te bieden de echtheid van het document of de juistheid van de inlichtingen omtrent de werkelijke oorsprong van de betrokken producten na te gaan.

2.  
Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt slechts afgegeven wanneer het als het bewijsstuk voor de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties kan dienen.
3.  
Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt slechts afgegeven op schriftelijk verzoek van de exporteur of van zijn vertegenwoordiger. Een dergelijk verzoek wordt ingediend met behulp van het formulier in bijlage 22-10 en wordt in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel en de artikelen 113, 115, 116, 117, 118, 121 en 123 van deze verordening ingevuld.

De aanvragen voor certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden ten minste drie jaar vanaf het einde van het jaar waarin het certificaat inzake goederenverkeer is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of gebied van uitvoer of de lidstaat bewaard.

4.  
De exporteur of zijn vertegenwoordiger voegt bij zijn aanvraag alle stukken waarmee kan worden aangetoond dat de uit te voeren producten voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 in aanmerking kunnen komen.

De exporteur verbindt zich ertoe op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle bijkomende bewijsstukken over te leggen die deze noodzakelijk achten om de juistheid na te gaan van de oorsprong van de producten die voor tariefpreferenties in aanmerking komen, en elke controle door deze autoriteiten van zijn boekhouding te aanvaarden, alsmede dat zij de omstandigheden onderzoeken waaronder deze producten zijn verkregen.

5.  
Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt afgegeven door de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied of door de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer indien de uit te voeren producten als van oorsprong in de zin van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 kunnen worden beschouwd.
6.  
Aangezien het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 het bewijsstuk voor de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties vormt, dienen de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied of de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer de nodige maatregelen te nemen om de oorsprong van de producten en de op het certificaat vermelde gegevens te verifiëren.
7.  
Om na te gaan of aan de voorwaarden van lid 5 is voldaan, hebben de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer het recht alle bewijsstukken op te vragen en elke controle te verrichten die zij nodig achten.
8.  
De bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied of de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde formulieren naar behoren worden ingevuld.
9.  
De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt in het voor de douaneautoriteiten gereserveerde deel van dat certificaat vermeld.
10.  
Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt bij de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of gebied of door de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer. Het wordt de exporteur ter beschikking gesteld zodra de uitvoer van de goederen heeft plaatsgevonden of het gewaarborgd is dat dat zal gebeuren.

Artikel 115

Invoer in deelzendingen

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI of XVII of de posten 7308 of 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 116

Indiening van het bewijs van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

De bewijzen van oorsprong worden op de bij artikel 163 van het wetboek voorgeschreven wijze bij de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer ingediend. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van het bewijs van oorsprong verlangen. Zij kunnen daarnaast eisen dat de invoeraangifte vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze onderafdeling voldoen.

Artikel 117

Afgifte achteraf van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

In afwijking van artikel 114, lid 10, kan het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 bij wijze van uitzondering na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, worden afgegeven indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

het is op het moment van uitvoer niet afgegeven door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden;

b) 

het is ten genoegen van de bevoegde overheidsinstanties aangetoond dat een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven, maar het is bij de invoer om technische redenen niet aanvaard.

2.  
De bevoegde autoriteiten kunnen pas tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur met die in het desbetreffende uitvoerdossier overeenstemmen en dat bij de uitvoer van de betrokken producten geen certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 dat aan de voorwaarden van deze onderafdeling voldoet, is afgegeven.
3.  

Op achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 moet een van de volgende vermeldingen worden aangebracht:

BG: „ИЗДАДЕН ВПОСЛЕДСТВИЕ”
ES: „XPEDIDO A POSTERIORI”
HR: „ZDANO NAKNADNO”
CS: „YSTAVENO DODATEČNĚ”
DA: „DSTEDT EFTERFØLGENDE”
DE: „ACHTRÄGLICH AUSGESTELLT”
ET: „VALJA ANTUD TAGASIULATUVALT”
EL: „ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ΥΣΤΕΡΩΝ”
EN: „ISSUED RETROSPECTIVELY”
FR: „DÉLIVRÉ À POSTERIORI”
IT: „RILASCIATO A POSTERIORI”
LV: „IZSNIEGTS RETROSPEKTĪVI”
LT: „RETROSPEKTYVUSIS IŠDAVIMAS”
HU: „KIADVA VISSZAMENŐLEGES HATÁLLYAL”
MT: „MAĦRUĠ RETROSPETTIVAMENT”
NL: „AFGEGEVEN A POSTERIORI”
PL: „WYSTAWIONE RETROSPEKTYWNIE”
PT: „EMITIDO A POSTERIORI”
RO: „ELIBERAT ULTERIOR”
SL: „IZDANO NAKNADNO”
SK: „VYDANÉ DODATOČNE”
FI: „ANNETTU JÄLKIKÄTEEN”
SV: „UTFÄRDAT I EFTERHAND”
4.  
De in lid 3 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

Artikel 118

Afgifte van een duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de bevoegde autoriteiten die dit certificaat hebben afgegeven verzoeken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn een duplicaat op te maken.
2.  

Op het aldus afgegeven certificaat wordt een van de volgende vermeldingen aangebracht:

BG: „ДУБЛИКАТ”
ES: „DUPLICADO”
HR: „DUPLIKAT”
CS: „DUPLIKÁT”
DA: „DUPLIKÁT”
DE: „DUPLIKAT”
ET: „DUPLIKAAT”
EL: „ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ”
EN: „DUPLICATE”
FR: „DUPLICATA”
IT: „DUPLICATO”
LV: „DUBLIKĀTS”
LT: „DUBLIKATAS”
HU: „MÁSODLAT”
MT: „DUPLIKAT”
NL: „DUPLICAAT”
PL: „DUPLIKAT”
PT: „SEGUNDA VIA”
RO: „DUPLICAT”
SL: „DVOJNIK”
SK: „DUPLIKÁT”
FI: „KAKSOISKAPPALE”
SV: „DUPLIKAT”
3.  
De in lid 2 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
4.  
Het duplicaat draagt dezelfde datum van afgifte als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en is vanaf die datum geldig.

Artikel 119

Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  

De factuurverklaring kan worden opgesteld door:

a) 

een toegelaten exporteur van de Unie in de zin van artikel 120 van deze verordening;

b) 

iedere exporteur, voor elke zending bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000  EUR bedraagt, mits de in artikel 114, lid 1, van deze verordening bedoelde bijstand ook op deze procedure van toepassing is.

2.  
Een factuurverklaring mag worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit de Unie of uit een begunstigd land of gebied kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voldoen.
3.  
De exporteur die een factuurverklaring opstelt moet op verzoek van de douaneautoriteiten of van andere bevoegde overheidsinstanties van het land van uitvoer steeds in staat zijn de nodige documenten in te dienen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van deze onderafdeling wordt voldaan.
4.  
Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage 22-13 ►M1  ————— ◄ is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. De factuurverklaring mag ook met de hand worden geschreven. In dat geval moet dit met inkt en in blokletters gebeuren.
5.  
De factuurverklaring bevat de handgeschreven handtekening van de exporteur. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 120 van deze verordening hoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, op voorwaarde dat hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor elke factuurverklaring die hem identificeert alsof hij deze met zijn handgeschreven handtekening had ondertekend.
6.  

Voor de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen is het gebruik van een factuurverklaring aan de volgende bijzondere voorwaarden onderworpen:

a) 

voor elke zending wordt een factuurverklaring opgesteld;

b) 

indien in het land van uitvoer al is gecontroleerd of de goederen die deel uitmaken van de zending aan de voorwaarden voldoen om als product van oorsprong te worden beschouwd, mag de exporteur in de factuurverklaring van deze controle melding maken.

Het bepaalde in de eerste alinea stelt de exporteur, in voorkomend geval, niet vrij van de vervulling van andere in de douane- of postwetgeving voorgeschreven formaliteiten.

Artikel 120

Toegelaten exporteur

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten van de Unie kunnen elke in het douanegebied van de Unie gevestigde exporteur, hierna „toegelaten exporteur” genoemd, die vaak producten van oorsprong uit de Unie verzendt in de zin van artikel 59, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en die ten genoegen van de douaneautoriteiten alle nodige garanties biedt voor het controleren van de oorsprong van de producten en de naleving van alle andere voorwaarden van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, machtigen factuurverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken producten.
2.  
De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van alle voorwaarden die zij passend achten.

▼C2

3.  
De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een vergunningnummer toe dat op de factuurverklaring moet worden vermeld.

▼B

4.  
De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.
5.  
De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet langer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning op enigerlei wijze misbruikt.

Artikel 121

Geldigheid van het bewijs van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Een bewijs van oorsprong is vier maanden vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer geldig. Het moet binnen deze periode bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend.
2.  
Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
3.  
In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn ingediend.
4.  

Op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer gestelde voorwaarden mag één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten worden ingediend bij de invoer van de eerste zending, wanneer de goederen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

zij worden ingevoerd in het kader van regelmatige en voortdurende handelsstromen die een aanzienlijke handelswaarde vertegenwoordigen;

b) 

zij vormen het voorwerp van eenzelfde koopcontract, waarbij de partijen in het land van uitvoer of in de Unie zijn gevestigd;

c) 

zij zijn ingedeeld onder dezelfde achtcijfercode van de gecombineerde nomenclatuur;

d) 

zij zijn van eenzelfde exporteur afkomstig, voor eenzelfde importeur bestemd en onderworpen aan invoerformaliteiten bij hetzelfde douanekantoor in de Unie.

Deze procedure is van toepassing op de door de bevoegde douaneautoriteiten vastgestelde hoeveelheden en gedurende een door deze autoriteiten vastgestelde periode. Die periode kan in geen geval langer dan drie maanden zijn.

5.  
De in het voorgaande lid beschreven procedure is ook van toepassing wanneer één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten wordt ingediend voor invoer in deelzendingen in overeenstemming met artikel 115 van deze verordening. In dit geval kunnen de bevoegde douaneautoriteiten echter een geldigheidsduur van meer dan drie maanden toekennen.

Artikel 122

Vrijstellingen van het bewijs van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden voor de toepassing van de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties als producten van oorsprong toegelaten zonder dat het nodig is een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een factuurverklaring in te dienen, voor zover het om invoer gaat waaraan ieder handelskarakter vreemd is en wordt verklaard dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voldoen, en er over de juistheid van een dergelijke verklaring geen twijfel bestaat.
2.  
Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin, worden niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.

Verder mag de totale waarde van de producten niet meer bedragen dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1 200  EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 123

Verschillen en vormfouten

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

Geringe verschillen tussen de gegevens op een bewijs van oorsprong en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het bewijs van oorsprong niet automatisch nietig en ongeldig indien blijkt dat het document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.

Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op een bewijs van oorsprong, leiden er niet toe dat dit document wordt geweigerd indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de gegevens in dat document.

Onderafdeling 11

Methoden van administratieve samenwerking met het oog op de controle van de oorsprong in het kader van eenzijdig door de Unie aangenomen preferentiële tariefmaatregelen ten gunste van bepaalde landen of gebieden

Artikel 124

Administratieve samenwerking

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De begunstigde landen of gebieden delen de Commissie de namen en adressen van de overheidsinstanties op hun grondgebied mee die bevoegd zijn voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1, specimens van de afdrukken van de door deze instanties gebruikte stempels, evenals de namen en adressen van de bevoegde overheidsinstanties die met de controle van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en de factuurverklaringen zijn belast. De stempels zijn geldig vanaf de datum van ontvangst ervan door de Commissie. De Commissie geeft deze gegevens aan de douaneautoriteiten van de lidstaten door. Wanneer deze gegevens als wijziging van eerder meegedeelde gegevens worden toegezonden, deelt de Commissie de datum van ingang van de geldigheid van de nieuwe stempels mee volgens de aanwijzingen die de bevoegde overheidsinstanties van de begunstigde landen of gebieden hebben verstrekt. Deze gegevens zijn voor de douane bestemd, maar de betrokken douaneautoriteiten kunnen bij het in het vrije verkeer brengen van goederen toestaan dat de importeur de in dit lid bedoelde specimens van de stempelafdrukken raadpleegt.
2.  
De Commissie stuurt de begunstigde landen of gebieden specimens van de afdrukken van de stempels die door de douaneautoriteiten van de lidstaten bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden gebruikt.

Artikel 125

Controle van de bewijzen van oorsprong

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en factuurverklaringen worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en telkens wanneer de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer of de bevoegde overheidsinstanties van de begunstigde landen of gebieden ►C2  gegronde redenen hebben om te twijfelen ◄ aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten in de zin van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 of de naleving van de andere eisen van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.
2.  
Voor de toepassing van lid 1 zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van invoer of het begunstigde land of gebied van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en de factuur, indien deze is overgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten aan de bevoegde autoriteiten van het begunstigde land of gebied of lidstaat van uitvoer terug, indien van toepassing onder vermelding van de redenen van het verzoek. Zij verstrekken bij dit verzoek om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.

Indien de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer besluiten de in artikel 59 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde tariefpreferenties in afwachting van de resultaten van de controle niet toe te kennen, bieden zij de importeur aan de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

3.  
Wanneer in overeenstemming met lid 1 een verzoek om controle achteraf is gedaan, wordt deze controle verricht en worden de resultaten ervan binnen zes maanden meegedeeld aan de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer of aan de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied van invoer. Aan de hand van deze resultaten moet kunnen worden vastgesteld of het betrokken bewijs van oorsprong op de werkelijk uitgevoerde producten betrekking heeft en of deze producten als producten van oorsprong uit het begunstigde land of gebied of uit de Unie kunnen worden beschouwd.
4.  
Wanneer bij gegronde twijfel binnen de in lid 3 bedoelde termijn van zes maanden geen antwoord is ontvangen of wanneer het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de oorsprong van de producten vast te stellen, wordt aan de bevoegde autoriteiten een tweede schrijven gezonden. Wanneer de resultaten van de controle na dit tweede schrijven niet binnen vier maanden aan de verzoekende autoriteiten zijn meegedeeld of wanneer deze geen uitsluitsel bieden over de echtheid van het betreffende document of over de vast te stellen oorsprong van de producten, kennen de aanvragende autoriteiten de tariefpreferenties niet toe, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
5.  
Wanneer er bij de controle of op grond van andere beschikbare gegevens aanwijzingen zijn dat op de bepalingen van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdelingen 4 en 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 inbreuk wordt gemaakt, stelt het begunstigde land of gebied van uitvoer op eigen initiatief of op verzoek van de Unie met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om dergelijke inbreuken vast te stellen en een herhaling ervan te voorkomen. De Unie kan hiertoe aan dit onderzoek deelnemen.
6.  
Om een controle achteraf van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 mogelijk te maken, worden kopieën van de certificaten en van alle daarmee verband houdende uitvoerdocumenten ten minste drie jaar vanaf het einde van het jaar waarin de certificaten inzake goederenverkeer zijn afgegeven door de bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land of gebied van uitvoer of door de douaneautoriteiten van de lidstaat van uitvoer bewaard.

Onderafdeling 12

Andere bepalingen van toepassing in het kader van de regels van oorsprong met het oog op de toepassing van eenzijdig door de Unie aangenomen preferentiële tariefmaatregelen ten gunste van bepaalde landen of gebieden

Artikel 126

Ceuta en Melilla

(Artikel 64, lid 1, van het wetboek)

1.  
De bepalingen van ►M1  de onderafdelingen 10 en 11 ◄ zijn van overeenkomstige toepassing om vast te stellen of in Ceuta en Melilla ingevoerde producten als van oorsprong uit begunstigde landen of gebieden van uitvoer of als van oorsprong uit Ceuta en Melilla kunnen worden beschouwd.
2.  
Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.
3.  
De bepalingen van ►M1  de onderafdelingen 10 en 11 ◄ betreffende de afgifte, het gebruik en de controle achteraf van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn van overeenkomstige toepassing op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla.
4.  
De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van deze onderverdeling in Ceuta en Melilla.

HOOFDSTUK 3

Douanewaarde van goederen

Artikel 127

Algemene bepalingen

(Artikel 70, lid 3, onder d), van het wetboek)

1.  

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden twee personen geacht te zijn verbonden indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

zij zijn functionaris of directeur in de onderneming van de andere persoon;

b) 

zij worden door de wettelijke bepalingen erkend als in zaken verbonden;

c) 

zij zijn werkgever en werknemer;

d) 

een derde partij bezit, heeft zeggenschap over, of houdt direct of indirect 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden;

e) 

één van hen heeft direct of indirect zeggenschap over de ander;

f) 

een derde persoon heeft direct of indirect zeggenschap over beiden;

g) 

beiden hebben direct of indirect zeggenschap over een derde persoon;

h) 

zij behoren tot dezelfde familie.

2.  
Personen die in zaken zijn verbonden doordat de één exclusief agent, exclusief distributeur of exclusief concessiehouder, hoedanig ook aangeduid, van de ander is, worden enkel geacht te zijn verbonden indien zij aan een van de criteria zoals bedoeld in lid 1 beantwoorden.
3.  
Voor de toepassing van lid 1, onder e), f) en g), wordt een persoon geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer hij rechtens of feitelijk in een positie is om het handelen van de andere te leiden.

Artikel 128

Transactiewaarde

(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)

1.  
De transactiewaarde van de goederen die zijn verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, wordt bepaald op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte op basis van de verkoop die onmiddellijk voordat de goederen het douanegebied zijn binnengebracht, heeft plaatsgevonden.
2.  
Wanneer de goederen voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht niet voordat zij dat douanegebied zijn binnengebracht, maar terwijl zij zich in tijdelijke opslag bevinden of onder een andere bijzondere regeling zijn geplaatst dan de regeling intern douanevervoer, bijzondere bestemming of passieve veredeling, wordt de transactiewaarde op basis van die verkoop vastgesteld.

Artikel 129

Werkelijk betaalde of te betalen prijs

(Artikel 70, leden 1 en 2 van het wetboek)

1.  

De werkelijk betaalde of te betalen prijs in de zin van artikel 70, leden 1 en 2, van het wetboek, omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen door de koper aan een van de volgende personen zijn of moeten worden verricht:

a) 

de verkoper;

b) 

een derde partij ten behoeve van de verkoper;

c) 

een derde partij die verbonden is met de verkoper;

d) 

een derde partij wanneer de betaling aan die partij gedaan is om te voldoen aan de verplichting van de verkoper.

Betalingen kunnen door middel van kredietbrieven of verhandelbaar papier worden verricht en zowel direct als indirect geschieden.

2.  
Activiteiten die de koper of een met hem verbonden onderneming voor eigen rekening verricht, waaronder die activiteiten die verband houden met het verhandelen van goederen maar met uitzondering van de activiteiten waarvoor in artikel 71 van het wetboek in een aanpassing is voorzien, worden niet als een indirecte betaling aan de verkoper beschouwd.

Artikel 130

Kortingen

(Artikel 70, leden 1 en 2, van het wetboek)

1.  
Voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 70, lid 1, van het wetboek worden kortingen in aanmerking genomen wanneer op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte de kortingen en het bedrag ervan in de verkoopovereenkomst waren opgenomen.
2.  
Voor goederen waarvoor de prijs op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte niet werkelijk is betaald, worden kortingen voor vervroegde betaling in aanmerking genomen.
3.  
Kortingen die voortvloeien uit wijzigingen van het contract na het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte, worden niet in aanmerking genomen.

Artikel 131

Gedeeltelijke levering

(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer goederen die voor een douaneregeling worden aangegeven, deel uitmaken van een grotere in een enkele transactie aangekochte hoeveelheid van dezelfde goederen, wordt de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de toepassing van artikel 70, lid 1, van het wetboek in evenredigheid berekend op basis van de prijs voor de totale aangekochte hoeveelheid.
2.  
Een verhoudingsgewijze verdeling van de werkelijk betaalde of te betalen prijs wordt ook toegepast in geval van gedeeltelijk verlies van een zending of wanneer de goederen zijn beschadigd voordat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht.

Artikel 132

Prijsaanpassingen voor gebrekkige goederen

(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)

Een aanpassing, door de verkoper ten gunste van de koper, van de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs kan voor het bepalen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 70, lid 1 van het wetboek in aanmerking worden genomen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de goederen vertoonden gebreken op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte voor het vrije verkeer;

b) 

de verkoper heeft de prijs aangepast om het gebrek te compenseren om zo te voldoen aan:

i) 

een contractuele verplichting die is aangegaan vóór de aanvaarding van de douaneaangifte;

ii) 

een wettelijke verplichting die op de goederen van toepassing is.

▼M4 —————

▼B

Artikel 133

Beoordeling van de voorwaarden en prestaties

(Artikel 70, lid 3, onder b), van het wetboek)

Wanneer de verkoop of de prijs van ingevoerde goederen is onderworpen aan een voorwaarde of prestatie waarvan de waarde kan worden bepaald in verband met de te waarderen goederen, wordt deze waarde beschouwd als een deel van de werkelijk betaalde of te bepalen prijs, tenzij deze voorwaarden of prestaties verband houden met:

a) 

een activiteit zoals bedoeld in artikel 129, lid 2, van deze verordening;

b) 

een element van de douanewaarde krachtens artikel 71 van het wetboek.

Artikel 134

Transacties tussen verbonden personen

(Artikel 70, lid 3, onder d), van het wetboek)

1.  
Wanneer de koper en de verkoper verbonden zijn, en om vast te stellen of de verbondenheid niet van dien aard is dat de prijs erdoor is beïnvloed, worden de omstandigheden van de verkoop zo nodig onderzocht en wordt de aangever in de gelegenheid gesteld om verdere gedetailleerde informatie over deze omstandigheden te verstrekken die nodig zou kunnen zijn.
2.  

De goederen worden echter in overeenstemming met artikel 70, lid 1, van het wetboek gewaardeerd wanneer de aangever aantoont dat de aangegeven transactiewaarde een van de volgende testwaarden, die op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip zijn bepaald, zeer dicht benadert:

a) 

de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen bij verkopen tussen kopers en verkopers die in geen enkel bijzonder geval onderling verbonden zijn, voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie;

b) 

de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek;

c) 

de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek.

3.  

Bij de vaststelling van de waarde van identieke of soortgelijke goederen zoals bedoeld in lid 2 wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

a) 

aantoonbare verschillen in handelsniveaus;

b) 

hoeveelheidsniveaus;

c) 

de in artikel 71, lid 1, van het wetboek genoemde elementen;

d) 

de kosten die de verkoper bij verkopen aan een niet met hem verbonden koper draagt, wanneer hij die kosten bij verkopen aan een wel met hem verbonden koper niet draagt.

4.  
De in lid 2 vermelde testwaarden worden op verzoek van de aangever gebruikt. Zij komen niet in de plaats van de aangegeven transactiewaarde.

Artikel 135

Voor de productie van de ingevoerde goederen gebruikte goederen en diensten

(Artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek)

1.  
Wanneer een koper een van de in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek genoemde goederen of diensten levert aan de verkoper, wordt de waarde van deze goederen en diensten geacht gelijk te zijn aan de aankoopprijs ervan. De aankoopprijs omvat alle betalingen die de afnemer van de goederen of diensten in artikel 71, lid 1, onder b), moet verrichten om de goederen of diensten te verwerven.

Wanneer deze goederen of diensten worden voortgebracht door de koper of door een met hem verbonden persoon, wordt de waarde ervan gevormd door de kosten van de voortbrenging.

2.  
Wanneer de waarde van de goederen en diensten in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek niet kan worden vastgesteld overeenkomstig lid 1, moet deze op basis van andere objectieve en meetbare gegevens worden vastgesteld.
3.  
Wanneer de goederen in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek door de koper zijn gebruikt voordat zij werden geleverd, wordt hun waarde aangepast om rekening te houden met eventuele waardevermindering.
4.  
De waarde van de diensten zoals bedoeld in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek omvat de kosten van mislukte ontwikkelingsactiviteiten voor zover deze activiteiten plaatsvonden voor projecten of orders met betrekking tot de ingevoerde goederen.
5.  
Voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder b), iv), van het wetboek worden de kosten van wetenschappelijk onderzoek en voorlopige schetsontwerpen niet in de douanewaarde opgenomen.
6.  
De waarde van de geleverde goederen en diensten, zoals vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 5, wordt evenredig over de ingevoerde goederen omgeslagen.

Artikel 136

Royalty’s en licentierechten

(Artikel 71, lid 1, onder c), van het wetboek)

1.  
De royalty’s en licentierechten hebben met name betrekking op de ingevoerde goederen wanneer de krachtens de licentie- of royaltyovereenkomst overgedragen rechten in de goederen zijn belichaamd. De wijze waarop het bedrag aan de royalty of het licentierecht wordt berekend, geeft niet de doorslag.
2.  
Wanneer de wijze waarop het bedrag van de royalty’s of licentierechten wordt berekend verband houdt met de prijs van de ingevoerde goederen, wordt bij gebrek aan bewijs van het tegendeel verondersteld dat de betaling van deze royalty’s of die licentierechten betrekking heeft op de te waarderen goederen.
3.  
Wanneer de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de te waarderen goederen en gedeeltelijk op andere ingrediënten of bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd of op activiteiten of diensten na invoer, vindt een passende aanpassing plaats.
4.  

De royalty’s en licentierechten worden geacht te zijn betaald als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de verkoper of een met hem verbonden persoon verlangt deze betaling van de koper;

b) 

de betaling door de koper is gedaan om te voldoen aan de verplichting van de verkoper, in overeenstemming met contractuele verplichtingen;

c) 

de goederen kunnen niet worden verkocht aan of aangekocht door de koper zonder betaling van royalty’s of licentierechten aan een licentiegever.

5.  
Er wordt geen rekening gehouden met het land waarin de ontvanger van de royalty’s of licentierechten is gevestigd.

Artikel 137

Plaats waar goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht

(Artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek)

1.  

Voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek wordt verstaan onder de plaats waar goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht:

a) 

voor over zee vervoerde goederen: de haven waar de goederen voor het eerst in het douanegebied van de Unie aankomen;

b) 

voor goederen die over zee worden vervoerd naar een van de Franse overzeese departementen die deel uitmaken van het douanegebied van de Unie en die rechtstreeks naar een ander deel van het douanegebied van de Unie worden vervoerd, of vice versa: de haven waarin de goederen het eerst aankomen in het douanegebied van de Unie, op voorwaarde dat zij daar worden gelost of overgeladen;

c) 

voor goederen die zonder overlading eerst over zee en daarna via de binnenwateren worden vervoerd: de eerste haven die voor de lossing in aanmerking komt;

d) 

voor goederen die per spoor, via binnenwateren of over de weg worden vervoerd: de plaats waar het douanekantoor van binnenkomst is gevestigd;

e) 

voor goederen die via andere wijzen van vervoer worden vervoerd: de plaats waar de grens van het douanegebied van de Unie wordt overschreden.

2.  
Voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek geldt dat wanneer de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht en vervolgens naar de plaats van bestemming in een ander gedeelte van dit gebied worden vervoerd over grondgebieden buiten het douanegebied van de Unie, de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, de plaats is waar de goederen dat douanegebied het eerst zijn binnengebracht, op voorwaarde dat de goederen rechtstreeks over het grondgebied van die landen worden vervoerd en het vervoer langs een normale weg naar de plaats van bestemming plaatsvindt.
3.  
Lid 2 is ook van toepassing wanneer de goederen om vervoertechnische redenen zijn gelost, overgeladen of tijdelijk zijn opgehouden in gebieden buiten het douanegebied van de Unie.
4.  

Wanneer niet is voldaan aan de in lid 1, onder b), en de leden 2 en 3 vermelde voorwaarden, wordt het volgende verstaan onder de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht:

a) 

voor over zee vervoerde goederen: de haven van lossing;

b) 

voor goederen die via ►M1  andere vervoerswijzen ◄ worden vervoerd: de in lid 1, onder c), d) of e), bedoelde plaats die is gelegen in dat deel van het douanegebied van de Unie waarvoor de goederen bestemd zijn.

Artikel 138

Vervoerskosten

(Artikel 71, lid 1, onder e), van het wetboek)

1.  
Wanneer goederen ►M1  via dezelfde vervoerswijze ◄ worden vervoerd naar een plaats die verder is gelegen dan de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, worden de vrachtkosten bepaald naar evenredigheid van de afstand naar de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht in overeenstemming met artikel 137 van deze verordening, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond wat de vrachtkosten zijn die volgens een standaardtarief verschuldigd zouden zijn voor het vervoer van de goederen naar de plaats waar goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht.
2.  
De in de douanewaarde van goederen op te nemen luchtvrachtkosten, met inbegrip van de kosten van expressleveringen, worden overeenkomstig bijlage 23-01 vastgesteld.
3.  
Wanneer het vervoer kosteloos is of is verstrekt door de koper, worden de in de douanewaarde van de goederen op te nemen vervoerskosten berekend volgens de vrachttarieven die gewoonlijk gelden voor dezelfde vervoerswijzen.

Artikel 139

Heffingen op postzendingen

(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)

De portokosten tot de plaats van bestemming op met de post verzonden goederen dienen in de douanewaarde van deze goederen te worden opgenomen, met uitzondering van de bijkomende postale kosten, die eventueel in het douanegebied van de Unie worden geheven.

Artikel 140

Niet-aanvaarding van de aangegeven transactiewaarden

(Artikel 70, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten gegronde twijfels hebben of de aangegeven transactiewaarde overeenstemt met het totale betaalde of te betalen bedrag zoals bedoeld in artikel 70, lid 1, van het wetboek, kunnen zij de aangever om aanvullende informatie vragen.
2.  
Wanneer hun twijfels niet worden weggenomen, kunnen de douaneautoriteiten besluiten dat de waarde van de goederen niet kan worden vastgesteld overeenkomstig artikel 70, lid 1, van het wetboek.

Artikel 141

Douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen

(Artikel 74, lid 2, onder a) en b), van het wetboek)

1.  
Bij de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder a) of b), van het wetboek, wordt de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen gebruikt die zijn verkocht op hetzelfde handelsniveau en in nagenoeg dezelfde hoeveelheden als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

Wanneer een dergelijke verkoop niet voorhanden is, wordt de douanewaarde vastgesteld aan de hand van de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen die op een verschillend handelsniveau of in verschillende hoeveelheden zijn verkocht. Deze transactiewaarde moet worden aangepast om rekening te houden met verschillen in handelsniveau en/of hoeveelheid.

2.  
De waarde wordt aangepast om rekening te houden met belangrijke verschillen die als gevolg van de verschillende afstanden en vervoerswijzen kunnen bestaan tussen kosten voor de ingevoerde goederen en de in aanmerking genomen identieke of soortgelijke goederen.
3.  
Wanneer meer dan één transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen wordt gevonden, wordt de douanewaarde van de ingevoerde goederen op basis van de laagste van deze waarden vastgesteld.
4.  
De termen „identieke goederen” en „soortgelijke goederen” omvatten, naargelang het geval, geen goederen waarin engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, tekeningen en schetsen zijn begrepen of tot uitdrukking gebracht, waarvoor in verband met het feit dat deze zijn verricht of gemaakt in de Unie, geen aanpassing op grond van artikel 71, lid 1, onder b), iv), van het wetboek heeft plaatsgevonden.
5.  
Een transactiewaarde voor goederen die door een andere persoon zijn voorgebracht, wordt slechts in aanmerking genomen wanneer geen transactiewaarde kan worden gevonden voor identieke of soortgelijke goederen die zijn geproduceerd door de persoon die de te waarderen goederen heeft geproduceerd.

Artikel 142

Aftrekmethode

(Artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek)

1.  
De eenheidsprijs die is gebruikt om op grond van artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek de douanewaarde vast te stellen, is de prijs waartegen de ingevoerde goederen of de in dezelfde staat verkerende ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in de Unie worden verkocht op of omstreeks het tijdstip van de invoer van de te waarderen goederen.
2.  
Bij gebrek aan een eenheidsprijs zoals bedoeld in lid 1, wordt als eenheidsprijs de prijs gebruikt waartegen de ingevoerde goederen of de in dezelfde staat verkerende ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in het douanegebied van de Unie worden verkocht op het vroegste tijdstip na de invoer van de te waarderen goederen, en in ieder geval binnen 90 dagen na die invoer.
3.  
Bij gebrek aan een eenheidsprijs zoals bedoeld in de leden 1 en 2, wordt op verzoek van de aangever de eenheidsprijs gebruikt waartegen de ingevoerde goederen in het douanegebied van de Unie worden verkocht nadat zij verdere be- of verwerkingen hebben ondergaan, onder aftrek van de waarde die door deze be- of verwerking is toegevoegd.
4.  

De volgende verkopen komen niet in aanmerking voor het vaststellen van de douanewaarde overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek:

a) 

de verkoop van goederen op een ander handelsniveau dan het eerste handelsniveau na de invoer;

b) 

de verkoop aan verbonden personen;

c) 

de verkoop aan personen die, direct of indirect, gratis of tegen verminderde prijs, de goederen of diensten in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek leveren om te worden gebruikt bij de productie en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen;

d) 

de verkoop waarvan de hoeveelheden niet voldoende zijn om de eenheidsprijs vast te stellen.

5.  

Bij het vaststellen van de douanewaarde wordt het volgende afgetrokken van de in overeenstemming met de leden 1 tot en met 4 bedoelde eenheidsprijs:

a) 

hetzij de commissies die gewoonlijk worden betaald of overeengekomen, hetzij de gebruikelijke opslagen voor winst en algemene kosten (inclusief directe en indirecte kosten in verband met het verhandelen van de betrokken goederen) bij verkopen in het douanegebied van de Unie van ingevoerde goederen van dezelfde aard of met hetzelfde karakter, waaronder goederen worden verstaan van een groep of reeks van goederen die door een bepaalde industriesector worden geproduceerd;

b) 

de gebruikelijke kosten van vervoer en verzekering en aanverwante kosten, gemaakt in het douanegebied van de Unie;

c) 

rechten bij invoer en andere belastingen die in het douanegebied van de Unie moeten worden voldaan vanwege de invoer of de verkoop van de goederen.

6.  
De douanewaarde van bepaalde in consignatie ingevoerde aan bederf onderhevige goederen zoals bedoeld in bijlage 23-02 mag rechtstreeks worden bepaald overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van het wetboek. Hiertoe worden de eenheidsprijzen door de lidstaten aan de Commissie meegedeeld en door de Commissie via Taric bekendgemaakt overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad ( 14 ).

Deze eenheidsprijzen mogen worden gebruikt om de douanewaarde vast te stellen van de ingevoerde goederen voor tijdvakken van 14 dagen. Elk tijdvak begint op een vrijdag.

De eenheidsprijzen worden als volgt berekend en medegedeeld:

a) 

na toepassing van de in lid 5 bedoelde aftrekken wordt een eenheidsprijs per 100 kg netto voor elke categorie goederen door de lidstaten aan de Commissie meegedeeld. De lidstaten mogen vaste bedragen vaststellen voor de in lid 5, onder b), bedoelde kosten die zij aan de Commissie meedelen;

b) 

het referentietijdvak voor de bepaling van de eenheidsprijzen is het voorafgaande tijdvak van 14 dagen dat eindigt op de donderdag voorafgaande aan de week waarin de nieuwe eenheidsprijzen moeten worden vastgesteld;

c) 

de lidstaten stellen de Commissie uiterlijk om 12.00 uur op de maandag van de week waarin zij door de Commissie worden bekendgemaakt in kennis van de eenheidsprijzen in euro. Wanneer die dag een feestdag is, geschiedt de mededeling op de voorafgaande werkdag. De eenheidsprijzen zijn slechts van toepassing indien deze kennisgeving door de Commissie bekend is gemaakt.

Artikel 143

Methode van de berekende waarde

(Artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek)

1.  
Voor de toepassing van artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek kunnen de douaneautoriteiten voor het vaststellen van de douanewaarde geen enkele persoon die niet in het douanegebied van de Unie is gevestigd oproepen of dwingen om ter controle boekhoudkundige rekeningen of andere documenten over te leggen.
2.  
Onder de kosten of de waarde van de materialen en van de vervaardiging zoals bedoeld in artikel 74, lid 2, onder d), i), van het wetboek zijn begrepen de kosten van de elementen zoals bedoeld in artikel 71, lid 1, onder a), ii) en iii), van het wetboek. Daaronder ►M1  valt ook de omgeslagen waarde ◄ van in artikel 71, lid 1, onder b), van het wetboek omschreven producten of diensten die door de koper (direct of indirect) zijn geleverd om te worden gebruikt bij de productie van de te waarderen goederen. De waarde van de in artikel 71, lid 1, onder b), iv), van het wetboek genoemde elementen die in de Unie zijn verricht of vervaardigd, wordt slechts opgenomen voor zover deze elementen in rekening worden gebracht aan de producent.
3.  
De kosten van de productie omvatten alle uitgaven die het scheppen, uitbreiden of aanzienlijk verbeteren van economische goederen met zich brengen. Zij omvatten tevens de in artikel 71, lid 1, onder b), ii) en iii), van het wetboek genoemde kosten.
4.  
De in artikel 74, lid 2, onder d), ii), van het wetboek genoemde bedrijfskosten omvatten de directe en indirecte kosten van de productie en de verkoop voor uitvoer van de goederen, voor zover deze kosten niet zijn inbegrepen krachtens artikel 74, lid 2, onder d), i), van het wetboek.

Artikel 144

Fall-backmethode

(Artikel 74, lid 3, van het wetboek)

1.  
Voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 74, lid 3, van het wetboek kan bij de toepassing van de in artikel 70 en artikel 74, lid 2, van het wetboek vastgestelde methoden een redelijke soepelheid worden betracht. De aldus vastgestelde douanewaarde dient zoveel mogelijk op eerder vastgestelde douanewaarden te worden gebaseerd.
2.  

Wanneer de douanewaarde niet met toepassing van lid 1 kan worden vastgesteld, worden andere passende methoden gebruikt. In dit geval wordt de douanewaarde niet vastgesteld op basis van een van de volgende zaken:

a) 

de verkoopprijs, in het douanegebied van de Unie, van goederen die in het douanegebied van de Unie zijn geproduceerd;

b) 

een stelsel waarbij de hoogste van de twee in aanmerking komende waarden voor de douanewaarde wordt gebruikt;

c) 

de prijs van goederen op de binnenlandse markt van het land van uitvoer;

d) 

de kosten van de productie, andere dan de berekende waarden die krachtens artikel 74, lid 2, onder d), van het wetboek voor identieke of soortgelijke goederen zijn vastgesteld;

e) 

prijzen voor uitvoer naar een derde land;

f) 

minimumdouanewaarden;

g) 

willekeurig vastgestelde of fictieve waarden.

Artikel 145

Bewijsstukken met betrekking tot de douanewaarde

(Artikel 163, lid 1, van het wetboek)

Als bewijsstuk is de factuur vereist die betrekking heeft op de aangegeven transactiewaarde.

Artikel 146

Valutaomrekening voor de vaststelling van de douanewaarde

(Artikel 53, lid 1, onder a), van het wetboek)

1.  

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder a), van het wetboek worden de volgende wisselkoersen gebruikt voor de valutaomrekening om de douanewaarde vast te stellen:

a) 

de wisselkoers die de Europese Centrale Bank bekend heeft gemaakt voor de lidstaten die de euro als munt hebben;

b) 

de wisselkoers die bekend is gemaakt door de bevoegde nationale autoriteit of, wanneer de nationale autoriteit een particuliere bank heeft aangewezen om de wisselkoers bekend te maken, de koers die door deze particuliere bank bekend is gemaakt voor de lidstaten die de euro niet als munt hebben.

2.  
De te gebruiken wisselkoers overeenkomstig lid 1 is de wisselkoers die op de voorlaatste woensdag van elke maand bekend wordt gemaakt.

Wanneer op die dag geen wisselkoers bekend is gemaakt, geldt de meest recent gepubliceerde koers.

3.  
De wisselkoers is gedurende een maand van toepassing, te rekenen vanaf de eerste dag van de volgende maand.
4.  
Wanneer geen wisselkoers zoals bedoeld in de leden 1 en 2 bekend is gemaakt, wordt de te gebruiken koers voor de toepassing van artikel 53, lid 1, onder a), van het wetboek door de betrokken lidstaat bepaald. Deze koers moet zo goed mogelijk rekening houden met de waarde van de valuta van de betrokken lidstaat.

TITEL III

DOUANESCHULD EN ZEKERHEIDSTELLING

HOOFDSTUK 1

Zekerheidstelling voor een mogelijke of bestaande douaneschuld

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 147

Elektronische systemen voor zekerheidstelling

(Artikel 16 van het wetboek)

Voor de uitwisseling en opslag van informatie over zekerheidstellingen die in meer dan één lidstaat kunnen worden gebruikt, wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.

De eerste alinea van dit artikel is van toepassing met ingang van de datum van de uitrol van het DWU GUM-systeem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU.

Artikel 148

Zekerheidstelling per aangifte voor een mogelijke douaneschuld

(Artikel 90, lid 1, tweede alinea, van het wetboek)

1.  
Wanneer zekerheidstelling verplicht is, dekt een zekerheid voor een mogelijke douaneschuld voor een enkele transactie (zekerheid per aangifte) het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met de douaneschuld die kan ontstaan, berekend op basis van de hoogste tarieven die van toepassing zijn op goederen van dezelfde soort.
2.  
Wanneer de andere verschuldigde heffingen in verband met de invoer of uitvoer van goederen door de zekerheidstelling per aangifte moeten worden gedekt, wordt de berekening ervan gebaseerd op de hoogste tarieven die van toepassing zijn op goederen van dezelfde soort in de lidstaat wanneer de betrokken goederen onder de douaneregeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst.

Artikel 149

Facultatieve zekerheidstelling

(Artikel 91 van het wetboek)

Wanneer de douaneautoriteiten besluiten een zekerheidstelling te verlangen die facultatief is, zijn de artikelen 150 tot en met 158 van deze verordening van toepassing.

Artikel 150

Zekerheidstelling in de vorm van een storting van contant geld

(Artikel 92, lid 1, onder a), van het wetboek)

Wanneer een zekerheid voor bijzondere regelingen of tijdelijke opslag wordt verlangd en in de vorm van een storting van contant geld als een zekerheid per aangifte wordt gesteld, wordt die zekerheid gesteld bij de douaneautoriteiten van de lidstaat waar de goederen onder de regeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst.

Wanneer een bijzondere regeling, anders dan de regeling bijzondere bestemming, is aangezuiverd of het toezicht op de bijzondere bestemming van goederen of de tijdelijke opslag regelmatig is beëindigd, wordt de zekerheid terugbetaald door de douaneautoriteit van de lidstaat waar zij werd gesteld.

Artikel 151

Zekerheidstelling in de vorm van een verbintenis van een borg

(Artikel 92, lid 1, onder b), en artikel 94 van het wetboek)

1.  
De verbintenis van een borg moet worden goedgekeurd door het douanekantoor waar de zekerheid wordt gesteld (douanekantoor van zekerheidstelling), dat de persoon die de zekerheid moet stellen, in kennis zal stellen van de goedkeuring ervan.
2.  
Het douanekantoor van zekerheidstelling kan de goedkeuring van de verbintenis van een borg te allen tijde intrekken. Het douanekantoor van zekerheidstelling stelt de borg en de persoon die zekerheid moet stellen, in kennis van de intrekking.
3.  
Een borg kan zijn verbintenis te allen tijde opzeggen. De borg stelt het douanekantoor van zekerheidstelling in kennis van de opzegging.
4.  
De opzegging van de verbintenis van de borg heeft geen gevolgen voor goederen die op het tijdstip waarop de opzegging van kracht wordt, op grond van de opgezegde verbintenis reeds onder een douaneregeling of in tijdelijke opslag zijn geplaatst en dat nog steeds zijn.
5.  
Een zekerheid per aangifte in de vorm van een verbintenis wordt gesteld door middel van het formulier in bijlage 32-01.
6.  
Een doorlopende zekerheid in de vorm van een verbintenis wordt gesteld door middel van het formulier in bijlage 32-03.
7.  
Niettegenstaande de leden 5 en 6 en artikel 160 kan elke lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving toestaan dat een verbintenis van een borg in een andere vorm wordt opgesteld dan die in de bijlagen 32-01, 32-02 en 32-03 is vastgesteld, op voorwaarde dat deze dezelfde rechtsgevolgen heeft.

Artikel 152

Zekerheidstelling per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg

(Artikel 89 en artikel 92, lid 1, onder b), van het wetboek)

1.  
Wanneer een zekerheid per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg wordt gesteld, wordt het bewijs van deze verbintenis gedurende de geldigheidsperiode van de zekerheid door het douanekantoor van zekerheidstelling bewaard.
2.  
Wanneer een zekerheid per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg wordt gesteld, mag de houder van de regeling de toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer, niet wijzigen.

Artikel 153

Wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten

(Artikel 92, lid 1, onder c), van het wetboek)

Wanneer een douaneschuld is ontstaan in een andere lidstaat dan de lidstaat die een zekerheid heeft aanvaard in één van de vormen zoals bedoeld in artikel 83, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en die in meer dan één lidstaat kan worden gebruikt, draagt de lidstaat die de zekerheid heeft aanvaard aan de lidstaat waar de douaneschuld is ontstaan, op verzoek van laatstgenoemde, na het verstrijken van de betalingstermijn het bedrag van de invoer- of uitvoerrechten over binnen de grenzen van de aanvaarde zekerheid en van de niet-betaalde rechten.

Die overdracht geschiedt binnen een maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 154

Zekerheidsreferentienummer en toegangscode

(Artikel 89, lid 2, van het wetboek)

1.  

Wanneer een zekerheid per aangifte in meer dan één lidstaat kan worden gebruikt, verstrekt het douanekantoor van zekerheidstelling aan de persoon die de zekerheid heeft gesteld of, in het geval van een zekerheid met bewijs van zekerheidstelling, aan de borg de volgende gegevens:

a) 

een zekerheidsreferentienummer;

b) 

een toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer.

2.  

Wanneer een doorlopende zekerheid in meer dan één lidstaat kan worden gebruikt, verstrekt het douanekantoor van zekerheidstelling aan de persoon die de zekerheid heeft gesteld de volgende gegevens:

a) 

een zekerheidsreferentienummer voor elk deel van het te controleren referentiebedrag overeenkomstig artikel 157 van deze verordening;

b) 

een toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer.

Op verzoek van de persoon die de zekerheid heeft gesteld, wijst het douanekantoor van zekerheidstelling aan deze zekerheid één of meer aanvullende toegangscodes toe die door deze persoon of zijn vertegenwoordigers kunnen worden gebruikt.

3.  
Elke keer dat een persoon een zekerheidsreferentienummer doorgeeft aan een douaneautoriteit, controleert deze douaneautoriteit het bestaan en de geldigheid van de zekerheid.

Afdeling 2

Doorlopende zekerheid

Artikel 155

Referentiebedrag

(Artikel 90 van het wetboek)

1.  
Tenzij anders is bepaald in artikel 158 van deze verordening, is het bedrag van de doorlopende zekerheid gelijk aan een referentiebedrag dat overeenkomstig artikel 90 van het wetboek door het douanekantoor van zekerheidstelling is vastgesteld.
2.  
Wanneer een doorlopende zekerheid moet worden gesteld voor invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen waarvan het bedrag met zekerheid kan worden vastgesteld op het tijdstip waarop de zekerheidstelling wordt geëist, komt het deel van het referentiebedrag dat deze rechten en heffingen dekt, overeen met het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en de andere heffingen die verschuldigd worden.
3.  

Wanneer een doorlopende zekerheid moet worden gesteld voor invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen waarvan het bedrag niet met zekerheid kan worden vastgesteld op het tijdstip waarop de zekerheidstelling wordt geëist of waarvan het bedrag in de tijd varieert, wordt het deel van het referentiebedrag dat deze rechten en heffingen dekt als volgt vastgesteld:

a) 

voor het deel dat de invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen dekt die zijn ontstaan, komt het referentiebedrag overeen met het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen die verschuldigd worden;

b) 

voor het deel dat de invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen dekt die kunnen ontstaan, komt het referentiebedrag overeen met het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen die in verband met elke douaneaangifte of aangifte tot tijdelijke opslag waarvoor de zekerheid wordt gesteld, verschuldigd kunnen worden in de periode tussen het plaatsen van de goederen onder de betrokken douaneregeling of in tijdelijke opslag en het tijdstip waarop deze regeling wordt aangezuiverd of het toezicht op de bijzondere bestemming van goederen of tijdelijke opslag is beëindigd.

Voor de toepassing van b) wordt rekening gehouden met de hoogste tarieven van invoer- of uitvoerrechten die op goederen van dezelfde soort van toepassing zijn en met de hoogste tarieven van andere heffingen die verschuldigd worden in verband met de invoer of uitvoer van goederen van dezelfde soort in de lidstaat van het douanekantoor van zekerheidstelling.

Wanneer het douanekantoor van zekerheidstelling niet beschikt over de gegevens die nodig zijn om overeenkomstig de eerste alinea het deel van het referentiebedrag vast te stellen, wordt dat bedrag op 10 000  EUR per aangifte vastgesteld.

4.  
Het douanekantoor van zekerheidstelling stelt het referentiebedrag vast samen met de persoon die zekerheid moet stellen. Bij de vaststelling van het deel van het referentiebedrag overeenkomstig lid 3, stelt het douanekantoor van zekerheidstelling dat bedrag vast op basis van de informatie over de goederen die in de voorgaande twaalf maanden onder de betrokken douaneregelingen of in tijdelijke opslag zijn geplaatst en een raming van de omvang van de voorgenomen handelingen, zoals onder andere blijkt uit de handelsdocumentatie en de boekhouding van de persoon die zekerheid moet stellen.
5.  
Het douanekantoor van zekerheidstelling onderzoekt het referentiebedrag op eigen initiatief of naar aanleiding van een verzoek van de persoon die zekerheid moet stellen, en past dit bedrag aan om te voldoen aan de bepalingen van dit artikel en artikel 90 van het wetboek.

Artikel 156

Toezicht op het referentiebedrag door de persoon die zekerheid moet stellen

(Artikel 89 van het wetboek)

De persoon die zekerheid moet stellen, zorgt ervoor dat het verschuldigde of mogelijk verschuldigde bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere in verband met de invoer of uitvoer van goederen verschuldigde heffingen, wanneer deze door de zekerheid moeten worden gedekt, het referentiebedrag niet overschrijdt.

De persoon stelt het douanekantoor van zekerheidstelling in kennis wanneer het referentiebedrag niet langer voldoende is om zijn handelingen te dekken.

Artikel 157

Toezicht op het referentiebedrag door de douaneautoriteiten

(Artikel 89, lid 6, van het wetboek)

1.  
Het toezicht op het deel van het referentiebedrag dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dekt, en op andere in verband met de invoer of uitvoer van goederen verschuldigde heffingen, die verschuldigd zullen worden voor goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, wordt voor elke douaneaangifte gewaarborgd op het tijdstip dat de goederen onder de regeling worden geplaatst. Wanneer de douaneaangiften voor het vrije verkeer zijn ingediend in overeenstemming met een vergunning zoals bedoeld in artikel 166, lid 2, of artikel 182 van het wetboek, wordt het toezicht op het relevante deel van het referentiebedrag gewaarborgd op basis van de aanvullende aangiften of, indien van toepassing, op basis van de in de administratie opgenomen gegevens.
2.  
Het toezicht op het deel van het referentiebedrag dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dekt, en op andere in verband met de invoer of uitvoer van goederen verschuldigde heffingen, die verschuldigd kunnen worden voor onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen, wordt door middel van het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 273, lid 1, van deze verordening voor elke douaneaangifte gewaarborgd op het tijdstip dat de goederen onder de regeling worden geplaatst. Dit toezicht is niet van toepassing op onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen met gebruikmaking van de vereenvoudiging zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder e), van het wetboek wanneer de douaneaangifte niet wordt verwerkt door het in artikel 273, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem.
3.  
Het toezicht op het deel van het referentiebedrag dat het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dekt, en op andere in verband met de invoer of uitvoer verschuldigde heffingen voor zover deze gedekt moeten zijn door de zekerheid en die in andere dan de in de leden 1 en 2 genoemde gevallen zullen of kunnen ontstaan, wordt gewaarborgd door regelmatige en passende controle.

▼M1

Artikel 158

Hoogte van de doorlopende zekerheid

(Artikel 95, leden 2 en 3, van het wetboek)

1.  
Onder de in artikel 84 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde voorwaarden wordt het in artikel 95, lid 2, van het wetboek bedoelde bedrag van de doorlopende zekerheid verminderd tot 50 %, 30 % of 0 % van het deel van het overeenkomstig artikel 155, lid 3, onder b), van deze verordening vastgestelde referentiebedrag.
2.  
Het in artikel 95, lid 3, van het wetboek bedoelde bedrag van de doorlopende zekerheid wordt verminderd tot 30 % van de delen van het overeenkomstig artikel 155, lid 2, en artikel 155, lid 3, onder a), van deze verordening vastgestelde referentiebedrag.

▼B

Afdeling 3

Bepalingen betreffende het Uniedouanevervoer en de regeling in het kader van de TIR- en ATA-overeenkomsten

Onderafdeling 1

Uniedouanevervoer

Artikel 159

Berekening voor de toepassing van gemeenschappelijk douanevervoer

(Artikel 89, lid 2, van het wetboek)

Voor de toepassing van de in artikel 148 en in artikel 155, lid 3, onder b), tweede alinea, van deze verordening bedoelde berekening worden in overeenstemming met de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer ( 15 ) vervoerde Uniegoederen als niet-Uniegoederen behandeld.

Artikel 160

Zekerheidstelling per aangifte met bewijs van zekerheidstelling

(Artikel 92, lid 1, onder b), van het wetboek)

1.  
In het kader van de regeling Uniedouanevervoer kan een zekerheidstelling per aangifte in de vorm van een verbintenis van een borg ook worden gesteld door afgifte van bewijzen van zekerheidstelling door de borg aan personen die voornemens zijn als houder van de regeling op te treden.

Het bewijs van deze verbintenis wordt opgesteld met behulp van het formulier in bijlage 32-02 en de bewijzen van zekerheidstelling worden opgesteld met behulp van het formulier in bijlage 32-06.

Elk bewijs van zekerheidstelling dekt een bedrag van 10 000  EUR waarvoor de borg aansprakelijk is.

De geldigheidsduur van een bewijs van zekerheidstelling is één jaar na de datum van afgifte.

2.  
De borg verstrekt het douanekantoor van zekerheidstelling alle vereiste gegevens over de door hem afgegeven bewijzen van zekerheidstelling per aangifte.
3.  

Voor elk bewijs van zekerheidstelling deelt de borg aan de persoon die voornemens is als houder van de regeling op te treden, de volgende gegevens mee:

a) 

een zekerheidsreferentienummer;

b) 

een toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer.

De persoon die voornemens is als houder van de regeling op te treden, mag de toegangscode niet wijzigen.

4.  
De persoon die voornemens is als houder van de regeling op te treden, dient bij het douanekantoor van vertrek een aantal bewijzen van zekerheidstelling in dat overeenstemt met het veelvoud van 10 000  EUR dat vereist is om de som van de in artikel 148 van deze verordening bedoelde bedragen te dekken.

Artikel 161

Intrekking en opzegging van een aangegane verbintenis bij zekerheidstelling per aangifte met bewijs van zekerheidstelling

(Artikel 92, lid 1, onder b), en artikel 94 van het wetboek)

De douaneautoriteit die verantwoordelijk is voor het betrokken douanekantoor van zekerheidstelling, voert in het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 273, lid 1, van deze verordening gegevens in met betrekking tot iedere intrekking of opzegging van een verbintenis die is aangegaan bij zekerheidstelling per aangifte met bewijs van zekerheidstelling, en de datum waarop deze van kracht wordt.

▼M1

Vanaf de dag waarop de intrekking of opzegging van kracht wordt, kunnen eerder afgegeven bewijzen van zekerheidstelling per aangifte niet meer worden gebruikt om goederen onder de regeling Uniedouanevervoer te plaatsen.

▼B

Artikel 162

Doorlopende zekerheid

(Artikel 89, lid 5, en artikel 95 van het wetboek)

1.  
In het kader van de regeling Uniedouanevervoer kan de doorlopende zekerheid alleen in de vorm van een verbintenis van een borg worden gesteld.
2.  
Het bewijs van deze verbintenis wordt gedurende de geldigheidsperiode van de zekerheid door het douanekantoor van zekerheidstelling bewaard.
3.  
De houder van de regeling mag de toegangscode die betrekking heeft op het zekerheidsreferentienummer, niet wijzigen.

Onderafdeling 2

Regelingen in het kader van de van de TIR- en ATA-overeenkomsten

▼M1

Artikel 163

Aansprakelijkheid van aansprakelijke organisaties bij TIR-operaties

(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)

Voor de toepassing van artikel 8, leden 3 en 4, van de douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, met inbegrip van alle latere wijzigingen daarvan (TIR-overeenkomst), geldt dat wanneer een TIR-operatie in het douanegebied van de Unie plaatsvindt, elke in het douanegebied van de Unie gevestigde aansprakelijke organisatie aansprakelijk kan worden gesteld voor de betaling van het gewaarborgde bedrag voor de onder de TIR-operatie vervoerde betrokken goederen tot ten hoogste 100 000  EUR per TIR-carnet of een overeenkomstig bedrag berekend in een nationale munteenheid.

▼B

Artikel 164

Kennisgeving van niet-aanzuivering van een regeling aan aansprakelijke organisaties

▼M1

(Artikel 226, lid 3, onder b) en c), en artikel 227, lid 2, onder b) en c), van het wetboek)

▼B

Een geldige kennisgeving van niet-aanzuivering van een regeling overeenkomstig de TIR-overeenkomst of de ATA-overeenkomst, of de overeenkomst van Istanbul, die de douaneautoriteiten van één lidstaat aan een aansprakelijke organisatie doen toekomen, geldt als een kennisgeving aan alle andere aansprakelijke organisaties in een andere lidstaat waarvan is vastgesteld dat deze aansprakelijk zijn voor de betaling van een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten of andere heffingen.

HOOFDSTUK 2

Invordering, betaling, terugbetaling en kwijtschelding van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten

Afdeling 1

Vaststelling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten, mededeling van de douaneschuld en boeking

Onderafdeling 1

Artikel 165

Wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten

(Artikel 101, lid 1, en artikel 102, lid 1, van het wetboek)

1.  

Wanneer een douaneschuld ontstaat, delen de douaneautoriteiten die bevoegd zijn voor de inning van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat overeenkomt met de douaneschuld, de overige betrokken douaneautoriteiten het volgende mee:

a) 

het feit dat een douaneschuld is ontstaan;

b) 

de maatregelen die zijn genomen om de verschuldigde bedragen bij de schuldenaar in te vorderen.

2.  
De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten.
3.  
Onverminderd artikel 87, lid 4, van het wetboek, geldt dat wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waarin de goederen onder een andere bijzondere regeling dan de regeling douanevervoer of in tijdelijke opslag zijn geplaatst, vóór het verstrijken van de termijn zoals bedoeld in artikel 80 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 het bewijs verkrijgt dat de feiten die aanleiding geven tot of geacht worden aanleiding te geven tot het ontstaan van de douaneschuld, zich in een andere lidstaat hebben voorgedaan, die douaneautoriteit onmiddellijk en in ieder geval binnen deze termijn alle beschikbare informatie naar de voor die plaats bevoegde douaneautoriteit zendt. De laatstgenoemde douaneautoriteit zendt een ontvangstbevestiging waarin zij meedeelt of zij voor de invordering verantwoordelijk is. Indien binnen 90 dagen geen antwoord wordt ontvangen, gaat de verzendende douaneautoriteit onmiddellijk over tot invordering.
4.  
Onverminderd artikel 87, lid 4, van het wetboek, geldt dat wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waarin is gebleken dat de douaneschuld is ontstaan met betrekking tot goederen die noch onder een douaneregeling noch onder tijdelijke opslag zijn geplaatst, vóór de mededeling van de douaneschuld het bewijs verkrijgt dat de feiten die aanleiding geven tot of geacht worden aanleiding te geven tot het ontstaan van de douaneschuld, zich in een andere lidstaat hebben voorgedaan, die douaneautoriteit onmiddellijk en in ieder geval vóór die mededeling, alle beschikbare informatie naar de voor die plaats bevoegde douaneautoriteit zendt. De laatstgenoemde douaneautoriteit zendt een ontvangstbevestiging waarin zij meedeelt of zij voor de invordering verantwoordelijk is. Indien binnen 90 dagen geen antwoord wordt ontvangen, gaat de verzendende douaneautoriteit onmiddellijk tot invordering over.

Artikel 166

Centralisatiekantoor voor ATA- of CPD-carnets

(Artikel 226, lid 3, onder c), van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten wijzen een centralisatiekantoor aan dat belast is om alle maatregelen te nemen aangaande douaneschulden die overeenkomstig artikel 79 van het wetboek zijn ontstaan doordat verplichtingen of voorwaarden ten aanzien van ATA- of CPD-carnets niet zijn nageleefd.
2.  
Elke lidstaat deelt de Commissie het centralisatiekantoor en het referentienummer van dat kantoor mee. De Commissie maakt deze informatie bekend op haar website.

Artikel 167

Invordering van andere heffingen in het kader van de regeling Uniedouanevervoer en bij het douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst

(Artikel 226, lid 3, onder a) en b), van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten die mededeling hebben gedaan van de douaneschuld en de verplichting tot betaling van andere verschuldigde heffingen in verband met de invoer of uitvoer van goederen die onder de regeling Uniedouanevervoer of onder de regeling douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst zijn geplaatst, bewijs verkrijgen van de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die hebben geleid tot het ontstaan van de douaneschuld en de verplichting om andere heffingen te betalen, schorten deze douaneautoriteiten de invorderingsprocedure op en zenden zij onmiddellijk de ter zake dienende documenten, waaronder gewaarmerkte kopieën van de bewijsstukken, naar de autoriteiten die voor die plaats bevoegd zijn. Tegelijkertijd vragen de verzendende autoriteiten de ontvangende autoriteiten om een bevestiging dat zij bevoegd zijn voor de invordering van de andere heffingen.
2.  
De ontvangende autoriteiten zenden een ontvangstbevestiging waarin zij verklaren of zij voor de invordering van de andere heffingen bevoegd zijn. Indien binnen 28 dagen geen antwoord wordt ontvangen, hervatten de verzendende autoriteiten onmiddellijk de door hen ingeleide invorderingsprocedure.
3.  
Alle hangende procedures tot invordering van andere heffingen die door de verzendende autoriteiten zijn ingeleid, worden geschorst zodra de ontvangende autoriteiten een ontvangstbevestiging hebben verzonden waarin zij verklaren dat zij bevoegd zijn voor de invordering van de andere heffingen.

Zodra de ontvangende autoriteiten het bewijs leveren dat zij deze bedragen hebben ingevorderd, betalen de verzendende autoriteiten de reeds ingevorderde andere heffingen terug of beëindigen zij de invorderingsprocedure.

Artikel 168

Kennisgeving van de invordering van rechten en andere heffingen onder de regeling Uniedouanevervoer en douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst

(Artikel 226, lid 3, onder a), en b), van het wetboek)

Wanneer een douaneschuld ontstaat ten aanzien van goederen die onder de regeling Uniedouanevervoer of overeenkomstig de TIR-overeenkomst onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst, stellen de voor de invordering bevoegde douaneautoriteiten het douanekantoor van vertrek in kennis van de invordering van de rechten en andere heffingen.

Artikel 169

Invordering van andere heffingen voor goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul

(Artikel 226, lid 3, onder c), van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten die de douaneschuld en de verplichting om andere verschuldigde heffingen te betalen meegedeeld hebben die zijn ontstaan voor goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul, bewijs verkrijgen van de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die tot het ontstaan van de douaneschuld en de verplichting om andere schulden te betalen hebben geleid, zenden deze douaneautoriteiten onmiddellijk de ter zake dienende documenten, waaronder gewaarmerkte kopieën van de bewijsstukken, naar de autoriteiten die voor die plaats bevoegd zijn. Tegelijkertijd vragen de verzendende autoriteiten de autoriteiten die de informatie ontvangen om een bevestiging dat zij bevoegd zijn voor de invordering van de andere heffingen.
2.  
De ontvangende autoriteiten zenden een ontvangstbevestiging waarin zij verklaren of zij voor de invordering van de andere heffingen bevoegd zijn. Hiertoe gebruiken de ontvangende instanties het model van de decharge in bijlage 33-05 waarbij wordt aangegeven dat de invorderingsprocedure is ingeleid ten aanzien van de aansprakelijke organisatie in de ontvangende lidstaat. Wanneer binnen 90 dagen geen antwoord is ontvangen, hervatten de verzendende autoriteiten onmiddellijk de door hen ingeleide invorderingsprocedure.
3.  
Wanneer de ontvangende autoriteiten bevoegd zijn, leiden zij, in voorkomend geval na de in lid 2 genoemde termijn, een nieuwe procedure tot invordering van de andere heffingen in en informeren zij onmiddellijk de verzendende autoriteiten.

De ontvangende autoriteiten innen zo nodig bij de aansprakelijke organisatie waarmee zij verbonden zijn het bedrag aan verschuldigde rechten en heffingen volgens de tarieven van de lidstaat waarin deze autoriteiten zijn gevestigd.

4.  
Zodra de ontvangende autoriteiten aangeven dat zij tot invordering van de andere heffingen bevoegd zijn, betalen de verzendende instanties de eventueel reeds gestorte of voorlopig betaalde bedragen terug aan de aansprakelijke organisatie waarmee zij verbonden zijn.
5.  
De procedure wordt binnen de termijn van één jaar vanaf de datum van het verstrijken van de geldigheid van het carnet overgedragen, tenzij de betaling definitief is geworden op grond van artikel 7, lid 2, of lid 3, van de ATA-overeenkomst of artikel 9, lid 1, onder b) en c), van bijlage A bij de overeenkomst van Istanbul.

Artikel 170

Invordering van andere heffingen voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul

(Artikel 226, lid 3, onder c), van het wetboek)

In geval van de invordering van andere heffingen voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul, is artikel 169 van overeenkomstige toepassing.

Onderafdeling 2

Mededeling van de douaneschuld en betalingsvordering jegens de aansprakelijke organisatie

Artikel 171

Betalingsvordering jegens een aansprakelijke organisatie in het kader van de regeling van de ATA-overeenkomst en de overeenkomst van Istanbul

(Artikel 98 van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten vaststellen dat de douaneschuld is ontstaan voor goederen die door een ATA-carnet zijn gedekt, stellen zij onmiddellijk een vordering jegens de aansprakelijke organisatie in. Het centralisatiekantoor dat de vordering instelt zoals bedoeld in artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, zendt tegelijkertijd naar het centralisatiekantoor in het rechtsgebied waarvan het douanekantoor van plaatsing onder tijdelijke invoer zich bevindt, een aan de aansprakelijke organisatie verzonden informatienota over de vordering tot betaling. Het gebruikt daarvoor het formulier in bijlage 33-03.
2.  
Indien het centralisatiekantoor in het bezit is van de niet-aangezuiverde strook, voegt het een kopie van deze strook bij de informatienota. De informatienota kan steeds worden gebruikt indien dit nodig wordt geacht.
3.  
Het vaststellingsformulier zoals bedoeld in artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 kan worden verzonden nadat de vordering bij de aansprakelijke organisatie is ingediend, maar niet later dan drie maanden na de indiening van de vordering en in elk geval niet later dan zes maanden vanaf de datum waarop de douaneautoriteiten de invorderingsprocedure hebben ingeleid. Het vaststellingsformulier is opgenomen in bijlage 33-04.

Afdeling 2

Terugbetaling en kwijtschelding

Artikel 172

Aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding

(Artikel 22, lid 1, van het wetboek)

Aanvragen tot terugbetaling of kwijtschelding worden ingediend door de persoon die het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten heeft voldaan of gehouden is dit te voldoen, of door eenieder die hem in zijn rechten en verplichtingen is opgevolgd.

Artikel 173

Aanbrenging van goederen als voorwaarde voor terugbetaling of kwijtschelding

(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)

Voor terugbetaling of kwijtschelding is het aanbrengen van de goederen vereist. Wanneer de goederen niet bij de douaneautoriteiten kunnen worden aangebracht, gaat de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit alleen over tot terugbetaling of kwijtschelding wanneer zij over bewijs beschikt dat de betrokken goederen de goederen zijn waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding is verzocht.

Artikel 174

Beperking van de overbrenging van goederen

(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)

Onverminderd artikel 176, lid 4, van deze verordening en totdat er over de aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding is beschikt, mogen de goederen waarvoor terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, niet naar een andere dan de in de aanvraag aangegeven plaats worden overgebracht, tenzij de aanvrager vooraf de in artikel 92, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde douaneautoriteit informeert, die de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit op de hoogte brengt.

Artikel 175

Wederzijdse bijstand tussen de douaneautoriteiten

(Artikel 22 en artikel 116, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer voor de terugbetaling of kwijtschelding aanvullende informatie moet worden verkregen van de douaneautoriteit van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de douaneschuld is meegedeeld of waar de goederen door die autoriteit moeten worden onderzocht om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden voor terugbetaling of kwijtschelding is voldaan, verzoekt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden om bijstand, met vermelding van de aard van de gewenste inlichtingen of de te verrichten controles.

Het verzoek om informatie dient vergezeld te gaan van de gegevens van de aanvraag en alle documenten die nodig zijn voor de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden om de inlichtingen in te winnen of de gevraagde controles uit te voeren.

2.  
Wanneer de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit het in lid 1 bedoelde verzoek verzendt met behulp van andere middelen dan elektronischegegevensverwerkingstechnieken overeenkomstig artikel 93 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, zendt zij de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, schriftelijk en in tweevoud een verzoek met behulp van het formulier in bijlage 33-06.
3.  
De douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, geeft prompt gevolg aan het in lid 1 bedoelde verzoek.

Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek verkrijgt de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, de door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit gevraagde inlichtingen of verricht zij de door deze autoriteit gevraagde controles. Zij vult de verkregen resultaten in het relevante deel van het origineel van het in lid 1 bedoelde verzoek in en stuurt dat document naar de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit terug, samen met alle in lid 1, tweede alinea, bedoelde documenten.

Wanneer de douaneautoriteit van de lidstaat waar de goederen zich bevinden, niet in staat is om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen of de gevraagde controles te verrichten binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn, stuurt zij het verzoek, na het van de passende aantekeningen te hebben voorzien, binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek terug.

Artikel 176

Vervulling van douaneformaliteiten

(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer de terugbetaling of kwijtschelding afhankelijk is van de vervulling van douaneformaliteiten, deelt de houder van de beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding het toezichthoudende douanekantoor mee dat hij deze formaliteiten heeft vervuld. Wanneer de beschikking erin voorziet dat de goederen kunnen worden uitgevoerd of onder een bijzondere regeling kunnen worden geplaatst, en de schuldenaar van deze mogelijkheid gebruikmaakt, wordt het toezichthoudende douanekantoor het douanekantoor waar de goederen onder die regeling zijn geplaatst.
2.  
Het toezichthoudende douanekantoor stelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit in kennis van de vervulling van de douaneformaliteiten waarvan de terugbetaling of kwijtschelding afhankelijk is, door middel van een antwoord zoals bedoeld in artikel 95 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 met behulp van het formulier in bijlage 33-07 van deze verordening.
3.  
Wanneer de beschikkingsbevoegde autoriteit heeft besloten dat de terugbetaling of kwijtschelding gerechtvaardigd is, wordt het bedrag van de rechten pas terugbetaald of kwijtgescholden nadat de douaneautoriteit de in lid 2 bedoelde informatie heeft ontvangen.
4.  
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit kan toestaan dat de douaneformaliteiten waarvan de terugbetaling of de kwijtschelding afhankelijk kan worden gesteld, worden vervuld voordat zij een beschikking neemt. Een dergelijke toestemming is niet van invloed op die beschikking. In deze gevallen zijn de leden 1, 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.
5.  
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het toezichthoudende douanekantoor verstaan het douanekantoor dat erop toeziet dat, in voorkomend geval, is voldaan aan de formaliteiten of vereisten waarvan de terugbetaling of kwijtschelding van het bedrag aan invoer- en uitvoerrechten afhankelijk is gesteld.

Artikel 177

Formaliteiten in verband met de beschikking betreffende terugbetaling of kwijtschelding

(Artikel 116, lid 2, van het wetboek)

1.  
Wanneer wordt beschikt dat de terugbetaling of kwijtschelding van de invoer- of uitvoerrechten afhankelijk wordt gesteld van de voorafgaande vervulling van bepaalde douaneformaliteiten, stelt de douaneautoriteit voor de vervulling van deze douaneformaliteiten een termijn vast van ten hoogste 60 dagen vanaf de datum van de mededeling van deze beschikking.
2.  
Bij niet-naleving van de in lid 1 bedoelde termijn vervalt het recht op terugbetaling of kwijtschelding, tenzij de belanghebbende bewijst dat hij door onvoorziene omstandigheden of overmacht verhinderd was die termijn in acht te nemen.

Artikel 178

Delen of onderdelen van een enkel artikel

(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)

Wanneer de terugbetaling of kwijtschelding afhankelijk is van vernietiging van goederen, het afstaan van goederen aan de staat, plaatsing van goederen onder een bijzondere regeling of de regeling van uitvoer van goederen, maar de bijbehorende formaliteiten zijn alleen vervuld voor een of meer delen of onderdelen van deze goederen, bestaat het terug te betalen of kwijt te schelden bedrag uit het verschil tussen het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten voor de goederen en het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat op de resterende goederen zou zijn toegepast waarbij een douaneschuld zou zijn ontstaan, op de dag van plaatsing van die goederen.

Artikel 179

Resten en afval

(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)

Wanneer de vernietiging van de goederen waartoe de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit toestemming heeft verleend, resten of afvallen oplevert, dienen deze als niet-Uniegoederen te worden beschouwd zodra een beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding is genomen.

Artikel 180

Uitvoer of vernietiging zonder douanetoezicht

(Artikel 116, lid 1, van het wetboek)

1.  

In de gevallen zoals bedoeld in artikel 116, lid 1, tweede alinea, artikel 118 of artikel 120 van het wetboek, geschiedt, de terugbetaling of kwijtschelding op basis van artikel 120 van het wetboek, wanneer de uitvoer of vernietiging niet onder toezicht van de douaneautoriteiten heeft plaatsgevonden, onder de volgende voorwaarden:

a) 

de aanvrager dient bij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit bewijs in aan de hand waarvan wordt vastgesteld of de goederen, waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

de goederen zijn uit het douanegebied van de Unie uitgevoerd;

b) 

de goederen zijn vernietigd onder toezicht van autoriteiten of personen die gemachtigd zijn om deze vernietiging officieel vast te stellen;

b) 

de aanvrager geeft de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit ieder document terug dat de Uniestatus van de betreffende goederen bevestigt of informatie bevat die deze Uniestatus bevestigt, en onder dekking waarvan genoemde goederen eventueel het douanegebied van de Unie hebben verlaten, of hij legt alle bewijsstukken over die deze autoriteit noodzakelijk acht om zich ervan te vergewissen dat het betrokken document later niet meer gebruikt kan worden in verband met het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie.

2.  

Als bewijs dat de goederen waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd uit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd, worden de volgende documenten overgelegd:

a) 

de bevestiging van de uitgang zoals bedoeld in artikel 334 van deze verordening;

b) 

het origineel of een eensluidend gewaarmerkte kopie van de douaneaangifte voor de regeling die tot de douaneschuld leidt;

c) 

waar nodig, handels- of administratieve documenten met een volledige beschrijving van de goederen die waren gevoegd bij de douaneaangifte voor de genoemde regeling of de douaneaangifte tot uitvoer uit het douanegebied van de Unie of de douaneaangifte van de goederen in het derde land van bestemming.

3.  

Als bewijs dat de goederen waarvoor om terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, zijn vernietigd onder toezicht van autoriteiten of personen die gemachtigd zijn om deze vernietiging officieel vast te stellen, wordt een van de volgende documenten overgelegd:

a) 

een proces-verbaal of de verklaring van vernietiging afgegeven door de autoriteiten onder wiens toezicht de vernietiging van de goederen heeft plaatsgevonden, of een eensluidend gewaarmerkte kopie daarvan;

b) 

een certificaat opgesteld door de persoon die gemachtigd is de vernietiging vast te stellen, en gegevens waaruit deze machtiging blijkt.

Deze documenten bevatten een nauwkeurige beschrijving van de vernietigde goederen zodat aan de hand van een vergelijking van de gegevens in de douaneaangifte voor een douaneregeling die tot de douaneschuld leidt en de bewijsstukken blijkt dat de vernietigde goederen dezelfde zijn als de goederen die onder de genoemde regeling waren geplaatst.

4.  
Wanneer het in de leden 2 en 3 bedoelde bewijs onvoldoende is voor de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit om een beschikking te nemen over het haar voorgelegde geval, of wanneer bepaalde bewijsstukken niet beschikbaar zijn, kan dergelijk bewijs worden aangevuld met of worden vervangen door alle andere documenten die de genoemde autoriteit noodzakelijk acht.

Artikel 181

Aan de Commissie te verstrekken informatie

(Artikel 121, lid 4, van het wetboek)

1.  
Elke lidstaat deelt de Commissie een lijst van gevallen mee waarin terugbetaling of kwijtschelding is verleend op basis van artikel 119 of artikel 120 van het wetboek en waarin het aan een bepaalde schuldenaar door één enkele vergissing of een bijzondere omstandigheid terugbetaalde of kwijtgescholden bedrag dat met meerdere invoer- of uitvoerverrichtingen verband houdt, hoger is dan 50 000  EUR, behalve voor de in artikel 116, lid 3, van het wetboek bedoelde gevallen.
2.  
De mededeling wordt in het eerste en het derde kwartaal van elk jaar gedaan voor alle gevallen ten aanzien waarvan in het voorbije halfjaar werd besloten om tot terugbetaling of kwijtschelding van rechten over te gaan.
3.  
Wanneer een lidstaat gedurende het betreffende halfjaar niet heeft beschikt over de in lid 1 bedoelde zaken, stuurt het de Commissie een mededeling met de vermelding „niet van toepassing”.
4.  
Elke lidstaat houdt ter beschikking van de Commissie een lijst van gevallen bij waarin terugbetaling of kwijtschelding is verleend op basis van artikel 119 of artikel 120 van het wetboek en waarin het terugbetaalde of kwijtgescholden bedrag gelijk is aan of lager is dan 50 000  EUR.
5.  

Voor elk van de in dit artikel bedoelde gevallen, dient de volgende informatie te worden verstrekt:

a) 

het referentienummer van de douaneaangifte of van het document waarin de schuld wordt meegedeeld;

b) 

de datum van de douaneaangifte of van het document waarin de schuld wordt meegedeeld;

c) 

de aard van de beschikking;

d) 

de rechtsgrondslag voor de beschikking;

e) 

het bedrag en de valuta;

f) 

de bijzonderheden van het geval (inclusief een korte uiteenzetting van de redenen waarom de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat aan de voorwaarden voor kwijtschelding/terugbetaling van de desbetreffende rechtsgrondslag is voldaan).

TITEL IV

HET BINNENBRENGEN VAN GOEDEREN IN HET DOUANEGEBIED VAN DE UNIE

HOOFDSTUK 1

Summiere aangifte bij binnenbrengen

▼M4

Artikel 182

Elektronisch systeem voor summiere aangiften bij binnenbrengen

(Artikel 16 van het wetboek)

1.  

Een overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek opgezet elektronisch systeem wordt gebruikt voor:

a) 

de indiening, verwerking en opslag van gegevens van de summiere aangiften bij binnenbrengen en andere informatie over die aangiften, die betrekking hebben op de douanerisicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden, inclusief ter ondersteuning van de veiligheid van de luchtvaart, en op de maatregelen die op basis van de resultaten van die analyse moeten worden genomen;

b) 

de uitwisseling van informatie over de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen en de resultaten van de risicoanalyse van de summiere aangiften bij binnenbrengen, over andere informatie die nodig is om die risicoanalyse uit te voeren en over maatregelen die zijn genomen op basis van risicoanalyse, inclusief aanbevelingen over de controleplaatsen en de resultaten van die controles;

c) 

de uitwisseling van informatie voor het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van de gemeenschappelijke veiligheidsrisicocriteria en -normen en van de controlemaatregelen en prioritaire controlegebieden bedoeld in artikel 46, lid 3, van het wetboek.

De ontwikkeling en de releasedatums van de gefaseerde uitrol van het systeem zijn opgenomen in het project DWU Invoercontrolesysteem 2 (ICS2) in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 van de Commissie ( 16 ).

1 bis.  
Marktdeelnemers maken gebruik van een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor ondernemers, die door de Commissie en de lidstaten in onderling overleg is ontworpen, voor indieningen, verzoeken om wijziging, verzoeken om ongeldigmaking, verwerking en opslag van de gegevens van summiere aangiften bij binnenbrengen en voor de uitwisseling van daarmee verband houdende informatie met de douaneautoriteiten.
2.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel wordt, tot de datums waarop het daarin bedoelde elektronische systeem overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 wordt uitgerold, het elektronisch systeem voor de indiening en uitwisseling van informatie over de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 vastgelegde summiere aangiften bij binnenbrengen gebruikt overeenkomstig de artikelen 185, lid 1, artikel 187 en artikel 188, lid 3, van deze verordening.

Artikel 183

Indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen

(Artikel 127, leden 4, 5 en 6 van het wetboek)

1.  

Wanneer geen van de ontheffingen van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen in artikel 104 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van toepassing is, worden de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen voor goederen die door de lucht worden vervoerd, als volgt verstrekt:

a) 

luchtvervoerders dienen een volledige summiere aangifte bij binnenbrengen in via het in artikel 182, lid 2, bedoelde elektronische systeem tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor release 2 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem;

b) 

koeriersdiensten dienen het volgende in:

— 
wanneer de intrinsieke waarde van de zending meer dan 22 EUR bedraagt, een volledige summiere aangifte bij binnenbrengen via het in artikel 182, lid 2, bedoelde elektronische systeem tot de datum die in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 is opgenomen als begindatum van de uitroltermijn van release 2 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem;
— 
voor alle zendingen, de in artikel 106, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde minimale gegevensset via het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor release 1 van dat systeem;
c) 

postaanbieders dienen de in artikel 106, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde minimale gegevensset in voor zendingen met een lidstaat als eindbestemming via het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor release 1 van dat systeem;

d) 

door indiening van een of meer gegevenssets via het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 2 van dat systeem;

1 bis.  

Wanneer geen van de ontheffingen van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen in artikel 104 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van toepassing is, worden de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen voor goederen die over zee, over de binnenwateren, over de weg of per spoor worden vervoerd, als volgt verstrekt:

a) 

door indiening van de volledige summiere aangifte bij binnenbrengen via het in artikel 182, lid 2, bedoelde elektronische systeem, tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 3 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem;

b) 

door indiening van een of meer gegevenssets via het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 3 van dat systeem.

2.  
Wanneer de summiere aangifte bij binnenbrengen wordt ingediend door indiening van meer dan één gegevensset of door de indiening van de in artikel 106, leden 2 en 2 bis, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde minimale gegevensset, doet de persoon die de gedeeltelijke of de minimale gegevensset indient dit bij het douanekantoor dat, naar zijn of haar weten, het douanekantoor van eerste binnenkomst moet zijn. Indien die persoon niet weet in welke plaats in het douanegebied van de Unie het vervoermiddel waarmee de goederen worden vervoerd naar verwachting als eerste aankomt, kan het douanekantoor van eerste binnenkomst worden bepaald op basis van de plaats waarnaar de goederen zijn verzonden.

Artikel 184

Verplichting te informeren ten aanzien van de verstrekking van gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen door andere personen dan de vervoerder

(Artikel 127, lid 6, van het wetboek)

1.  
Vanaf de datum die overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 is vastgesteld voor de uitrol van release 3 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, in de gevallen als bedoeld in artikel 112, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, vermeldt de vervoerder en eenieder die een cognossement afgeeft in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten en de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hen heeft verstrekt.

Wanneer de geadresseerde die is vermeld op het cognossement als iemand die geen onderliggende cognossementen heeft, de vereiste gegevens niet ter beschikking stelt aan de persoon die het cognossement afgeeft, vermeldt deze persoon de identiteit van de geadresseerde in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen.

2.  
Vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 3 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, in de gevallen als bedoeld in artikel 112, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, stelt de persoon die het cognossement afgeeft de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten in kennis van de afgifte van dit cognossement.

In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die het cognossement afgeeft, de persoon met wie hij deze overeenkomst sluit in kennis van de afgifte van dit cognossement.

3.  
Vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 2 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, in de gevallen als bedoeld in artikel 113, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, vermeldt de vervoerder en eenieder die een luchtvrachtbrief afgeeft in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten of een luchtvrachtbrief voor dezelfde goederen heeft afgegeven, en de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hen beschikbaar heeft gesteld.
4.  
Vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 2 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, in de gevallen als bedoeld in artikel 113, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, stelt de persoon die een luchtvrachtbrief afgeeft de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten in kennis van de afgifte van deze luchtvrachtbrief.

In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die de luchtvrachtbrief afgeeft, de persoon met wie hij deze overeenkomst sluit in kennis van de afgifte van deze luchtvrachtbrief.

▼M9

5.  
Vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 2 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, in de gevallen als bedoeld in artikel 113 bis, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, vermeldt de vervoerder in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van de postaanbieder, de postaanbieder in een derde land of de koeriersdienst die de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hem beschikbaar stelt.

▼M9

6.  
Vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 3 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, in de gevallen als bedoeld in artikel 112 bis, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, vermeldt de vervoerder en eenieder die een vrachtbrief afgeeft, in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten, samen met de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen.
7.  
Vanaf de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 3 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, in de gevallen als bedoeld in artikel 112 bis, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, stelt de persoon die de vrachtbrief afgeeft, de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten, in kennis van de afgifte van deze vrachtbrief.

In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die de vrachtbrief afgeeft, de persoon met wie hij die overeenkomst heeft gesloten, in kennis van de afgifte van de vrachtbrief.

▼M4

Artikel 185

Registratie van de summiere aangifte bij binnenbrengen

(Artikel 127, lid 1, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten registreren de summiere aangifte bij binnenbrengen na de ontvangst ervan en stellen de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger onmiddellijk van de registratie in kennis en delen aan die persoon de MRN van de summiere aangifte bij binnenbrengen en de datum van registratie mee.
2.  

Vanaf de datum die is vastgesteld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 als startdatum van de uitroltermijn van release 1 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, wanneer de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen worden verstrekt door de indiening van ten minste de in artikel 106, leden 2 en 2 bis, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde minimale gegevensset of door de indiening van meer dan één gegevensset:

a) 

registreren de douaneautoriteiten na ontvangst elke indiening van gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen;

b) 

stellen zij de persoon die de gegevensset heeft ingediend onmiddellijk van de registratie in kennis en

c) 

delen zij deze persoon de MRN mee van elke indiening, evenals de datum van registratie van elke indiening.

3.  

De douaneautoriteiten stellen de vervoerder onmiddellijk in kennis van de registratie, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot de elektronische systemen zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening, in elk van de volgende gevallen:

a) 

wanneer de summiere aangifte bij binnenbrengen wordt ingediend door een persoon zoals bedoeld in artikel 127, lid 4, tweede alinea, van het wetboek;

b) 

wanneer gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen worden verstrekt in overeenstemming met artikel 127, lid 6, van het wetboek.

4.  
De verplichting om de vervoerder in de in lid 3, onder b), bedoelde gevallen in kennis te stellen, is van toepassing met ingang van de datum die in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 is vastgesteld als startdatum van de uitroltermijn van release 2 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, op voorwaarde dat de vervoerder toegang heeft tot dat systeem.

Artikel 186

Risicoanalyse en controles met betrekking tot de summiere aangiften bij binnenbrengen

(Artikel 46, leden 3 en 5, artikel 47, lid 2, en artikel 128 van het wetboek)

1.  
De risicoanalyse wordt voltooid vóór de aankomst van de goederen bij het douanekantoor van eerste binnenkomst, op voorwaarde dat de summiere aangifte bij binnenbrengen is ingediend binnen de in de artikelen 105 tot en met 109 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde termijnen, tenzij een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd.

Onverminderd de eerste alinea wordt zo snel mogelijk na ontvangst van de minimale gegevensset van de summiere aangifte bij binnenbrengen als bedoeld in artikel 106, leden 2 en 2 bis, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 een eerste risicoanalyse uitgevoerd betreffende goederen die door de lucht in het douanegebied van de Unie worden gebracht.

2.  

Het douanekantoor van eerste binnenkomst voltooit de hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden verrichte risicoanalyse na de volgende uitwisseling van informatie via het in artikel 182, lid 1, bedoelde systeem:

a) 

Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt onmiddellijk na registratie de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de lidstaten die in deze gegevens zijn vermeld en aan de douaneautoriteiten van de andere lidstaten die in het systeem informatie hebben opgenomen over veiligheidsrisico’s die in overeenstemming zijn met de gegevens van die summiere aangifte bij binnenbrengen.

b) 

Binnen de in de artikelen 105 tot en met 109 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde termijnen, verrichten de onder a) van dit lid bedoelde douaneautoriteiten van de lidstaten een risicoanalyse hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden en indien zij een risico vaststellen, stellen zij de resultaten beschikbaar aan het douanekantoor van eerste binnenkomst.

c) 

Het douanekantoor van eerste binnenkomst houdt rekening met de informatie over de resultaten van de risicoanalyse die is verstrekt door de onder a) bedoelde douaneautoriteiten van de lidstaten, om de risicoanalyse te voltooien.

d) 

Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de resultaten van de voltooide risicoanalyse beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de lidstaten die aan de risicoanalyse hebben bijgedragen en aan diegenen die mogelijk betrokken zijn bij de overbrenging van de goederen.

e) 

Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de volgende personen in kennis van de voltooiing van de risicoanalyse, op voorwaarde dat zij hebben gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang hebben tot het elektronische systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1:

i) 

de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger;

ii) 

de vervoerder, indien dit niet de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger is.

3.  
Wanneer het douanekantoor van eerste binnenkomst nadere informatie over de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen nodig heeft voor de voltooiing van de risicoanalyse, wordt deze analyse voltooid nadat die informatie is verstrekt.

Daartoe verzoekt het douanekantoor van eerste binnenkomst de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen om deze informatie, of, indien van toepassing, de persoon die de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ingediend. Wanneer deze persoon niet de vervoerder is, stelt het douanekantoor van eerste binnenkomst de vervoerder in kennis, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182, lid 1.

4.  
Wanneer het douanekantoor van eerste binnenkomst gegronde redenen heeft om te vermoeden dat door de lucht gebrachte goederen een ernstige bedreiging vormen voor de luchtvaart, verlangt het dat de zending alvorens in een luchtvaartuig te worden geladen dat het douanegebied van de Unie tot bestemming heeft, wordt doorgelicht als hoogrisicovracht en -post in overeenstemming met punt 6.7 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie ( 17 ) en punt 6.7.3 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 final van de Commissie van 16 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging, zoals vermeld in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008.

Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de volgende personen in kennis, op voorwaarde dat zij toegang hebben tot het elektronische systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van deze verordening:

a) 

de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger;

b) 

de vervoerder, indien dit niet de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger is.

Na deze kennisgeving verstrekt de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen of, indien van toepassing, de persoon die de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ingediend, het douanekantoor van eerste binnenkomst de resultaten van die screening en alle andere bijbehorende relevante informatie. De risicoanalyse wordt pas voltooid nadat deze informatie is verstrekt.

5.  
Wanneer het douanekantoor van eerste binnenkomst redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de door de lucht gebrachte goederen of de in containers vervoerde goederen die over zee worden gebracht, als bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, een zodanig ernstig veiligheidsrisico inhouden dat onmiddellijk optreden is vereist, gelast het dat de goederen niet op het desbetreffende vervoermiddel worden geladen.

Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de volgende personen in kennis, op voorwaarde dat zij toegang hebben tot het elektronische systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van deze verordening:

a) 

de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger;

b) 

de vervoerder, indien dit niet de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger is.

Die kennisgeving geschiedt onmiddellijk na de ontdekking van het desbetreffende risico en, in geval van in containers vervoerde goederen die over zee worden gebracht, als bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, uiterlijk 24 uur na ontvangst van de summiere aangifte bij binnenbrengen of, indien van toepassing, van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen door de vervoerder.

Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt tevens onmiddellijk de douaneautoriteiten van alle lidstaten van die kennisgeving in kennis en stelt de relevante gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen aan hen beschikbaar.

6.  
Wanneer is vastgesteld dat een zending een zodanige bedreiging vormt dat bij aankomst van het vervoermiddel een onmiddellijk optreden is vereist, gaat het douanekantoor van eerste binnenkomst bij aankomst van de goederen over tot actie.
7.  
Na voltooiing van de risicoanalyse kan het douanekantoor van eerste binnenkomst via het in artikel 182, lid 1, bedoelde elektronische systeem de meest geschikte plaats en maatregelen voor het uitvoeren van een controle aanbevelen.

Het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats die is aanbevolen als de meest geschikte plaats voor de controle, besluit over de controle en stelt de resultaten van dat besluit via het in artikel 182, lid 1, bedoelde elektronische systeem beschikbaar aan alle douanekantoren die mogelijk bij de overbrenging van de goederen zijn betrokken, ten laatste op het moment van het aanbrengen van de goederen bij het douanekantoor van eerste binnenkomst.

7 bis.  
In de gevallen als bedoeld in artikel 46, lid 5, en artikel 47, lid 2, van het wetboek, stellen de douanekantoren de resultaten van hun douanecontroles beschikbaar aan de andere douaneautoriteiten van de lidstaten via het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, en wisselen zij de risicorelevante informatie uit via het in artikel 36 van deze verordening bedoelde systeem.
8.  
Wanneer goederen waarvoor in overeenstemming met artikel 104, lid 1, onder c) tot en met k), m), en n), en artikel 104, leden 2, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 een ontheffing van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen is verleend, het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt bij aanbrenging van de goederen een risicoanalyse uitgevoerd.
9.  
Bij de douane aangebrachte goederen kunnen voor een douaneregeling worden vrijgegeven of wederuitgevoerd zodra de risicoanalyse is uitgevoerd en de resultaten van de risicoanalyse en, in voorkomend geval, de maatregelen die zijn genomen, dit mogelijk maken.
10.  

De risicoanalyse wordt ook uitgevoerd als de gegevens van de summiere aangifte voor binnenbrengen in overeenstemming met artikel 129 van het wetboek zijn gewijzigd. In dat geval wordt, onverminderd de in de derde alinea van lid 5 van dit artikel neergelegde termijn voor in containers vervoerde goederen die over zee worden gebracht, de risicoanalyse onmiddellijk na ontvangst van de gegevens voltooid, tenzij een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd.

Artikel 187

Overgangsbepalingen voor risicoanalyse

(Artikel 128 van het wetboek)

1.  
In afwijking van artikel 186 van deze verordening, tot de data die zijn vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, wordt de risicoanalyse gebaseerd op de informatie in de summiere aangiften bij binnenbrengen die overeenkomstig de voorschriften van dit artikel via het in artikel 182, lid 2, van deze verordening bedoelde elektronische systeem zijn ingediend en uitgewisseld..

▼B

2.  
De risicoanalyse wordt uitgevoerd vóór de aankomst van de goederen bij het douanekantoor van eerste binnenkomst, op voorwaarde dat de summiere aangifte bij binnenbrengen is ingediend binnen de in de artikelen 105 tot en met 109 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde termijnen, tenzij een risico wordt vastgesteld.
3.  
In geval van in containers vervoerde goederen die over zee in het douanegebied van de Unie zijn gebracht zoals bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, voltooien de douaneautoriteiten de risicoanalyse binnen 24 uur na ontvangst van de summiere aangifte bij binnenbrengen. Wanneer deze analyse bij de douaneautoriteiten een redelijk vermoeden doet ontstaan dat het binnenbrengen van de goederen in het douanegebied van de Unie een zodanig ernstig veiligheidsrisico inhoudt dat een onmiddellijk optreden is vereist, stellen de douaneautoriteiten de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen en, indien dit niet de vervoerder is, de vervoerder (mits deze toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182 van deze verordening) ervan in kennis dat de goederen niet mogen worden geladen. Die kennisgeving geschiedt en die informatie wordt verstrekt onmiddellijk na de ontdekking van het relevante risico en binnen 24 uur na ontvangst van de summiere aangifte bij binnenbrengen
4.  

Wanneer een vaartuig of luchtvaartuig meer dan één haven of luchthaven aandoet in het douanegebied van de Unie, is het volgende van toepassing, op voorwaarde dat het zich tussen deze havens verplaatst zonder een haven of luchthaven buiten het douanegebied van de Unie aan te doen:

▼M1

a) 

voor alle goederen die door het betreffende vaartuig of luchtvaartuig worden vervoerd, wordt een summiere aangifte bij binnenbrengen ingediend bij de eerste EU-haven of -luchthaven. De douaneautoriteiten van die haven of luchthaven voeren de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden uit voor alle door het betreffende vaartuig of luchtvaartuig vervoerde goederen. Er kunnen aanvullende risicoanalyses voor die goederen worden uitgevoerd in de haven of luchthaven waar zij worden gelost;

▼B

b) 

in het geval van zendingen die een zodanige bedreiging vormen dat een onmiddellijk optreden is vereist, neemt het douanekantoor van de eerste haven of luchthaven van binnenkomst in de Unie verbodsmaatregelen en geeft het in ieder geval de resultaten van de risicoanalyse door aan de volgende havens of luchthavens;

c) 

bij de volgende havens of luchthavens in het douanegebied van de Unie is artikel 145 van het wetboek van toepassing op goederen die in die haven of luchthaven bij de douane worden aangebracht.

▼M4

5.  
Wanneer goederen waarvoor in overeenstemming met artikel 104, lid 1, onder c) tot en met k), m) en n), en artikel 104, leden 2, 3, en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 een ontheffing van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen is verleend, het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt de risicoanalyse uitgevoerd wanneer de goederen worden aangebracht op basis van de aangifte tot tijdelijke opslag of de douaneaangifte voor deze goederen, indien deze beschikbaar zijn.

▼M4

6.  
Bij de douane aangebrachte goederen kunnen voor een douaneregeling worden vrijgegeven of wederuitgevoerd zodra de risicoanalyse is uitgevoerd en de resultaten van de risicoanalyse en, in voorkomend geval, de maatregelen die zijn genomen, dit mogelijk maken.
7.  
De risicoanalyse wordt ook uitgevoerd als de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen in overeenstemming met artikel 129 van het wetboek zijn gewijzigd. In dat geval wordt, onverminderd de in lid 3 van dit artikel neergelegde termijn voor in containers vervoerde goederen die over zee worden gebracht, de risicoanalyse onmiddellijk na ontvangst van de gegevens voltooid, tenzij een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd.

▼M4

Artikel 188

Wijziging en ongeldigmaking van een summiere aangifte bij binnenbrengen

(Artikel 129, lid 1, van het wetboek)

1.  
Het in artikel 182, lid 1, bedoelde elektronische systeem wordt gebruikt voor het indienen van een verzoek tot wijziging of ongeldigmaking van een summiere aangifte bij binnenbrengen of van de gegevens daarin.

Wanneer verschillende personen verzoeken om een wijziging of een ongeldigmaking van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen, mogen elk van deze personen alleen verzoeken om een wijziging of ongeldigmaking van de gegevens die zij zelf hebben ingediend.

2.  
De douaneautoriteiten stellen onmiddellijk de indiener van het verzoek tot wijziging of ongeldigmaking in kennis van hun besluit om het te registreren of te weigeren.

Wanneer de wijzigingen of de ongeldigmaking van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen worden ingediend door een andere persoon dan de vervoerder, stellen de douaneautoriteiten ook de vervoerder in kennis, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182, lid 1.

3.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen de lidstaten toestaan dat verzoeken tot wijziging of ongeldigmaking van de gegevens van een summiere aangifte bij binnenbrengen die zijn ingediend met gebruikmaking van het in artikel 182, lid 2, bedoelde elektronische systeem, worden gedaan met behulp van andere middelen dan de in artikel 6, lid 1, van het wetboek bedoelde elektronische gegevensverwerkingstechnieken.”.

▼B

HOOFDSTUK 2

Aankomst van goederen

Afdeling 1

Binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Unie

▼M4

Artikel 189

Uitwijking van een zeeschip of luchtvaartuig dat het douanegebied van de Unie binnenkomt

(Artikel 133 van het wetboek)

1.  
Wanneer een zeeschip of een luchtvaartuig, na de summiere aangifte bij binnenbrengen in het in artikel 182, lid 2, bedoelde elektronische systeem te hebben ingediend, uitwijkt en naar verwachting in de eerste plaats aankomt bij een douanekantoor in een lidstaat die niet is vermeld als een land dat deel uitmaakt van het vervoerstraject in de summiere aangifte bij binnenbrengen, deelt de exploitant van dat vervoermiddel deze uitwijking mee aan het douanekantoor dat is vermeld als het douanekantoor van eerste binnenkomst in de summiere aangifte bij binnenbrengen en dient de kennisgeving van aankomst in bij het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst.

De eerste alinea van dit artikel is niet van toepassing wanneer de goederen in overeenstemming met artikel 141 van het wetboek onder de regeling douanevervoer het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht.

2.  
Het douanekantoor dat in de summiere aangifte bij binnenbrengen als het douanekantoor van eerste binnenkomst is vermeld, stelt, onmiddellijk na te zijn geïnformeerd in overeenstemming met lid 1, het douanekantoor dat volgens die informatie het douanekantoor van eerste binnenkomst is in kennis van de uitwijking. Het zorgt ervoor dat het douanekantoor van eerste binnenkomst beschikt over de relevante gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen en de resultaten van de risicoanalyse.
3.  
Vanaf de datum die in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 is vastgesteld als startdatum van de uitroltermijn van release 2 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, wanneer een luchtvaartuig is uitgeweken en in de eerste plaats is aangekomen bij een douanekantoor in een lidstaat die niet is vermeld als een land dat deel uitmaakt van het vervoerstraject in de summiere aangifte bij binnenbrengen, vraagt het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst de gegevens op van de summiere aangifte bij binnenbrengen, de resultaten van risicoanalyses en de door het verwachte douanekantoor van eerste binnenkomst gedane controleaanbevelingen.
4.  
Vanaf de datum die in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 is vastgesteld als startdatum van de uitroltermijn van release 3 van het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, wanneer een zeeschip is uitgeweken en in de eerste plaats is aangekomen bij een douanekantoor in een lidstaat die niet is vermeld als een land dat deel uitmaakt van het vervoerstraject in de summiere aangifte bij binnenbrengen, vraagt het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst via dat systeem de gegevens op van de summiere aangifte bij binnenbrengen, de resultaten van risicoanalyses en de door het verwachte douanekantoor van eerste binnenkomst gedane controleaanbevelingen..

▼B

Afdeling 2

Aanbrengen, lossen en onderzoek van goederen

Artikel 190

Aanbrengen van goederen bij de douane

(Artikel 139 van het wetboek)

De douaneautoriteiten kunnen het gebruik van haven- of luchthavensystemen of andere beschikbare informatiemethoden voor het aanbrengen van goederen bij de douane toestaan.

Afdeling 3

Tijdelijke opslag van goederen

Artikel 191

Raadplegingsprocedure tussen de douaneautoriteiten voorafgaand aan het verlenen van een vergunning voor opslagruimten voor tijdelijke opslag

(Artikel 22 van het wetboek)

1.  
De raadplegingsprocedure zoals bedoeld in artikel 14 van deze verordening wordt gevolgd in overeenstemming met de leden 2 en 3 van dit artikel voordat een besluit wordt genomen om een vergunning te verlenen voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag waarbij meer dan één lidstaat is betrokken, tenzij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit van mening is dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning is voldaan.

Vóór de afgifte van de vergunning dient de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit toestemming te verkrijgen van de geraadpleegde douaneautoriteiten.

2.  
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit zendt de aanvraag en de ontwerpvergunning uiterlijk 30 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag aan de geraadpleegde douaneautoriteiten.
3.  
De geraadpleegde douaneautoriteiten delen binnen 30 dagen na de datum waarop zij in kennis zijn gesteld van de ontwerpvergunning hun bezwaren of goedkeuring mee. De bezwaren moeten naar behoren worden gemotiveerd.

Wanneer de bezwaren binnen deze termijn kenbaar worden gemaakt en er binnen 60 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning was meegedeeld, geen overeenstemming wordt bereikt tussen de geraadpleegde en raadplegende autoriteiten, wordt de vergunning alleen verleend voor het deel van de aanvraag waarop de bezwaren geen betrekking hadden.

Indien de geraadpleegde douaneautoriteiten geen bezwaren uiten binnen de termijn, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.

Artikel 192

Aangifte tot tijdelijke opslag

▼M1

(Artikel 145 van het wetboek)

▼B

Wanneer een douaneaangifte wordt ingediend vóór de verwachte aanbrenging van de goederen bij de douane in overeenstemming met artikel 171 van het wetboek, kunnen de douaneautoriteiten deze aangifte als een aangifte tot tijdelijke opslag beschouwen.

Artikel 193

Overbrenging van goederen in tijdelijke opslag

(Artikel 148, lid 5, van het wetboek)

1.  

Wanneer de overbrenging plaatsvindt tussen opslagruimten voor tijdelijke opslag die onder de verantwoordelijkheid van verschillende douaneautoriteiten vallen, stelt de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag vanwaaruit de goederen worden overgebracht:

a) 

de douaneautoriteit die belast is met het toezicht op de opslagruimte voor tijdelijke opslag vanwaaruit de goederen zullen worden overgebracht, in kennis van de beoogde overbrenging op de in de vergunning vastgestelde wijze alsook, bij aankomst van de goederen in de opslagruimten voor tijdelijke opslag van bestemming, van de voltooiing van de overbrenging op de in de vergunning vastgestelde wijze;

b) 

de houder van de vergunning voor de ruimten waarnaar de goederen zijn overgebracht, ervan in kennis dat de goederen zijn verzonden.

2.  

Wanneer de overbrenging plaatsvindt tussen opslagruimten voor tijdelijke opslag die onder de verantwoordelijkheid van verschillende douaneautoriteiten vallen, stelt de houder van de vergunning voor de ruimten waarnaar de goederen worden overgebracht:

a) 

de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor deze ruimten, in kennis van de aankomst van de goederen, en

b) 

bij aankomst van de goederen in de opslagruimten voor tijdelijke opslag van bestemming, de houder van de vergunning van de opslagruimten voor tijdelijke opslag van vertrek daarvan in kennis.

3.  
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat een verwijzing naar de betreffende aangifte tot tijdelijke opslag en de einddatum van de tijdelijke opslag.
4.  
Wanneer een overbrenging van e goederen in tijdelijke opslag plaatsvindt, blijven de goederen onder de verantwoordelijkheid van de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag vanwaaruit de goederen worden overgebracht, totdat de goederen zijn ingeschreven in de administratie van de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag waarnaar de goederen worden overgebracht, tenzij anders is bepaald in de vergunning.

TITEL V

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DOUANESTATUS, PLAATSING VAN GOEDEREN ONDER EEN DOUANEREGELING, VERIFICATIE, VRIJGAVE EN VERWIJDERING VAN GOEDEREN

HOOFDSTUK 1

Douanestatus van goederen

Artikel 194

Elektronisch systeem voor het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

Voor de uitwisseling en de opslag van informatie over het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen, zoals bedoeld in artikel 199, lid 1, onder b) en c), van deze verordening wordt een elektronisch systeem gebruikt dat is opgezet overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek. Voor de uitwisseling van informatie over het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen wordt een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor bedrijven gebruikt die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.

De eerste alinea van dit artikel is van toepassing vanaf de uitroldatum van het DWU Bewijs van Uniestatus-systeem zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU.

Afdeling 1

Lijndienst

Artikel 195

Raadpleging van de bij de lijndienst betrokken lidstaten

(Artikel 22 van het wetboek)

Vóór de verlening van een vergunning zoals bedoeld in artikel 120 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en na te hebben onderzocht of aan de in artikel 120, lid 2, van die gedelegeerde verordening vastgestelde voorwaarden voor de verlening van de vergunning is voldaan, raadpleegt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de douaneautoriteiten van de bij de lijndienst bij toepassing van artikel 119, lid 2, onder b), van die gedelegeerde verordening betrokken lidstaten, alsmede de douaneautoriteiten van andere lidstaten waarvoor de aanvrager aangeeft plannen te hebben voor toekomstige lijndiensten, of voldaan wordt aan de voorwaarde van artikel 120, lid 2, onder b), van die gedelegeerde verordening.

De raadplegingstermijn bedraagt 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van de mededeling door de douaneautoriteit die bevoegd is om te beschikken op de voorwaarden en criteria die door de geraadpleegde douaneautoriteiten moeten worden onderzocht.

Artikel 196

Registratie van vaartuigen en havens

(Artikel 22 van het wetboek)

In afwijking van de termijn neergelegd in artikel 10, eerste alinea, van deze verordening, maakt een douaneautoriteit de informatie die aan haar is verstrekt overeenkomstig artikel 121, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 openbaar via het in artikel 10 genoemde systeem, binnen één werkdag nadat deze informatie aan haar is verstrekt.

Tot de datum waarop het systeem DWU Douanebeschikkingen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, wordt de in de eerste alinea bedoelde informatie beschikbaar gesteld via het elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten.

Deze informatie is toegankelijk voor de autoriteiten die betrokken zijn bij de lijndienst waarvoor vergunning is verleend.

Artikel 197

Onvoorziene omstandigheden tijdens het vervoer in het kader van een lijndienst

(Artikel 155, lid 2, van het wetboek)

Wanneer een vaartuig dat geregistreerd is voor een lijndienst, als gevolg van onvoorziene omstandigheden goederen op zee overlaadt dan wel een haven buiten het douanegebied van de Unie, een haven die geen deel uitmaakt van de lijndienst of een vrije zone in een EU-haven aandoet of daar goederen lost of laadt, brengt de scheepvaartmaatschappij onverwijld de douaneautoriteiten van de volgende EU-havens die worden aangedaan, inclusief de autoriteiten langs de voorgenomen route van dat vaartuig, op de hoogte.

De datum waarop het vaartuig zijn activiteiten in de lijndienst hervat, wordt vooraf aan deze douaneautoriteiten meegedeeld.

Artikel 198

Verificatie van de voorwaarden voor lijndiensten

(Artikel 153 van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen van de scheepvaartmaatschappij het bewijs eisen dat artikel 120, lid 2, onder c), en d), en lid 3), en artikel 121, leden 1 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 alsmede artikel 197 van deze verordening werden nagekomen.
2.  
Wanneer een douaneautoriteit vaststelt dat de in lid 1 bedoelde artikelen niet werden nagekomen door de scheepvaartmaatschappij, stelt deze autoriteit onmiddellijk de douaneautoriteiten van de andere lidstaten waar de lijndienst wordt geëxploiteerd hiervan in kennis, met gebruikmaking van het in artikel 10 van deze verordening bedoelde systeem.

Deze autoriteiten treffen de nodige maatregelen. Totdat het systeem DWU Douanebeschikkingen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU is uitgerold, wordt in plaats van het systeem zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening het elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten gebruikt.

Afdeling 2

Bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Onderafdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 199

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  

De volgende middelen dienen, naargelang het geval, te worden gebruikt om aan te tonen dat de goederen de douanestatus van Uniegoederen hebben:

a) 

de gegevens van de douaneaangifte van goederen die onder de regeling intern douanevervoer zijn geplaatst. In dat geval is artikel 119, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 niet van toepassing;

b) 

in artikel 205 van deze verordening bedoelde T2L- of T2LF-gegevens;

c) 

het in artikel 206 van deze verordening bedoelde douanemanifest;

d) 

de in artikel 211 van deze verordening bedoelde factuur of het vervoersdocument;

e) 

het in artikel 213 van deze verordening bedoelde visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen, in voorkomend geval;

f) 

de in artikelen 207 tot en met 210 van deze verordening bedoelde bewijsmiddelen;

▼M1

g) 

de in de artikelen 21, 26 en 34 van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad ( 18 ) bedoelde gegevens van de accijnsaangifte;

▼B

h) 

het in artikel 290 van deze verordening bedoelde etiket.

2.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel kan het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen, tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, worden geleverd in de vorm van het scheepvaartmanifest dat op deze goederen betrekking heeft.

▼C2

3.  
In afwijking van lid 1, onder d), van dit artikel kan het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen, tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, worden geleverd in de vorm van een factuur of vervoersdocument voor goederen waarvan de waarde meer dan 15 000  EUR bedraagt.

▼M11

4.  

Wanneer de in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen worden gebruikt voor goederen met de douanestatus van Uniegoederen waarbij de verpakking niet de douanestatus van Uniegoederen heeft, bevat dit bewijsmiddel de volgende vermelding:

“N-verpakkingen — 98200”.

5.  

Wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen de in lid 1, punten b), c), en d) bedoelde bewijsmiddelen achteraf zijn afgegeven, bevatten zij de volgende vermelding:

“Achteraf afgegeven — 99210”.

De in de eerste alinea bedoelde bewijsmiddelen mogen alleen achteraf worden afgegeven vóór het verstrijken van de in artikel 103 van het wetboek vastgestelde termijnen voor de mededeling van de douaneschuld.

▼B

6.  
De in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen mogen niet worden gebruikt voor goederen waarvoor de formaliteiten bij uitvoer zijn vervuld of die onder de regeling passieve veredeling zijn geplaatst.

Artikel 200

Visering, registratie en gebruik van bepaalde bewijsmiddelen van de douanestatus van Uniegoederen

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  
Het bevoegde douanekantoor viseert en registreert de bewijsmiddelen van de douanestatus van Uniegoederen zoals bedoeld in artikel 199, lid 1, onder b) en c), van deze verordening behalve voor gevallen zoals bedoeld in artikel 128, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 en stelt de betrokkene in kennis van het MRN van deze bewijsmiddelen.
2.  
Een document waarin de registratie van de bewijsmiddelen als bedoeld in lid 1 wordt bevestigd, wordt op verzoek van de betrokkene door het bevoegde douanekantoor ter beschikking gesteld. Het wordt verstrekt met behulp van het formulier in bijlage 51-01.

▼M11

3.  
De in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen worden overgelegd aan het bevoegde douanekantoor waar de goederen worden aangebracht om hun douanestatus van Uniegoederen vast te stellen nadat zij het douanegebied van de Unie weer zijn binnengekomen, onder vermelding van het MRN ervan.

▼B

4.  
Dat bevoegde douanekantoor ziet toe op het gebruik van de in lid 1 bedoelde bewijsmiddelen, met name om ervoor te zorgen dat de bewijsmiddelen niet worden gebruikt voor andere goederen dan die waarvoor zij zijn afgegeven.

▼M11

Artikel 200 bis

Afgifte van bewijsmiddelen door een toegelaten afgever

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  
De facilitering voor de afgifte van een bewijsmiddel door een toegelaten afgever als bedoeld in artikel 128 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is alleen van toepassing op bewijsmiddelen betreffende de douanestatus van Uniegoederen die zijn afgegeven in de lidstaat die de afgifte van dat bewijsmiddel heeft toegestaan.
2.  
De toegelaten afgever van het T2L of T2LF registreert het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen uiterlijk bij verzending van de goederen.
3.  
De toegelaten afgever mag de Uniegoederen niet beginnen te verplaatsen vóór het verstrijken van de periode die is gespecificeerd in de in artikel 128, lid 3 ter, punt c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde vergunning.

▼B

Artikel 201

Visering van een factuur

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, wordt — indien de totale waarde van de Uniegoederen meer dan 15 000  EUR bedraagt — de factuur of het vervoersdocument zoals bedoeld in artikel 199, lid 3 van deze verordening, naar behoren ingevuld en ondertekend door de betrokkene, door het bevoegde douanekantoor geviseerd.

Artikel 202

Visering van T2L- of T2LF-documenten

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, viseert het bevoegde douanekantoor, indien lidstaten hebben bepaald dat er andere middelen dan elektronischegegevensverwerkingstechnieken kunnen worden gebruikt, de T2L- of T2LF-documenten en, in voorkomend geval, de gebruikte aanvullende formulieren of ladingslijsten.

Artikel 203

Visering van het scheepvaartmanifest

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, wordt op verzoek van de scheepvaartmaatschappij het door haar naar behoren ingevulde en ondertekende manifest door het bevoegde douanekantoor geviseerd.

Artikel 204

Toestemming „day-after”-manifest

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

Tot de datum waarop het systeem DWU Bewijs van Uniestatus zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, kunnen de douaneautoriteiten toestaan dat het in artikel 199, lid 2, bedoelde manifest aan de hand waarvan de douanestatus van Uniegoederen wordt aangetoond, uiterlijk op de dag na het vertrek van het vaartuig wordt opgesteld. Het manifest dient echter altijd te worden opgesteld vóór de aankomst van het vaartuig in de haven van bestemming.

Artikel 205

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen in de vorm van T2L- of T2LF-gegevens

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

▼M11

1.  
Wanneer het MRN is vermeld om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen, mogen de T2L- of T2LF-gegevens die als basis van het MRN dienen, uitsluitend worden gebruikt voor de eerste aanbrenging van de goederen om hun douanestatus als Uniegoederen vast te stellen.

Wanneer de T2L- of T2LF-gegevens slechts voor een deel van de goederen worden gebruikt wanneer zij voor het eerst worden aangebracht om hun douanestatus als Uniegoederen vast te stellen, wordt voor het resterende deel van de goederen een nieuw bewijsmiddel vastgesteld overeenkomstig artikel 200 van deze verordening en artikel 128 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

▼B

2.  
Reizigers die geen marktdeelnemer zijn, dienen hun verzoek tot goedkeuring van een T2L of T2LF in met gebruikmaking van het formulier in bijlage 51-01.

Artikel 206

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen in de vorm van een douanemanifest

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  
Aan elk douanemanifest afzonderlijk wordt één MRN toegewezen.

Er kan uitsluitend een MRN aan een dergelijk manifest worden toegewezen wanneer het betrekking heeft op goederen met de douanestatus van Uniegoederen of goederen die op een vaartuig in een EU-haven worden geladen.

2.  
De douaneautoriteiten kunnen aanvaarden dat handels-, haven- of vervoersinformatiesystemen worden gebruikt voor de indiening van het verzoek om visering en registratie van het douanemanifest en voor de aanbrenging ervan bij het bevoegde douanekantoor, op voorwaarde dat deze systemen alle informatie bevatten die nodig is voor een dergelijk manifest.

▼M4

Artikel 207

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen op ATA- of TIR-carnets of formulieren 302

(Artikel 6, lid 3, en artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  
Overeenkomstig artikel 127 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 worden Uniegoederen op een TIR- of ATA-carnet of op een NAVO-formulier 302 of op een EU-formulier 302 geïdentificeerd door vermelding van de code “T2L” of “T2LF”. De houder van de regeling kan een van deze codes, indien van toepassing, samen met zijn handtekening op de desbetreffende documenten zetten in het vak dat bestemd is voor de omschrijving van de goederen, alvorens de documenten voor waarmerking over te leggen aan het douanekantoor van vertrek. De passende code “T2L” of “T2LF” wordt gewaarmerkt met het stempel van het douanekantoor van vertrek en de handtekening van de bevoegde ambtenaar.

In geval van een elektronisch NAVO-formulier 302 of een elektronisch EU-formulier 302 kan de houder van de regeling ook een van deze codes opnemen in de gegevens van het formulier 302. In dat geval verricht het kantoor van vertrek de waarmerking in elektronische vorm.

2.  
Wanneer het TIR-carnet, het ATA-carnet, het NAVO-formulier 302 of het EU-formulier 302 zowel op Uniegoederen als op niet-Uniegoederen betrekking heeft, moeten deze goederen afzonderlijk worden vermeld op het document en moet de code “T2L” of “T2LF”, naargelang het geval, zodanig worden ingevuld dat deze duidelijk alleen betrekking heeft op Uniegoederen.

▼B

Artikel 208

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor gemotoriseerde wegvoertuigen

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  
In geval van in een lidstaat ingeschreven gemotoriseerde wegvoertuigen die het douanegebied van de Unie tijdelijk hebben verlaten en daarna opnieuw zijn binnengekomen, wordt de douanestatus van de Uniegoederen geacht te zijn bewezen wanneer zij vergezeld gaan van hun kentekenplaten en kentekenbewijzen en deze registratie ondubbelzinnig blijkt uit de registratiegegevens op deze platen en bewijzen.
2.  
Wanneer de douanestatus van Uniegoederen niet geacht wordt te zijn bewezen overeenkomstig lid 1, wordt het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen aangetoond via een van de andere in artikel 199 van deze verordening bedoelde middelen.

Artikel 209

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor verpakkingen

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  
In geval van verpakkingen, laadborden en ander soortgelijk materieel, met uitzondering van containers, die toebehoren aan een in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon, die worden gebruikt voor het vervoer van goederen en die het douanegebied van de Unie tijdelijk hebben verlaten en opnieuw zijn binnengekomen, wordt de douanestatus van de Uniegoederen geacht te zijn bewezen wanneer kan worden vastgesteld dat de verpakkingen, laadborden en ander soortgelijk materieel toebehoren aan deze persoon, zij worden aangegeven met de douanestatus van Uniegoederen en er geen twijfel bestaat over de juistheid van deze aangifte.
2.  
Wanneer de douanestatus van Uniegoederen niet geacht wordt te zijn bewezen overeenkomstig lid 1, wordt het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen aangetoond via een van de andere in artikel 199 van deze verordening bedoelde middelen.

Artikel 210

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor goederen in de bagage van een passagier

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

In geval van goederen in de bagage van een passagier die niet voor commerciële doeleinden zijn bestemd en tijdelijk het douanegebied van de Unie hebben verlaten en opnieuw zijn binnengekomen, wordt de douanestatus van Uniegoederen geacht te zijn bewezen wanneer de passagier aangeeft dat zij de douanestatus van Uniegoederen hebben en er geen twijfel bestaat over de juistheid van de aangifte.

Artikel 211

Het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor goederen waarvan de waarde niet meer dan 15 000  EUR bedraagt

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

In geval van goederen met de douanestatus van Uniegoederen waarvan de waarde niet meer dan 15 000  EUR bedraagt, kan de douanestatus van Uniegoederen worden bewezen door het overleggen van de factuur die of het vervoersdocument dat betrekking heeft op de goederen, op voorwaarde dat deze factuur of dit vervoersdocument alleen betrekking heeft op goederen die de douanestatus van Uniegoederen hebben.

Artikel 212

Verificatie van bewijsmiddelen en administratieve bijstand

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

De douaneautoriteiten van de lidstaten verlenen elkaar bijstand bij het controleren van de echtheid en de juistheid van de in artikel 199 van deze verordening bedoelde bewijsmiddelen en bij het verifiëren of de informatie en documenten die overeenkomstig het bepaalde in deze titel en de artikelen 123 tot en met 133 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 zijn verstrekt, juist zijn en of de procedures die zijn aangewend om de douanestatus van de Uniegoederen aan te tonen, correct zijn toegepast.

Onderafdeling 2

Bijzondere bepalingen betreffende producten van de zeevisserij en uit deze producten verkregen goederen

Artikel 213

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor producten van de zeevisserij en uit deze producten verkregen goederen

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

Wanneer producten en goederen als bedoeld in artikel 119, lid 1, onder d) en e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 overeenkomstig artikel 129 van deze gedelegeerde verordening het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt de douanestatus van Uniegoederen bewezen door het overleggen van een visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen, naargelang het geval, zoals vereist in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad ( 19 ).

Desalniettemin kan de douaneautoriteit die verantwoordelijk is voor de EU-haven van lossing waarnaar deze producten en goederen rechtstreeks worden vervoerd door het EU-vissersvaartuig waarmee de producten zijn gevangen en dat, indien van toepassing, de producten heeft verwerkt, de douanestatus van Uniegoederen in een van de volgende gevallen bewezen achten:

a) 

er bestaat geen twijfel over de status van de producten en/of goederen;

b) 

het vissersvaartuig heeft een totale lengte van minder dan 10 meter.

▼M1

Artikel 214

Producten van de zeevisserij en uit deze producten verkregen goederen die zijn overgeladen en vervoerd via een land of gebied dat geen deel uitmaakt van het douanegebied van de Unie

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

1.  
Wanneer de producten of goederen als bedoeld in artikel 119, lid 1, onder d) en e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voordat zij binnenkomen in het douanegebied van de Unie, zijn overgeladen en vervoerd via een land of gebied dat geen deel uitmaakt van het douanegebied van de Unie, moet op het tijdstip dat de producten of goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen een door de douaneautoriteit van dat land of gebied opgesteld certificaat worden overgelegd waaruit blijkt dat deze producten of goederen in de periode dat zij zich in dat land of gebied bevonden, onder douanetoezicht stonden en geen andere behandeling hebben ondergaan dan die welke voor hun bewaring noodzakelijk was.
2.  
De overeenkomstig lid 1 vereiste certificering wordt opgemaakt op een afdruk van het visserijlogboek als bedoeld in artikel 133 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, aangevuld met een afdruk van de aangifte van overlading, naargelang het geval.

▼M3

3.  
Het overeenkomstig lid 1 vereiste certificaat kan worden overgelegd aan de hand van andere formulieren of documenten dan de afdruk van een visserijlogboek, met verwijzing naar dat visserijlogboek.

▼B

Artikel 215

Bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor producten van de zeevisserij en andere producten, gewonnen of gevangen binnen het douanegebied van de Unie door schepen die de vlag van een derde land voeren

(Artikel 153, lid 2, van het wetboek)

Voor producten van de zeevisserij en andere producten, gewonnen of gevangen binnen het douanegebied van de Unie door schepen die de vlag van een derde land voeren, dient het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen te worden geleverd met behulp van het visserijlogboek of een van de andere in artikel 199 van deze verordening bedoelde middelen.

HOOFDSTUK 2

Plaatsing van goederen onder een douaneregeling

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 216

Elektronisch systeem voor het plaatsen van goederen onder een douaneregeling

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

Voor de verwerking en uitwisseling van informatie in verband met het plaatsen van goederen onder een douaneregeling wordt een elektronisch systeem gebruikt dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek voor deze doeleinden is opgezet.

De eerste alinea van dit artikel is van toepassing met ingang van de respectieve datums waarop de upgrade van de nationale invoersystemen plaatsvindt en de systemen DWU Bijzondere regelingen en DWU AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold.

Artikel 217

Afgifte van ontvangst voor mondelinge aangiften

(Artikel 158, lid 2, van het wetboek)

Wanneer een douaneaangifte mondeling wordt gedaan in overeenstemming met artikel 135 of 137 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 voor goederen die aan rechten bij invoer of uitvoer of andere heffingen zijn onderworpen, geven de douaneautoriteiten een ontvangstbewijs af aan de betrokkene tegen betaling van het voor dat recht of die heffingen verschuldigde bedrag.

Dit ontvangstbewijs bevat ten minste de volgende gegevens:

a) 

een omschrijving van de goederen die voldoende nauwkeurig is om de goederen te kunnen identificeren;

b) 

de factuurwaarde of, indien deze niet beschikbaar is, de hoeveelheid van de goederen;

c) 

het bedrag van de rechten en andere geïnde heffingen;

d) 

de datum waarop het is afgegeven;

e) 

de naam van de autoriteit die het heeft afgegeven.

▼M4

Artikel 218

Douaneformaliteiten die geacht worden te zijn verricht door een handeling als bedoeld in artikel 141, leden 1, 2, 4, 4 bis, 5, 6, 7 en 8, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446

(Artikel 6, lid 3, onder a), artikel 139, artikel 158, lid 2, artikel 172, artikel 194, en artikel 267 van het wetboek)

Voor de toepassing van de artikelen 138, 139 en 140 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 worden de volgende douaneformaliteiten, naargelang het geval, geacht te zijn verricht door een handeling als bedoeld in artikel 141, leden 1, 2, 4, 4 bis, 5, 6, 7 en 8, van die gedelegeerde verordening:

▼B

a) 

het vervoer van de goederen in overeenstemming met artikel 135 van het wetboek en het aanbrengen van de goederen bij de douane in overeenstemming met artikel 139 van het wetboek;

b) 

het aanbrengen van de goederen bij de douane in overeenstemming met artikel 267 van het wetboek;

c) 

het aanvaarden van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten in overeenstemming met artikel 172 van het wetboek;

d) 

het vrijgeven van de goederen door de douaneautoriteiten in overeenstemming met artikel 194 van het wetboek.

Artikel 219

Gevallen waarin een douaneaangifte niet geacht wordt te zijn ingediend door een handeling als bedoeld in artikel 141 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446

(Artikel 6, lid 3, onder a), en artikel 158, lid 2, van het wetboek)

Wanneer bij een controle blijkt dat een handeling als bedoeld in artikel 141 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 is verricht zonder dat de inkomende of vertrekkende goederen goederen zijn als bedoeld in de artikelen 138, 139 en 140 van die gedelegeerde verordening, wordt de douaneaangifte voor die goederen geacht niet te zijn ingediend.

▼M4

Artikel 220

Overgangsbepalingen voor goederen in postzendingen

(Artikel 158, lid 2, en de artikelen 172 en 194 van het wetboek)

1.  
Voor de toepassing van artikel 138 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wordt de douaneaangifte voor goederen als bedoeld in artikel 141, lid 3, van die gedelegeerde verordening geacht te zijn aanvaard en worden de goederen geacht te zijn vrijgegeven op het tijdstip waarop de goederen aan de geadresseerde ter beschikking worden gesteld.
2.  
Wanneer het niet mogelijk was de goederen aan de geadresseerde ter beschikking te stellen, wordt de douaneaangifte geacht niet te zijn ingediend.

De goederen die niet aan de geadresseerde ter beschikking zijn gesteld, worden geacht in tijdelijke opslag te zijn totdat zij worden vernietigd, wederuitgevoerd of anderszins verwijderd in overeenstemming met artikel 198 van het wetboek.

▼M4

Artikel 220 bis

Procedureregels voor het gebruik van het NAVO-formulier 302 voor andere douaneregelingen dan douanevervoer

(Artikel 6, lid 3, en artikel 158, lid 2, van het wetboek)

1.  

Het douanekantoor dat is aangewezen door de lidstaat waar de militaire activiteit op het douanegebied van de Unie aanvangt, voorziet de NAVO-strijdkrachten op zijn grondgebied van NAVO-formulieren 302 die:

a) 

vooraf zijn gewaarmerkt met het stempel en de handtekening van een ambtenaar van dat kantoor;

b) 

zijn voorzien van een serienummer;

c) 

voorzien zijn van het volledige adres van dat aangewezen douanekantoor op het terugzendingsexemplaar van het NAVO-formulier 302.

2.  

Op het tijdstip van verzending van de goederen:

a) 

dienen de NAVO-strijdkrachten de gegevens van het NAVO-formulier 302 elektronisch in bij het aangewezen douanekantoor;

b) 

verklaren zij op het NAVO-formulier 302 dat de goederen onder hun toezicht worden vervoerd en waarmerken zij deze verklaring met hun handtekening, stempel en datum.

3.  
Wanneer de NAVO-strijdkrachten handelen overeenkomstig lid 2, onder b), wordt door hen onmiddellijk een kopie van het NAVO-formulier 302 verstrekt aan het douanekantoor dat is aangewezen als verantwoordelijk voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de NAVO-strijdkrachten die de goederen verzenden of voor rekening waarvan de goederen worden verzonden.

De andere exemplaren van het NAVO-formulier 302 begeleiden de zending naar de NAVO-strijdkrachten van bestemming, die deze bij aankomst van de goederen stempelen en ondertekenen.

Op het moment van aankomst van de goederen worden twee exemplaren van het formulier gegeven aan het douanekantoor dat is aangewezen als verantwoordelijk voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de NAVO-strijdkrachten van bestemming.

Het aangewezen douanekantoor behoudt één exemplaar en stuurt het tweede exemplaar terug aan het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de NAVO-strijdkrachten die de goederen verzenden of voor rekening waarvan de goederen worden verzonden.

Artikel 220 ter

Procedureregels voor het gebruik van het EU-formulier 302 voor andere douaneregelingen dan douanevervoer

(Artikel 6, lid 3, en artikel 158, lid 2, van het wetboek)

1.  

Het douanekantoor dat is aangewezen door de lidstaat waar de militaire activiteit op het douanegebied van de Unie aanvangt, voorziet de strijdkrachten van een lidstaat op zijn grondgebied van EU-formulieren 302 die:

a) 

vooraf zijn gewaarmerkt met het stempel en de handtekening van een ambtenaar van dat kantoor;

b) 

zijn voorzien van een serienummer;

c) 

voorzien zijn van het volledige adres van dat aangewezen douanekantoor op het terugzendingsexemplaar van het EU-formulier 302.

2.  

Op het tijdstip van verzending van de goederen:

a) 

dienen de strijdkrachten van de lidstaten de gegevens van het EU-formulier 302 elektronisch in bij het aangewezen douanekantoor;

b) 

verklaren zij op het EU-formulier 302 dat de goederen onder hun toezicht worden vervoerd en waarmerken zij deze verklaring met hun handtekening, stempel en datum.

3.  
Wanneer de strijdkrachten van de lidstaat handelen overeenkomstig lid 2, onder b), wordt door hen onmiddellijk een kopie van het EU-formulier 302 verstrekt aan het douanekantoor dat is aangewezen al verantwoordelijk voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de strijdkrachten van de lidstaat die de goederen verzendt of voor rekening waarvan de goederen worden verzonden.

De andere exemplaren van het EU-formulier 302 begeleiden de zending naar de strijdkrachten van de lidstaat van bestemming, die deze bij aankomst van de goederen stempelen en ondertekenen.

Op het moment van aankomst van de goederen worden twee exemplaren van het formulier gegeven aan het douanekantoor dat is aangewezen als verantwoordelijk voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de strijdkrachten van de lidstaat van bestemming.

Het aangewezen douanekantoor behoudt één exemplaar en stuurt het tweede exemplaar terug aan het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot de strijdkrachten van de lidstaat die de goederen verzendt of voor rekening waarvan de goederen worden verzonden.

▼B

Artikel 221

Bevoegd douanekantoor voor het plaatsen van goederen onder een douaneregeling

(Artikel 159 van het wetboek)

1.  
Voor de toepassing van de ontheffing van de verplichting om goederen aan te brengen overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het wetboek, is het toezichthoudende douanekantoor als bedoeld in artikel 182, lid 3, onder c), tweede alinea, van het wetboek, het douanekantoor dat bevoegd is om goederen onder een douaneregeling te plaatsen als bedoeld in artikel 159, lid 3, van het wetboek.
2.  

De volgende douanekantoren zijn bevoegd om goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen:

a) 

het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd;

b) 

het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen voor uitvoer worden verpakt of geladen;

c) 

een ander douanekantoor in de betrokken lidstaat dat om administratieve redenen bevoegd is voor de handelingen in kwestie.

Wanneer de waarde van de goederen niet hoger is dan 3 000  EUR per zending en per aangever en de goederen niet aan verboden of beperkingen zijn onderworpen, is naast de in de eerste alinea bedoelde douanekantoren ook het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang van de goederen uit het douanegebied van de Unie, bevoegd om goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.

Wanneer sprake is van onderaanneming, is behalve de in de eerste en tweede alinea bedoelde douanekantoren ook het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de onderaannemer is gevestigd, bevoegd om de goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.

Wanneer de omstandigheden van een individueel geval dit rechtvaardigen, is ook een ander douanekantoor dat beter is gesitueerd om de goederen bij de douane aan te brengen, bevoegd om de goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.

3.  
Mondelinge douaneaangiften tot uitvoer en wederuitvoer worden gedaan op het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang van de goederen.

▼M7

4.  
Met ingang van de in artikel 4, lid 1, vierde alinea, van Richtlijn (EU) 2017/2455 bedoelde datum is het douanekantoor dat bevoegd is voor het vrijgeven voor het vrije verkeer van goederen in een zending die op grond van artikel 23, lid 1, of artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1186/2009 een vrijstelling van invoerrechten geniet, in het kader van een andere btw-regeling dan de in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, een douanekantoor dat is gelegen in de lidstaat waar de verzending of het vervoer van de goederen eindigt.

▼M4

5.  
De douaneautoriteit in elke lidstaat op wiens grondgebied NAVO-strijdkrachten zijn gestationeerd die in aanmerking komen voor het gebruik van NAVO-formulier 302, wijst het douanekantoor (of de douanekantoren) aan dat (die) verantwoordelijk is (zijn) voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot goederen die in het kader van militaire activiteiten worden vervoerd of gebruikt.
6.  

De douaneautoriteit in elke lidstaat wijst het douanekantoor (of de douanekantoren) aan dat (die) verantwoordelijk is (zijn) voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot goederen die onder dekking van het EU-formulier 302 in het kader van militaire activiteiten worden vervoerd of gebruikt.

▼B

Artikel 222

Artikelen

(Artikel 162 van het wetboek)

1.  
Wanneer een douaneaangifte twee of meer artikelen omvat, worden de op elk artikel betrekking hebbende vermeldingen in die aangifte beschouwd als een afzonderlijke douaneaangifte.
2.  

Tenzij specifieke goederen die deel uitmaken van een zending aan verschillende maatregelen zijn onderworpen, worden goederen die deel uitmaken van een zending voor de toepassing van lid 1 beschouwd als één artikel wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

zij moeten worden ingedeeld onder een enkele tariefonderverdeling;

b) 

zij zijn onderworpen aan een aanvraag voor vereenvoudiging in overeenstemming met artikel 177 van het wetboek.

Afdeling 2

Vereenvoudigde douaneaangiften

Artikel 223

Beheer van tariefcontingenten in vereenvoudigde douaneaangiften

(Artikel 166 van het wetboek)

1.  
Wanneer een vereenvoudigde aangifte wordt ingediend voor het in het vrije verkeer brengen van goederen die aan een tariefcontingent zijn onderworpen, en dit contingent wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van douaneaangiften, kan de aangever uitsluitend wanneer de vereiste gegevens ofwel in de vereenvoudigde aangifte, ofwel in een aanvullende aangifte beschikbaar zijn, verzoeken om gebruik te mogen maken van het tariefcontingent.
2.  
Wanneer het verzoek om gebruik te mogen maken van een tariefcontingent dat wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van douaneaangiften, in een aanvullende aangifte wordt gedaan, kan dit verzoek pas worden behandeld nadat de aanvullende aangifte is ingediend.
3.  
Voor de toewijzing van het tariefcontingent wordt rekening gehouden met de datum van aanvaarding van de vereenvoudigde aangifte.

Artikel 224

Bewijsstukken voor vereenvoudigde aangiften

(Artikel 166 van het wetboek)

▼C2

Wanneer goederen op basis van een vereenvoudigde aangifte onder een douaneregeling zijn geplaatst, worden de bewijsstukken als bedoeld in artikel 163, lid 2, van het wetboek, vóór vrijgave van de goederen aan de douaneautoriteiten verstrekt.

▼B

Artikel 225

Aanvullende aangifte

(Artikel 167, lid 4, van het wetboek)

In het geval van inschrijving in de administratie van de aangever overeenkomstig artikel 182 van het wetboek, wanneer de aanvullende aangifte een algemeen, periodiek of samenvattend karakter heeft en de marktdeelnemer gerechtigd is zelf het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten te bepalen, kan deze vergunninghouder de aanvullende aangifte indienen of kunnen de douaneautoriteiten toestaan dat de aanvullende aangiften beschikbaar zijn via rechtstreekse elektronische toegang tot het systeem van de vergunninghouder.

Afdeling 3

Op alle douaneaangiften toepasselijke bepalingen

Artikel 226

Masterreferentienummer (MRN)

(Artikel 172 van het wetboek)

Behalve in de gevallen waarin een douaneaangifte mondeling wordt gedaan dan wel via een handeling die wordt geacht een douaneaangifte te vormen, of indien de douaneaangifte geschiedt in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever in overeenstemming met artikel 182 van het wetboek, stellen de douaneautoriteiten de aangever in kennis van de aanvaarding van de douaneaangifte en verstrekken zij hem een MRN voor deze aangifte en de datum van aanvaarding ervan.

Dit artikel is niet van toepassing tot de datums waarop de uitrol van de systemen AES en NCTS respectievelijk de upgrade van de nationale invoersystemen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU heeft plaatsgevonden.

Artikel 227

Vóór de aanbrenging van de goederen ingediende douaneaangifte

Wanneer de douaneaangifte wordt ingediend overeenkomstig artikel 171 van het wetboek, verwerken de douaneautoriteiten de verstrekte gegevens vóór de aanbrenging van de goederen, met name met het oog op risicoanalyse.

Afdeling 4

Overige vereenvoudigingen

Onderafdeling 1

Goederen die onder verschillende tariefonderverdelingen vallen

Artikel 228

Goederen die onder verschillende tariefonderverdelingen vallen en onder een enkele onderverdeling worden aangegeven

(Artikel 177, lid 1, van het wetboek)

1.  
Voor de toepassing van artikel 177 van het wetboek geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een specifiek recht dat onder verwijzing naar dezelfde meeteenheid wordt uitgedrukt, het recht wordt aangerekend op de hele zending op grond van de tariefonderverdeling die aan het hoogste specifieke recht is onderworpen.
2.  
Voor de toepassing van artikel 177 van het wetboek geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een specifiek recht dat onder verwijzing naar verschillende meeteenheden wordt uitgedrukt, het hoogste specifieke recht voor elke meeteenheid wordt toegepast op alle goederen in de zending waarvoor een specifiek recht is uitgedrukt onder verwijzing naar die eenheid, en omgezet in een ad-valoremrecht voor elk type van deze goederen.

Het recht dat wordt aangerekend op de gehele zending, wordt gebaseerd op de tariefonderverdeling die is onderworpen aan het hoogste tarief van het ad-valoremrecht dat voortvloeit uit de omzetting als bedoeld in de eerste alinea.

3.  
Voor de toepassing van artikel 177 van het wetboek geldt dat wanneer de goederen in een zending onder tariefonderverdelingen vallen die onderworpen zijn aan een ad-valoremrecht en een specifiek recht, het hoogste specifieke recht zoals bepaald in overeenstemming met de leden 1 of 2 wordt omgezet in een ad-valoremrecht voor elk type goederen waarvoor het specifieke recht onder verwijzing naar dezelfde eenheid wordt uitgedrukt.

Het recht dat wordt berekend over de gehele zending, wordt gebaseerd op de tariefonderverdeling is wordt onderworpen aan het hoogste tarief van het ad-valoremrecht, inclusief het ad-valoremrecht dat voortvloeit uit de omzetting als bedoeld in de eerste alinea.

Onderafdeling 2

Gecentraliseerde vrijmaking

Artikel 229

Raadplegingsprocedure tussen douaneautoriteiten in het geval van vergunningen voor gecentraliseerde vrijmaking

(Artikel 22 van het wetboek)

1.  
De raadplegingsprocedure als bedoeld in ►M1  artikel 14 ◄ wordt gevolgd wanneer een douaneautoriteit een aanvraag ontvangt voor een vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking als bedoeld in artikel 179 van het wetboek waarbij meer dan één douaneautoriteit is betrokken, tenzij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit van mening is dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning is voldaan.
2.  

Uiterlijk 45 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag stelt de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit de andere betrokken douaneautoriteiten in kennis van:

a) 

de aanvraag en de ontwerpvergunning, inclusief de termijnen als bedoeld in artikel 231, leden 5 en 6, van deze verordening;

b) 

in voorkomend geval, een controleprogramma met vermelding van de specifieke controles die door de verschillende betrokken douaneautoriteiten moeten worden uitgevoerd als de vergunning eenmaal is verleend;

c) 

andere relevante informatie die noodzakelijk wordt geacht door de betrokken douaneautoriteiten.

3.  
De geraadpleegde douaneautoriteiten delen hun instemming of bezwaren en eventuele wijzigingen in de ontwerpvergunning of het voorgestelde controleprogramma mee binnen 45 dagen na de datum waarop kennis is gegeven van de ontwerpvergunning. Bezwaren moeten naar behoren worden gemotiveerd.

Wanneer er bezwaren worden geuit en er binnen 90 dagen na de datum waarop kennis is gegeven van de ontwerpvergunning geen overeenstemming is bereikt, wordt de vergunning niet verleend voor de delen waarop de bezwaren betrekking hadden. Wanneer de geraadpleegde douaneautoriteiten geen bezwaren uiten binnen de voorgeschreven termijn, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.

4.  
In afwijking van lid 2 en de eerste alinea van lid 3 van dit artikel kunnen de daarin genoemde termijnen door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit met 15 dagen worden verlengd tot de datums waarop respectievelijk de systemen CCI en AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold.

In afwijking van de tweede alinea van lid 3 van dit artikel kan de daarin genoemde termijn door de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit met 30 dagen worden verlengd.

5. In afwijking van lid 2, onder b), van dit artikel wordt altijd kennis gegeven van het daarin genoemde controleprogramma tot de datum waarop het systeem DWU Douanebeschikkingen zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold.

Artikel 230

Verificatie van de vergunning

(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten van de lidstaten stellen de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit onmiddellijk in kennis van alle voorvallen die zich na het verlenen van de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking voordoen en die op de handhaving of de inhoud van de vergunning van invloed kunnen zijn.

▼M1

2.  
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit stelt alle relevante informatie waarover zij beschikt, beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de andere lidstaten wat betreft de douanegerelateerde activiteiten van de houder van de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking.

▼B

Artikel 231

Douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot gecentraliseerde vrijmaking

(Artikel 179, lid 4, van het wetboek)

1.  

De houder van de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking brengt de goederen aan bij het bevoegde douanekantoor dat in deze vergunning is vermeld door een van de volgende zaken in te dienen bij het controlekantoor:

a) 

een standaard douaneaangifte als bedoeld in artikel 162 van het wetboek;

b) 

een vereenvoudigde douaneaangifte als bedoeld in artikel 166 van het wetboek;

c) 

een kennisgeving van aanbrenging als bedoeld in artikel 234, lid 1, onder a), van deze verordening.

2.  
Wanneer de douaneaangifte geschiedt in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever, zijn de artikelen 234, 235 en 236 van deze verordening van toepassing.
3.  
De toegestane ontheffing van de aanbrenging in overeenstemming met artikel 182, lid 3, van het wetboek, is van toepassing op de gecentraliseerde vrijmaking op voorwaarde dat de vergunninghouder die een douaneaangifte indient in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever, aan de verplichtingen in artikel 234, lid 1, onder f), van deze verordening heeft voldaan.
4.  

Wanneer het controlekantoor de douaneaangifte heeft aanvaard of de in lid 1, onder c), bedoelde kennisgeving heeft ontvangen:

a) 

verricht het de passende controles om de douaneaangifte of de kennisgeving van aanbrenging te verifiëren;

b) 

zendt het de douaneaangifte of de kennisgeving en de resultaten van de risicoanalyse onmiddellijk aan het douanekantoor van aanbrenging;

c) 

deelt het een van de volgende zaken mee aan het douanekantoor van aanbrenging:

i) 

dat de goederen voor de betreffende douaneregeling kunnen worden vrijgegeven;

ii) 

dat douanecontroles vereist zijn in overeenstemming met artikel 179, lid 3, onder c), van het wetboek.

5.  
Wanneer het controlekantoor het douanekantoor van aanbrenging meedeelt dat de goederen kunnen worden vrijgegeven voor de betreffende douaneregeling, deelt het douanekantoor van aanbrenging het controlekantoor binnen de termijn die is vastgesteld in de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking mee of zijn eigen controles, inclusief de controles die betrekking hebben op nationale verboden en beperkingen, van invloed zijn op een dergelijke vrijgave.
6.  
Wanneer het controlekantoor het douanekantoor van aanbrenging meedeelt dat douanecontroles vereist zijn overeenkomstig artikel 179, lid 3, onder c), van het wetboek, bevestigt het douanekantoor van aanbrenging binnen de in de vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking vastgestelde termijn de ontvangst van het verzoek van het controlekantoor om de vereiste controles uit te voeren en stelt het, indien nodig, het controlekantoor in kennis van zijn eigen controles van de goederen, inclusief de controles die betrekking hebben op nationale verboden en beperkingen.
7.  
Het controlekantoor stelt het douanekantoor van aanbrenging in kennis van de vrijgave van de goederen.
8.  
Bij uitvoer stelt het controlekantoor bij het vrijgeven van de goederen de gegevens van de aangifte tot uitvoer, in voorkomend geval aangevuld in overeenstemming met artikel 330 van deze verordening, ter beschikking van het opgegeven douanekantoor van uitgang. Het douanekantoor van uitgang stelt het controlekantoor in kennis van het uitgaan van de goederen in overeenstemming met artikel 333 van deze verordening. Het controlekantoor bevestigt de uitgang aan de aangever in overeenstemming met artikel 334 van deze verordening.
9.  

Voor goederen waarvoor een vergunning voor gecentraliseerde vrijmaking geldt, dient de vergunninghouder of de aangever in afwijking van lid 1 van dit artikel, tot de datums waarop respectievelijk de systemen CCI en AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold:

a) 

de goederen aan te brengen op de plaatsen die in de vergunning zijn vastgesteld en overeenkomstig artikel 139 van het wetboek door de douaneautoriteiten zijn aangewezen of goedgekeurd, tenzij overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het wetboek ontheffing is verleend van de verplichting om de goederen aan te brengen, en

b) 

een douaneaangifte in te dienen of de goederen in zijn administratie in te schrijven bij het in de vergunning vermelde douanekantoor.

10.  
Tot de datums waarop respectievelijk de systemen CCI en AES zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU worden uitgerold, passen de bevoegde douaneautoriteiten het controleprogramma toe waarin een minimumniveau aan controles is gespecificeerd.

▼M1

11.  
Tot de respectieve datums van de uitrol van het AES en van het DWU-systeem Gecentraliseerde inklaring (CCI), zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/578, zijn de leden 5 en 6 van dit artikel niet van toepassing.

▼B

Artikel 232

Gecentraliseerde vrijmaking waarbij meer dan één douaneautoriteit betrokken is

(Artikel 179 van het wetboek)

1.  

Het controlekantoor zendt het volgende naar het douanekantoor van aanbrenging:

a) 

elke wijziging of ongeldigmaking van de standaard douaneaangifte die zich heeft voorgedaan na de vrijgave van de goederen;

b) 

wanneer een aanvullende aangifte is ingediend, deze aangifte en elke wijziging of ongeldigmaking daarvan.

2.  
Wanneer de douane in overeenstemming met artikel 225 van deze verordening via het IT-systeem van de handelaar toegang heeft tot de aanvullende aangifte, zendt het controlekantoor uiterlijk tien dagen na het einde van de termijn waarop de aanvullende aangifte betrekking heeft, de gegevens en elke wijziging of ongeldigmaking van deze uit het IT-systeem verkregen aanvullende aangifte.

Onderafdeling 3

Inschrijving in de administratie van de aangever

Artikel 233

Controleprogramma

(Artikel 23, lid 5, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten stellen een voor de marktdeelnemer specifiek controleprogramma op wanneer zij een vergunning verlenen om een douaneaangifte in te dienen in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever in overeenstemming met artikel 182, lid 1, van het wetboek, waarin het toezicht op de in het kader van de vergunning gebruikte douaneregelingen is geregeld, de frequentie van de douanecontroles is bepaald en wordt gewaarborgd dat, onder meer, doeltreffende douanecontroles kunnen worden verricht in alle stadia van de procedure in de vorm van inschrijving in de administratie van de aangever.
2.  
Het controleprogramma houdt in voorkomend geval rekening met de verjaringstermijn voor de mededeling van de douaneschuld zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van het wetboek.
3.  
Het controleprogramma voorziet in de uit te voeren controle wanneer een ontheffing van de aanbrenging is verleend in overeenstemming met artikel 182, lid 3, van het wetboek.
4.  
In geval van gecentraliseerde vrijmaking wordt in het controleprogramma, waarin de taakverdeling tussen het controlekantoor en het douanekantoor van aanbrenging is gespecificeerd, rekening gehouden met de verboden en beperkingen die van toepassing zijn op de plaats waar het douanekantoor van aanbrenging is gevestigd.

Artikel 234

Verplichtingen van de vergunninghouder die een douaneaangifte indient in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever

(Artikel 182, lid 1, van het wetboek)

1.  

De vergunninghouder die een douaneaangifte indient in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever:

a) 

brengt de goederen aan bij de douane, behalve wanneer artikel 182, lid 3, van het wetboek van toepassing is, en vermeldt de datum van de kennisgeving van aanbrenging in de administratie;

b) 

vermeldt ten minste de gegevens van een vereenvoudigde douaneaangifte en alle bewijsstukken in de administratie;

c) 

stelt op verzoek van het controlekantoor de gegevens van de in de administratie opgenomen douaneaangifte en eventuele bewijsstukken beschikbaar, tenzij de douaneautoriteiten toestaan dat de aangever rechtstreekse elektronische toegang tot die informatie in zijn administratie verschaft;

d) 

stelt aan het controlekantoor informatie beschikbaar over goederen die aan verboden en beperkingen zijn onderworpen;

e) 

voorziet het controlekantoor van bewijsstukken zoals bedoeld in artikel 163, lid 2, van het wetboek voordat de aangegeven goederen kunnen worden vrijgegeven;

f) 

zorgt ervoor, wanneer de ontheffing zoals bedoeld in artikel 182, lid 3, van het wetboek van toepassing is, dat de houder van de vergunning voor het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag over de noodzakelijke informatie beschikt om de beëindiging van de tijdelijke opslag te bewijzen;

g) 

dient de aanvullende aangifte in bij het controlekantoor op de wijze en binnen de termijn vastgesteld in de vergunning, tenzij ontheffing van de verplichting tot indiening van een aanvullende aangifte is verleend in overeenstemming met artikel 167, lid 2, van het wetboek.

2.  

De vergunning om een douaneaangifte in te dienen in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever is niet van toepassing op de volgende aangiften:

a) 

douaneaangiften bestaande uit een aanvraag voor een vergunning voor een bijzondere regeling in overeenstemming met artikel 163 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446;

b) 

douaneaangiften die zijn ingediend in plaats van een summiere aangifte bij binnenbrengen in overeenstemming met artikel 130, lid 1, van het wetboek.

▼M3

3.  

Wanneer het toezichthoudende douanekantoor overeenkomstig artikel 182, lid 3, derde alinea, van het wetboek verzoekt om goederen bij de douane aan te brengen omdat de douaneautoriteiten hebben vastgesteld dat er sprake is van een nieuw ernstig financieel risico of een andere specifieke situatie in verband met een vergunning voor het indienen van een douaneaangifte in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever met ontheffing van de verplichting om de goederen aan te brengen, stelt het toezichthoudende douanekantoor de houder van een dergelijke vergunning in kennis van:

a) 

de specifieke termijn waarbinnen de goederen waarop deze situaties van toepassing zijn, bij de douane moeten worden aangebracht;

b) 

de verplichting om de datum van kennisgeving van aanbrenging in de administratie te vermelden; en

c) 

de verplichting om te voldoen aan lid 1, onder b) tot en met e), en g).

In deze situaties worden de goederen vrijgegeven overeenkomstig artikel 194 van het wetboek.

▼B

Artikel 235

Vrijgave van de goederen wanneer een douaneaangifte is ingediend in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever

(Artikel 182 van het wetboek)

1.  
Wanneer in de vergunning om een douaneaangifte in te dienen in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever een termijn is vastgesteld waarbinnen de houder van deze vergunning in kennis moet worden gesteld van de uit te voeren controles, worden de goederen geacht bij het verstrijken van de termijn te zijn vrijgegeven, tenzij het controlekantoor kenbaar heeft gemaakt voornemens te zijn binnen deze termijn een controle uit te voeren.
2.  
Wanneer in de vergunning geen termijn is vastgelegd zoals bedoeld in lid 1, geeft het controlekantoor de goederen vrij in overeenstemming met artikel 194 van het wetboek.

Artikel 236

Tariefcontingent

(Artikel 182 van het wetboek)

1.  
Wanneer een douaneaangifte wordt ingediend in de vorm van een inschrijving in de administratie van de aangever voor het in het vrije verkeer brengen van goederen die zijn onderworpen aan een tariefcontingent dat wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data waarin de douaneaangiften zijn aanvaard, verzoekt de vergunninghouder die een douaneaangifte in die vorm indient, in een aanvullende aangifte om gebruik te mogen maken van het tariefcontingent.
2.  
Wanneer het verzoek om gebruik te mogen maken van een tariefcontingent dat wordt beheerd met inachtneming van de chronologische volgorde van de data waarin de douaneaangiften zijn aanvaard, in een aanvullende aangifte wordt gedaan, kan dit verzoek pas worden behandeld wanneer de aanvullende aangifte is ingediend. Voor de toewijzing van het tariefcontingent wordt echter rekening gehouden met de datum waarop de goederen in de administratie van de aangever zijn ingeschreven.
3.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen de lidstaten, tot de datums waarop de upgrade van de nationale systemen voor invoeraangiften zoals bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt uitgerold, bepalen dat het verzoek om gebruik te mogen maken van een tariefcontingent dat overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 54 van deze verordening wordt beheerd, in een andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde vorm wordt gedaan, op voorwaarde dat de lidstaten alle noodzakelijke gegevens tot hun beschikking hebben om de geldigheid van het verzoek te beoordelen.

Onderafdeling 4

Beoordeling door de marktdeelnemer zelf

Artikel 237

Vaststelling van het bedrag aan verschuldigde invoer- of uitvoerrechten

(Artikel 185, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer een marktdeelnemer in overeenstemming met artikel 185, lid 1, een vergunning heeft gekregen om het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten vast te stellen, stelt deze marktdeelnemer aan het eind van de door de douaneautoriteiten in de vergunning vastgestelde periode het verschuldigde bedrag aan invoer- en uitvoerrechten voor die periode vast in overeenstemming met de regels die in de vergunning zijn vermeld.
2.  
Binnen tien dagen na het einde van de door de douaneautoriteiten in de vergunning vastgestelde periode dient de houder van deze vergunning bij het controlekantoor gegevens in over het in overeenstemming met lid 1 vastgestelde bedrag. De douaneschuld wordt geacht op het tijdstip van deze indiening te zijn meegedeeld.
3.  
De vergunninghouder betaalt het in lid 2 bedoelde bedrag binnen de in de vergunning voorgeschreven termijn en ten laatste binnen de termijn die is vastgesteld in artikel 108, lid 1, van het wetboek.

HOOFDSTUK 3

Verificatie en vrijgave van goederen

Afdeling 1

Verificatie

Artikel 238

Plaats en tijdstip van onderzoek van de goederen

(Artikel 189 van het wetboek)

Wanneer het bevoegde douanekantoor heeft besloten de goederen aan een onderzoek te onderwerpen in overeenstemming met artikel 188, onder c), van het wetboek, of monsters te nemen in overeenstemming met artikel 188, onder d), van het wetboek, wijst het hiervoor het tijdstip en de plaats aan en stelt het de aangever hiervan in kennis.

Op verzoek van de aangever kan het bevoegde douanekantoor een andere plaats aanwijzen dan een douanekantoor of een tijdstip buiten de officiële openingstijden van dat douanekantoor.

Artikel 239

Onderzoek van de goederen

(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)

1.  
Wanneer het douanekantoor besluit slechts een gedeelte van de goederen te onderzoeken stelt het de aangever in kennis van de artikelen die het wenst te onderzoeken.
2.  
Wanneer de aangever weigert bij het onderzoek van de goederen aanwezig te zijn of verzuimt de door de douaneautoriteiten vereiste noodzakelijke bijstand te verrichten, stellen zij een termijn vast voor zijn aanwezigheid of bijstand.

Wanneer de aangever bij het verstrijken van de termijn niet heeft voldaan aan de vereisten van de douaneautoriteiten, gaan de douaneautoriteiten over tot het onderzoek van de goederen voor risico en op kosten van de aangever. Indien nodig kunnen de douaneautoriteiten een beroep doen op de diensten van een deskundige die is aangewezen in overeenstemming met het recht van de betrokken lidstaat, voor zover er geen bepalingen in de Uniewetgeving gelden.

Artikel 240

Monsterneming

(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)

1.  
Wanneer het douanekantoor besluit monsters te nemen van de goederen, stelt het de aangever daarvan in kennis.
2.  
Wanneer de aangever weigert aanwezig te zijn wanneer de monsters worden genomen of verzuimt de door de douaneautoriteiten vereiste noodzakelijke bijstand te verrichten, stellen zij een termijn vast voor zijn aanwezigheid of bijstand.

Wanneer de aangever bij het verstrijken van de termijn niet heeft voldaan aan de vereisten van de douaneautoriteiten, gaan de douaneautoriteiten over tot het nemen van de monsters voor risico en op kosten van de aangever.

3.  
Het nemen van monsters geschiedt door de douaneautoriteiten zelf. Zij kunnen evenwel eisen dat de monsters door de aangever worden genomen, of een beroep doen op een deskundige om onder hun toezicht de monsters te nemen. De deskundige wordt aangewezen in overeenstemming met het recht van de betrokken lidstaat, voor zover er geen bepalingen in de Uniewetgeving gelden.
4.  
De bij de monsterneming te nemen hoeveelheden zijn niet groter dan noodzakelijk is om de analyse of het grondige onderzoek, met inbegrip van een eventuele volgende analyse, te kunnen verrichten.
5.  
De bij de monsterneming genomen hoeveelheden kunnen niet op de aangegeven hoeveelheid in mindering worden gebracht.
6.  
Wanneer het een aangifte tot uitvoer of een aangifte voor passieve veredeling betreft, kan de aangever de als monsters genomen hoeveelheden goederen vervangen door identieke goederen om de zending aan te vullen.

Artikel 241

Onderzoek van monsters

(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)

1.  
Wanneer het onderzoek van monsters van dezelfde goederen tot verschillende resultaten leidt waarvoor een verschillende douanebehandeling is vereist, moeten indien mogelijk extra monsters worden genomen.
2.  
Wanneer de resultaten van het onderzoek van de extra monsters de verschillende resultaten bevestigen, worden de goederen geacht uit verschillende goederen te bestaan die in hoeveelheden overeenstemmen met de resultaten van het onderzoek. Hetzelfde geldt wanneer het niet mogelijk is om extra monsters te nemen.

Artikel 242

Teruggave of verwijdering van de genomen monsters

(Artikelen 189 en 190 van het wetboek)

1.  

De genomen monsters worden teruggegeven aan de aangever op diens verzoek, behalve in de volgende gevallen:

a) 

wanneer de monsters door de analyse of het onderzoek vernietigd zijn;

b) 

wanneer de monsters door de douaneautoriteiten moeten worden bewaard ten behoeve van een van de volgende zaken:

i) 

verder onderzoek;

ii) 

beroeps- of rechtsprocedures.

2.  
Wanneer de aangever niet om teruggave van de monsters verzoekt, kunnen de douaneautoriteiten de aangever verplichten om eventuele overgebleven monsters in overeenstemming met artikel 198, lid 1, onder c), van het wetboek, weg te voeren of deze te verwijderen.

Artikel 243

Resultaten van de verificatie van de douaneaangifte en van het onderzoek van de goederen

(Artikel 191 van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten de juistheid van de gegevens in een douaneaangifte verifiëren, leggen zij vast dat een verificatie is uitgevoerd en vermelden zij de resultaten van deze verificatie.

Wanneer slechts een gedeelte van de goederen is onderzocht, worden de onderzochte goederen geregistreerd.

Wanneer de aangever afwezig was, wordt zijn afwezigheid genoteerd.

2.  
De douaneautoriteiten stellen de aangever van de resultaten van de verificatie in kennis.
3.  

Wanneer de resultaten van de verificatie van de douaneaangifte niet in overeenstemming zijn met gegevens in de aangifte, stellen de douaneautoriteiten vast en registreren zij met welke gegevens rekening moet worden gehouden met het oog op het volgende:

a) 

de berekening van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten en andere heffingen op de goederen;

b) 

de berekening van restituties of andere bedragen of financiële voordelen bij uitvoer in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

c) 

de toepassing van andere bepalingen van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.

4.  
Wanneer de aangegeven niet-preferentiële oorsprong onjuist blijkt te zijn, wordt de oorsprong waarmee voor de toepassing van lid 3, onder a), rekening moet worden gehouden vastgesteld op basis van het door de aangever overgelegde bewijs of, indien dit niet volstaat of toereikend is, op basis van alle beschikbare informatie.

Artikel 244

Zekerheidstelling

(Artikel 191 van het wetboek)

Wanneer de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat de verificatie van de douaneaangifte kan leiden tot een hoger bedrag aan invoer- of uitvoerrechten of andere verschuldigde heffingen dan het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens van de douaneaangifte, kunnen de goederen pas worden vrijgegeven bij een zekerheidstelling die het verschil dekt tussen het bedrag van de douaneaangifte en het bedrag dat uiteindelijk verschuldigd kan zijn.

De aangever heeft echter de mogelijkheid om in plaats van het stellen van deze zekerheid te verzoeken om de onmiddellijke mededeling van de douaneschuld die uiteindelijk op de betrokken goederen van toepassing kan zijn.

Artikel 245

Vrijgave van de goederen na verificatie

(Artikel 191 en artikel 194, lid 1, van het wetboek)

1.  
Wanneer de douaneautoriteiten op basis van de verificatie van de douaneaangifte een ander bedrag aan invoer- of uitvoerrechten vaststellen dan het bedrag dat voortvloeit uit de gegevens in de aangifte, is artikel 195, lid 1, van het wetboek van toepassing op het aldus vastgestelde bedrag.
2.  
Wanneer de douaneautoriteiten twijfelen of verboden of beperkingen van toepassing zijn en die twijfel slechts kan worden weggenomen na het verkrijgen van de resultaten van de door de douaneautoriteiten verrichte controles, worden de betreffende goederen niet vrijgegeven.

Afdeling 2

Vrijgave

Artikel 246

Registratie en kennisgeving van de vrijgave van de goederen

(Artikel 22, lid 3, van het wetboek)

De douaneautoriteiten stellen de aangever van de vrijgave van de goederen in kennis en vermelden de vrijgave van de goederen voor de betrokken douaneregeling, waarbij ten minste de referentie van de douaneaangifte of de kennisgeving en de datum van vrijgave van de goederen wordt vermeld.

Artikel 247

Niet vrijgegeven goederen

(Artikel 22, lid 3, van het wetboek)

1.  
Indien de goederen niet kunnen worden vrijgegeven om een van de in artikel 198, lid 1, onder b), van het wetboek genoemde redenen, of indien na vrijgave ervan blijkt dat de goederen niet aan de voorwaarden voor vrijgave voldeden, geven de douaneautoriteiten de aangever een redelijke termijn om de situatie van de goederen te verhelpen.
2.  
De douaneautoriteiten kunnen, voor risico en op kosten van de aangever, de in lid 1 bedoelde goederen overbrengen naar speciale ruimten die onder toezicht staan van de douaneautoriteiten.

Hoofdstuk 4

Verwijdering van goederen

Artikel 248

Vernietiging van goederen

(Artikel 197 van het wetboek)

De douaneautoriteiten stellen de soort en de hoeveelheid van de na vernietiging van de goederen overblijvende resten en afvallen vast om douanerechten en andere heffingen te bepalen die van toepassing zijn op die resten en afvallen wanneer zij onder een douaneregeling zijn geplaatst of zijn wederuitgevoerd.

Artikel 249

Afstand van goederen

(Artikel 199 van het wetboek)

1.  

De douaneautoriteiten kunnen een verzoek om goederen aan de staat af te staan in overeenstemming met artikel 199 van het wetboek weigeren wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de goederen kunnen niet worden verkocht in het douanegebied van de Unie of de kosten voor deze verkoop zouden onevenredig zijn ten opzichte van de waarde van de goederen;

b) 

de goederen moeten worden vernietigd.

2.  
Een verzoek voor het afstaan van goederen aan de staat wordt geacht te zijn verricht in overeenstemming met artikel 199 van het wetboek wanneer de douaneautoriteiten een openbare oproep hebben gedaan aan de eigenaar om zich te melden en er 90 dagen voorbij zijn gegaan zonder dat de eigenaar zich heeft gemeld.

Artikel 250

Verkoop van goederen en andere door de douaneautoriteiten genomen maatregelen

(Artikel 198, lid 1, van het wetboek)

1.  
De douaneautoriteiten kunnen alleen goederen verkopen die aan de staat zijn afgestaan of die in beslag zijn genomen als de koper onmiddellijk de formaliteiten verricht om de goederen onder een douaneregeling te plaatsen of deze weder uit te voeren.
2.  
Wanneer de goederen worden verkocht tegen een prijs met inbegrip van het bedrag aan invoerrechten en andere heffingen, worden de goederen geacht in het vrije verkeer te zijn gebracht. De douaneautoriteiten berekenen het bedrag van de rechten en boeken dit bedrag. Deze verkoop gebeurt volgens de in de betrokken lidstaat toepasselijke procedures.

TITEL VI

IN HET VRIJE VERKEER BRENGEN EN VRIJSTELLING VAN INVOERRECHTEN

HOOFDSTUK 1

In het vrije verkeer brengen

Artikel 251

Weegcertificaten voor bananen

(Artikel 163, lid 1, van het wetboek)

1.  
De marktdeelnemer die gerechtigd is om certificaten op te stellen in overeenstemming met artikel 155 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (weegcertificaten voor bananen) doet de douaneautoriteiten van tevoren mededeling van het wegen met het oog op het opstellen van een weegcertificaat voor bananen voor een zending verse bananen dat details bevat over het type verpakking, de oorsprong, de tijd en de plaats van weging.
2.  
Het weegcertificaat voor bananen is in het bezit van de aangever en staat ter beschikking van de douaneautoriteiten op het tijdstip van de indiening van een aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van aan invoerrechten onderworpen verse bananen van GN-code 0803 90 10 .
3.  

In afwijking van lid 2 kunnen de douaneautoriteiten op verzoek van de aangever overeenkomstig ►M1  artikel 166 van het wetboek ◄ besluiten om zendingen verse bananen in het vrije verkeer te brengen met gebruikmaking van een voorlopige aangifte van het gewicht onder de volgende voorwaarden:

a) 

de vergunning verplicht de importeur de bananen in ongewijzigde staat vanuit dezelfde zending naar de in de vereenvoudigde aangifte bedoelde aangewezen erkende wegers te vervoeren, waar het juiste gewicht en de juiste waarde worden vastgesteld;

b) 

de aangever draagt de verantwoordelijkheid om het weegcertificaat binnen 10 kalenderdagen nadat de vereenvoudigde aangifte is aanvaard bij het douanekantoor in te dienen waar het in het vrije verkeer brengen plaatsvindt;

c) 

de aangever stelt een zekerheid zoals bedoeld in artikel 195, lid 1, van het wetboek.

Het voorlopige gewicht kan worden afgeleid uit een eerder weegcertificaat voor bananen van hetzelfde type en dezelfde oorsprong.

4.  
Het weegcertificaat voor bananen wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier in bijlage 61-02.

Artikel 252

Controle van de weging van verse bananen

(Artikel 188 van het wetboek)

De douanekantoren controleren tenminste 5 % van het totale aantal weegcertificaten dat elk jaar is overgelegd, hetzij door aanwezigheid bij de weging van representatieve steekproeven van de bananen door de marktdeelnemer die gerechtigd is om weegcertificaten voor bananen op te stellen, hetzij door eigen weging van deze steekproeven, overeenkomstig de in de punten 1, 2 en 3, van bijlage 61-03 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK 2

Vrijstelling van invoerrechten

Afdeling 1

Terugkerende goederen

Artikel 253

Verplichte informatie

(Artikel 203, lid 6, van het wetboek)

1.  
De aangever verstrekt de informatie waaruit blijkt dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten zijn vervuld aan het douanekantoor waar de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend.
2.  

De in lid 1 bedoelde informatie kan op een van de volgende manieren worden verstrekt:

a) 

toegang tot de relevante gegevens van de douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer op basis waarvan de terugkerende goederen oorspronkelijk uit het douanegebied van de Unie werden uitgevoerd of wederuitgevoerd;

b) 

een door het bevoegde douanekantoor gewaarmerkte afdruk van de douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer op basis waarvan de terugkerende goederen oorspronkelijk uit het douanegebied van de Unie werden uitgevoerd of wederuitgevoerd;

c) 

een door het bevoegde douanekantoor afgegeven document met de relevante gegevens van deze douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer;

d) 

een door de douaneautoriteiten afgegeven document waarin wordt verklaard dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten zijn vervuld (inlichtingenblad INF 3).

3.  
Indien uit de informatie waarover de bevoegde douaneautoriteiten beschikken blijkt dat de voor het vrije verkeer aangegeven goederen oorspronkelijk uit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd en dat de goederen op dat moment voldeden aan de voorwaarden om vrijstelling van invoerrechten als terugkerende goederen te verlenen, is de in lid 2 bedoelde informatie niet vereist.
4.  
Lid 2 is evenmin van toepassing in gevallen waarin goederen mondeling of door enige andere handeling voor het vrije verkeer kunnen worden aangegeven. Het is evenmin van toepassing op het internationale verkeer van verpakkingsmiddelen, vervoermiddelen of bepaalde goederen die zijn toegelaten tot een bijzondere douaneregeling tenzij anders is bepaald.

Artikel 254

Goederen die bij uitvoer in aanmerking kwamen voor maatregelen op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

(Artikel 203, lid 6, van het wetboek)

Een aangifte voor het vrije verkeer van terugkerende goederen waarvoor bij de uitvoer mogelijkerwijs formaliteiten zijn vervuld met het oog op het verkrijgen van restituties of andere bedragen die zijn ingesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moeten vergezeld gaan van de in artikel 253 van deze verordening bedoelde documenten en van een certificaat dat is opgesteld door de autoriteiten die in de lidstaat van uitvoer bevoegd zijn voor de toekenning van dergelijke restituties of bedragen.

Wanneer de douaneautoriteiten van het douanekantoor waar de goederen voor vrij verkeer zijn aangegeven, informatie bezitten waaruit blijkt dat er geen restitutie of ander bedrag in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is toegekend en ook later niet zal worden toegekend, is het certificaat niet vereist.

Artikel 255

Afgifte inlichtingenblad INF 3

(Artikel 6, lid 3, onder a), en artikel 203, lid 6, van het wetboek)

1.  
De exporteur kan het douanekantoor van uitvoer om een inlichtingenblad INF 3 verzoeken.
2.  
Wanneer de exporteur op het tijdstip van uitvoer om het inlichtingenblad INF 3 verzoekt, wordt het inlichtingenblad INF 3 door het douanekantoor van uitvoer afgegeven op het tijdstip waarop de formaliteiten bij uitvoer voor de goederen zijn vervuld.

Wanneer het mogelijk is dat de uitgevoerde goederen naar het douanegebied van de Unie zullen terugkeren via verschillende douanekantoren, kan de exporteur verzoeken om meerdere inlichtingenbladen INF3, waarbij elk blad betrekking heeft op een deel van de totale hoeveelheid van de uitgevoerde goederen.

3.  
Wanneer de exporteur na het vervullen van de uitvoerformaliteiten voor de goederen om een inlichtingenblad INF 3 verzoekt, kan het inlichtingenblad INF 3 door het douanekantoor van uitvoer worden afgegeven indien de informatie over de goederen in het verzoek van de exporteur overeenstemt met de informatie over de uitgevoerde goederen waarover het douanekantoor van uitvoer beschikt, en wanneer er met betrekking tot de goederen geen restitutie of ander bedrag in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is toegekend en ook later niet zal worden toegekend.
4.  
Wanneer een inlichtingenblad INF 3 is afgegeven, kan de exporteur vragen of het douanekantoor van uitvoer dit blad vervangt door meerdere inlichtingenbladen INF3, waarbij elk blad betrekking heeft op een deel van de totale hoeveelheid van de goederen die zijn vermeld op het aanvankelijk afgegeven inlichtingenblad INF 3.
5.  
De exporteur kan alleen om de afgifte van een inlichtingenblad INF 3 vragen voor een gedeelte van de uitgevoerde goederen.
6.  
Wanneer een inlichtingenblad INF 3 op papier wordt afgegeven, wordt een kopie bewaard door het douanekantoor van uitvoer dat het heeft afgegeven.
7.  
Wanneer het oorspronkelijke inlichtingenblad INF 3 op papier is afgegeven en is gestolen, verloren of vernietigd, kan het douanekantoor van uitvoer dat het heeft afgegeven op verzoek van de exporteur een duplicaat afgeven.

De afgifte van het duplicaat wordt door het douanekantoor van uitvoer aangetekend op de kopie van het inlichtingenblad INF 3 dat dit kantoor bezit.

8.  
Wanneer een inlichtingenblad INF 3 op papier wordt afgegeven, wordt het opgesteld met gebruikmaking van het formulier in bijlage 62-02.

Artikel 256

Communicatie tussen autoriteiten

(Artikel 203, lid 6, van het wetboek)

Op verzoek van het douanekantoor waar de terugkerende goederen voor het vrije verkeer worden aangegeven, deelt het douanekantoor van uitvoer alle tot zijn beschikking staande informatie mee waaruit blijkt dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten voor deze goederen zijn vervuld.

Afdeling 2

Producten van zeevisserij en andere uit zee gewonnen producten

Artikel 257

Vrijstelling van invoerrechten

(Artikel 208, lid 2, van het wetboek)

Het bewijs dat aan de voorwaarden van artikel 208, lid 1, van het wetboek is voldaan, kan worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 213, 214 en 215, van deze verordening en de artikelen 130, 131, 132 en 133, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, naargelang het geval.

TITEL VII

BIJZONDERE REGELINGEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Afdeling 1

Aanvraag van een vergunning

Artikel 258

Document ter staving van een mondelinge douaneaangifte voor tijdelijke invoer

(Artikel 22, lid 2, van het wetboek)

Wanneer een aanvraag voor een vergunning voor tijdelijke invoer is gebaseerd op een mondelinge douaneaangifte, legt de aangever het in artikel 165 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 bedoelde document ter staving in tweevoud over: één exemplaar wordt door de douaneautoriteiten geviseerd en aan de houder van de vergunning gegeven.

Afdeling 2

Beschikking op de aanvraag

Artikel 259

Toets op de economische voorwaarden

(Artikel 28, lid 1, onder a), en artikel 211, lid 6, van het wetboek)

1.  
Wanneer na een aanvraag van een vergunning zoals bedoeld in artikel 211, lid 1, onder a), van het wetboek een toets op de economische voorwaarden is vereist in overeenstemming met artikel 211, lid 6, van het wetboek, zendt de douanedienst van de douaneautoriteit die bevoegd is over de aanvraag te beschikken het dossier onmiddellijk naar de Commissie met het verzoek om een dergelijke toets.
2.  
Wanneer een douanedienst van een lidstaat na de afgifte van een vergunning voor het gebruik van een veredelingsregeling de beschikking krijgt over bewijs dat de wezenlijke belangen van de producenten van de Unie door het gebruik van deze vergunning waarschijnlijk zullen worden geschaad, zendt de douanedienst het dossier naar de Commissie met het verzoek om een toets op de economische voorwaarden.
3.  
Een toets op de economische voorwaarden op het niveau van de Unie kan ook plaatsvinden op initiatief van de Commissie wanneer zij bewijs heeft dat de wezenlijke belangen van de producenten van de Unie door het gebruik van een vergunning waarschijnlijk zullen worden geschaad.
4.  
De Commissie richt een deskundigengroep bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten op die de Commissie adviseert over de vraag of al dan niet aan de economische voorwaarden is voldaan.
5.  
De betrokken douaneautoriteit en elke andere douaneautoriteit die soortgelijke aanvragen of vergunningen behandelt, houdt rekening met de over de economische voorwaarden bereikte conclusie.

In de conclusies aangaande de toets op de economische voorwaarden kan worden gespecificeerd dat het onderzochte geval uniek is en daarom niet als een precedent kan dienen voor andere aanvragen of vergunningen.

6.  
Wanneer is geconcludeerd dat niet langer aan de economische voorwaarden is voldaan, trekt de bevoegde douaneautoriteit de desbetreffende vergunning in. Uiterlijk één jaar na de dag volgend op de datum waarop de beschikking tot intrekking door de vergunninghouder is ontvangen, wordt de intrekking van kracht.

Artikel 260

Raadplegingsprocedure tussen douaneautoriteiten

(Artikel 22 van het wetboek)

1.  
Wanneer een aanvraag is ingediend voor een vergunning zoals bedoeld in artikel 211, lid 1, van het wetboek en meer dan één lidstaat is betrokken, zijn de artikelen 10 en 14 van deze verordening en de leden 2 tot en met 5 van dit artikel toepassing, tenzij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit van mening is dat de voorwaarden voor een dergelijke vergunning niet zijn vervuld.
2.  
De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit zendt de aanvraag en de ontwerpvergunning uiterlijk 30 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag aan de andere betrokken douaneautoriteiten.
3.  
Een vergunning waarbij meer dan een lidstaat is betrokken zal niet worden afgegeven zonder voorafgaande overeenstemming van de betrokken douaneautoriteiten over de ontwerpvergunning.
4.  
De andere betrokken douaneautoriteiten delen hun eventuele bezwaren of hun instemming mee binnen 30 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning is meegedeeld. Eventuele bezwaren moeten naar behoren worden gemotiveerd.

Wanneer er binnen deze termijn bezwaren worden geuit en er binnen 60 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning is meegedeeld geen overeenstemming is bereikt, wordt de vergunning niet verleend ten aanzien van die elementen waarop de bezwaren betrekking hadden.

5.  
Indien de andere betrokken douaneautoriteiten binnen 30 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning is meegedeeld, geen bezwaren hebben geuit, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.

Artikel 261

Gevallen waarin de raadplegingsprocedure niet is vereist

(Artikel 22 van het wetboek)

1.  

In de volgende gevallen geeft de bevoegde douaneautoriteit een beschikking op een aanvraag af zonder raadpleging van de andere betrokken douaneautoriteiten zoals bedoeld in artikel 260 van deze verordening:

a) 

een vergunning waarbij meer dan één lidstaat betrokken is, wordt:

i) 

vernieuwd,

ii) 

gering gewijzigd,

iii) 

geannuleerd,

iv) 

geschorst,

v) 

ingetrokken;

b) 

twee of meer van de betrokken lidstaten hebben hierover overeenstemming bereikt;

c) 

de enige activiteit waarbij verschillende lidstaten betrokken zijn, is een handeling waarbij het douanekantoor van plaatsing en het douanekantoor van aanzuivering niet dezelfde zijn;

d) 

een aanvraag voor een vergunning voor tijdelijke invoer waarbij meer dan één lidstaat is betrokken, is gedaan op basis van een douaneaangifte op het standaardformulier.

In dergelijke gevallen stelt de douaneautoriteit die de beschikking heeft gegeven de gegevens van de vergunning aan de andere betrokken douaneautoriteiten ter beschikking.

2.  

In de volgende gevallen geeft de bevoegde douaneautoriteit een beschikking op een aanvraag af zonder raadpleging van de andere betrokken douaneautoriteiten zoals bedoeld in artikel 260 van deze verordening en zonder de gegevens van de vergunning aan de andere betrokken douaneautoriteiten ter beschikking te stellen in overeenstemming met lid 1:

a) 

wanneer een ATA- of CPD-carnet wordt gebruikt;

b) 

wanneer een vergunning voor tijdelijke invoer wordt verleend door vrijgave van de goederen voor de desbetreffende douaneregeling in overeenstemming met artikel 262 van deze verordening;

c) 

wanneer twee of meer van de betrokken lidstaten hierover overeenstemming hebben bereikt;

d) 

wanneer de enige activiteit waarbij verschillende lidstaten zijn betrokken, uit de overbrenging van goederen bestaat.

Artikel 262

Vergunning in de vorm van vrijgave van goederen

(Artikel 22, lid 1, van het wetboek)

Wanneer een aanvraag voor een vergunning is ingediend op basis van een douaneaangifte in overeenstemming met artikel 163, lid 1, of lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, wordt de vergunning verleend door vrijgave van de goederen voor de desbetreffende douaneregeling.

Afdeling 3

Andere procedureregels

Artikel 263

Bij een ander douanekantoor ingediende douaneaangifte

(Artikel 159, lid 3, van het wetboek)

De bevoegde autoriteit kan in uitzonderlijke gevallen toestaan dat de douaneaangifte wordt ingediend bij een douanekantoor dat niet in de vergunning is vermeld. In dat geval stelt de bevoegde douaneautoriteit het controlekantoor hiervan onverwijld in kennis.

Artikel 264

Aanzuivering van een bijzondere regeling

(Artikel 215 van het wetboek)

1.  
Wanneer goederen onder een bijzondere regeling zijn geplaatst door middel van twee of meer douaneaangiften maar op grond van dezelfde vergunning, wordt de plaatsing onder een volgende douaneregeling van dergelijke goederen of van de producten die daaruit zijn verkregen, of de toekenning ervan aan de voorgeschreven bijzondere bestemming, beschouwd de regeling aan te zuiveren voor de goederen in kwestie die met de oudste douaneaangifte onder de regeling zijn geplaatst.

▼C3

2.  
Wanneer goederen onder een bijzondere regeling zijn geplaatst door middel van twee of meer douaneaangiften maar op grond van dezelfde vergunning, en de bijzondere regeling is aangezuiverd door de goederen buiten het douanegebied van de Unie te brengen of door vernietiging van de goederen zonder afvalresten, wordt het buiten brengen van de goederen of de vernietiging zonder afvalresten beschouwd de regeling aan te zuiveren voor de goederen in kwestie die met de oudste douaneaangifte onder de regeling zijn geplaatst.

▼B

3.  
In afwijking van de leden 1 en 2, kan de vergunninghouder of de houder van de regeling verzoeken dat de aanzuivering geschiedt ten aanzien van specifieke onder de regeling geplaatste goederen.
4.  
De toepassing van de leden 1 en 2 mag niet tot ongerechtvaardigde voordelen op het gebied van de rechten bij invoer leiden.
5.  
Bij algehele vernietiging of onherroepelijk verlies van onder de bijzondere regeling geplaatste en andere goederen, kunnen de douaneautoriteiten bewijsstukken van de houder van de regeling aanvaarden waaruit blijkt hoeveel onder de regeling geplaatste goederen zijn vernietigd of verloren gegaan.

Wanneer de houder van de regeling geen bewijs over kan leggen dat aanvaardbaar is voor de douaneautoriteiten, wordt de hoeveelheid goederen die is vernietigd of verloren is gegaan vastgesteld door vergelijking met de hoeveelheid onder de regeling geplaatste goederen van dezelfde soort ten tijde van de vernietiging of het verlies.

Artikel 265

Aanzuiveringsafrekening

(Artikel 215 van het wetboek)

1.  
Onverminderd de artikelen 46 en 48 van het wetboek controleert het controlekantoor onmiddellijk de aanzuiveringsafrekening zoals bedoeld in artikel 175, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446.

Het controlekantoor kan het door de vergunninghouder vastgestelde verschuldigde bedrag aan invoerrechten aanvaarden.

2.  
Het bedrag aan verschuldigde invoerrechten wordt zoals bedoeld in artikel 104 van het wetboek geboekt binnen 14 dagen vanaf de datum waarop de aanzuiveringsafrekening aan het controlekantoor is meegedeeld.

Artikel 266

Overdracht van rechten en plichten

(Artikel 218 van het wetboek)

De bevoegde douaneautoriteit beslist of een overdracht van rechten en plichten zoals bedoeld in artikel 218 van het wetboek kan plaatsvinden. Indien een dergelijke overdracht kan plaatsvinden, stelt de bevoegde douaneautoriteit de voorwaarden vast waaronder de overdracht is toegestaan.

Artikel 267

Verkeer van goederen onder een bijzondere regeling

(Artikel 219 van het wetboek)

1.  
De overbrenging van goederen naar het douanekantoor van uitgang met het oog op de aanzuivering van de bijzondere regeling, met uitzondering van de regeling bijzondere bestemming en passieve veredeling, door de goederen buiten het douanegebied van de Unie te brengen, wordt verricht onder dekking van de aangifte tot wederuitvoer.
2.  
Wanneer de goederen onder de regeling passieve veredeling van het douanekantoor van plaatsing naar het douanekantoor van uitgang worden overgebracht, worden de goederen onderworpen aan de bepalingen die van toepassing zouden zijn geweest als de goederen onder de regeling uitvoer waren geplaatst.
3.  
Wanneer de goederen onder de regeling bijzondere bestemming naar het douanekantoor van uitgang worden overgebracht, worden de goederen onderworpen aan de bepalingen die van toepassing zouden zijn geweest als de goederen onder de regeling uitvoer waren geplaatst.
4.  
Voor iedere overbrenging die niet onder de leden 1, 2 en 3, valt zijn geen andere douaneformaliteiten vereist dan het voeren van een administratie zoals bedoeld in artikel 214 van het wetboek.
5.  
Wanneer de overbrenging van goederen in overeenstemming met de leden 1 of 3 plaatsvindt, blijven de goederen onder de bijzondere regeling totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

Artikel 268

Formaliteiten voor het gebruik van equivalente goederen

(Artikel 223 van het wetboek)

1.  
Het gebruik van equivalente goederen is niet onderworpen aan de formaliteiten voor de plaatsing van goederen onder een bijzondere regeling.
2.  
Equivalente goederen kunnen samen met andere Unie- of niet-Uniegoederen worden opgeslagen. In dergelijke gevallen kunnen de douaneautoriteiten specifieke methoden vaststellen om de equivalente goederen te identificeren om ze van andere Uniegoederen of niet-Uniegoederen te onderscheiden.

Wanneer het onmogelijk is of slechts tegen buitensporige kosten mogelijk zou zijn om elk soort goederen te allen tijde vast te stellen, wordt in de boekhouding onderscheid gemaakt naar het soort goederen, de douanestatus en, indien van toepassing, de oorsprong van de goederen.

3.  

In de volgende gevallen staan de goederen die door equivalente goederen zijn vervangen, in het geval van bijzondere bestemming niet langer onder douanetoezicht:

a) 

de equivalente goederen zijn gebruikt voor de doeleinden die zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of het verlaagde recht;

b) 

de equivalente goederen worden uitgevoerd, vernietigd of afgestaan aan de staat;

c) 

de equivalente goederen zijn gebruikt voor andere doeleinden dan die welke zijn vastgesteld voor de toepassing van de vrijstelling of het verlaagde recht, en de toepasselijke invoerrechten zijn betaald.

Artikel 269

Status van equivalente goederen

(Artikel 223 van het wetboek)

1.  
In geval van de regeling douane-entrepot en tijdelijke invoer worden de equivalente goederen niet-Uniegoederen en de goederen die zij vervangen Uniegoederen op het tijdstip van de vrijgave ervan voor de volgende douaneregeling, waarbij de regeling wordt aangezuiverd, of op het tijdstip waarop de equivalente goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
2.  
In geval van de regeling actieve veredeling worden de equivalente goederen en de daaruit verkregen veredelingsproducten niet-Uniegoederen en de goederen die zij vervangen Uniegoederen op het tijdstip van de vrijgave ervan voor de volgende douaneregeling, waarbij de regeling wordt aangezuiverd, of op het tijdstip waarop de veredelingsproducten het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

Wanneer de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen echter op de markt worden gebracht voordat de regeling is aangezuiverd, verandert de status ervan op het tijdstip dat zij op de markt worden gebracht. Wanneer wordt verwacht dat de equivalente goederen niet beschikbaar zullen zijn op het tijdstip waarop de goederen op de markt worden gebracht, kunnen de douaneautoriteiten op verzoek van de houder van de regeling bij wijze van uitzondering toestaan dat de equivalente goederen binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn op een later tijdstip beschikbaar zullen zijn.

3.  
In geval van voorafgaande uitvoer van veredelingsproducten onder de regeling actieve veredeling, worden de equivalente goederen en daaruit verkregen veredelingsproducten met terugwerkende kracht niet-Uniegoederen op het tijdstip van de vrijgave ervan voor de regeling uitvoer indien de in te voeren goederen onder die regeling worden geplaatst.

Wanneer de in te voeren goederen onder de regeling actieve veredeling worden geplaatst, worden zij tegelijkertijd Uniegoederen.

Artikel 270

Elektronisch systeem voor elektronische ATA-carnets

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

Een elektronisch informatie- en communicatiesysteem (eATA Carnet System), opgezet overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek, wordt gebruikt voor de verwerking, uitwisseling en opslag van informatie over elektronische ATA-carnets die op basis van artikel 21a van de overeenkomst van Istanbul zijn afgegeven. Informatie via dit systeem wordt onmiddellijk door de bevoegde douaneautoriteiten ter beschikking gesteld.

Artikel 271

Elektronisch systeem voor gestandaardiseerde inlichtingenuitwisseling

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

1.  

Voor de gestandaardiseerde uitwisseling van inlichtingen (INF) in het kader van een van de volgende regelingen wordt een overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek elektronisch informatie- en communicatiesysteem gebruikt:

a) 

actieve veredeling EX/IM of passieve veredeling EX/IM;

b) 

actieve veredeling IM/EX of passieve veredeling IM/EX, wanneer er meer dan één lidstaat bij betrokken is;

c) 

actieve veredeling IM/EX waarbij één lidstaat is betrokken en de verantwoordelijke douaneautoriteit zoals bedoeld in artikel 101, lid 1, van het wetboek om een INF heeft gevraagd.

Een dergelijk systeem wordt ook gebruikt voor het verwerken en opslaan van de relevante informatie. Wanneer een INF is vereist, wordt de informatie onmiddellijk door het controlekantoor via dit systeem beschikbaar gesteld. Wanneer een douaneaangifte, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer betrekking heeft op een INF, actualiseren de bevoegde douaneautoriteiten de INF onmiddellijk.

Het elektronische informatie- en communicatiesysteem wordt daarnaast gebruikt voor de gestandaardiseerde uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot handelspolitieke maatregelen.

▼M4

1 bis.  
Marktdeelnemers gebruiken voor de gestandaardiseerde uitwisseling van inlichtingen (INF) in het kader van de in lid 1 bedoelde procedures een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor ondernemers die in onderling overleg door de Commissie en de lidstaten is ontworpen.

▼M4

2.  
De leden 1 en 1 bis van dit artikel zijn van toepassing met ingang van de datum waarop de DWU-inlichtingenbladen (INF) voor bijzondere regelingen als bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 worden uitgerold.

▼B

HOOFDSTUK 2

Douanevervoer

Afdeling 1

Extern en intern douanevervoer

Onderafdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 272

Controles en formaliteiten voor goederen die het douanegebied van de Unie verlaten en weer binnenkomen

(Artikel 226, lid 3, onder b), c), e) en f), en artikel 227, lid 2, onder b), c), e) en f), van het wetboek)

Wanneer goederen bij het vervoer van de ene plaats naar een andere binnen het douanegebied van de Unie het douanegebied van de Unie verlaten en weer binnenkomen, worden de controles en formaliteiten die van toepassing zijn overeenkomstig de TIR-overeenkomst, de ATA-overeenkomst, de overeenkomst van Istanbul, het op 19 juni 1951 te Londen ondertekende verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, of de Akten van de Wereldpostunie, verricht op de plaatsen waar de goederen het douanegebied van de Unie tijdelijk verlaten en waar zij dat douanegebied weer binnenkomen.

Artikel 273

Elektronisch systeem voor douanevervoer

(Artikel 16, lid 1, van het wetboek)

1.  
Voor de uitwisseling van gegevens van het TIR-carnet in het kader van TIR-operaties en voor het vervullen van de douaneformaliteiten in het kader van de regeling Uniedouanevervoer wordt een elektronisch systeem (elektronisch douanevervoersysteem) gebruikt dat is opgezet overeenkomstig artikel 16, lid 1, van het wetboek.
2.  
Bij verschillen tussen de gegevens op het TIR-carnet en de gegevens in het elektronische systeem voor douanevervoer, heeft het TIR-carnet voorrang.
3.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel maken de lidstaten, tot de datum waarop de upgrade plaatsvindt van het daarin bedoelde systeem overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU, gebruik van het nieuw geautomatiseerd systeem voor douanevervoer (NCTS) dat is opgezet krachtens Verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie ( 20 ).

Onderafdeling 2

Verkeer van goederen in het kader van de TIR-operaties

Artikel 274

TIR-operatie in bijzondere omstandigheden

(Artikel 6, lid 3, onder b), artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)

De douaneautoriteiten aanvaarden een TIR-carnet zonder uitwisseling van de gegevens van het TIR-carnet voor de TIR-operatie in geval van een tijdelijke storing van:

a) 

het elektronische douanevervoersysteem;

b) 

het geautomatiseerde systeem dat wordt gebruikt door de houders van een TIR-carnet om de gegevens van het TIR-carnet met behulp van elektronischegegevensverwerkingstechnieken in te dienen;

c) 

de elektronische verbinding tussen het geautomatiseerde systeem dat wordt gebruikt door de houders van een TIR-carnet om de gegevens van het TIR-carnet met behulp van elektronischegegevensverwerkingstechnieken in te dienen en het elektronische douanevervoersysteem.

Voor het aanvaarden van TIR-carnets zonder uitwisseling van de gegevens van het TIR-carnet in geval van een tijdelijke storing als bedoeld onder b) of c) is de goedkeuring van de douaneautoriteiten vereist.

Artikel 275

Route voor het verkeer van goederen in het kader van een TIR-operatie

(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)

1.  
Goederen die in het kader van een TIR-operatie worden vervoerd, worden langs een economisch verantwoorde route naar het douanekantoor van bestemming of uitgang vervoerd.
2.  
Wanneer het douanekantoor van vertrek of binnenkomst het noodzakelijk acht, legt het een route voor de TIR-operatie vast, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante informatie die door de houder van het TIR-carnet is meegedeeld.

Wanneer een route wordt voorgeschreven, vermeldt het douanekantoor in het elektronische douanevervoersysteem en op het TIR-carnet ten minste de lidstaten via welke de TIR-operatie plaatsvindt.

Artikel 276

Voor het verkeer van goederen in het kader van een TIR-operatie te vervullen formaliteiten bij het douanekantoor van vertrek of binnenkomst

(Artikel 226, lid 3, onder b), en artikel 227, lid 2, onder b), van het wetboek)

1.  
De houder van het TIR-carnet dient de gegevens van het TIR-carnet voor de TIR-operatie bij het douanekantoor van vertrek of binnenkomst in.
2.  

Het douanekantoor waar de gegevens van het TIR-carnet zijn ingediend, stelt een termijn vast waarbinnen de goederen bij het douanekantoor van bestemming of uitgang moeten worden aangebracht, waarbij met het volgende rekening wordt gehouden:

a) 

de route;

b) 

het vervoermiddel;

c)