7.7.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/1 |
VERORDENING (EU) 2017/1151 VAN DE COMMISSIE
van 1 juni 2017
tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (1), en met name artikel 8 en artikel 14, lid 3,
Gezien Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (2), en met name artikel 39, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 (3) moeten lichte bedrijfsvoertuigen worden getest volgens de nieuwe Europese rijcyclus (NEDC). |
(2) |
Uit de in artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 715/2007 bedoelde doorlopende beoordeling van de desbetreffende procedures, tests en vereisten is duidelijk gebleken dat de informatie over brandstofgebruik en CO2-emissies die wordt verkregen door het testen van voertuigen volgens de NEDC, niet langer adequaat is en niet langer de echte emissies weerspiegelt. |
(3) |
In dat licht bezien, is het passend om in de regelgeving een nieuwe testprocedure vast te stellen door de wereldwijde geharmoniseerde testprocedures voor lichte bedrijfsvoertuigen (WLTP) in de wetgeving van de Unie op te nemen. |
(4) |
De WLTP is ontwikkeld door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) en is in maart 2014 als mondiaal technisch reglement nr. 15 goedgekeurd door het Wereldforum voor harmonisatie van de regelgeving voor voertuigen (WP.29). |
(5) |
De WLTP verschaft niet alleen realistischer informatie over brandstofgebruik en CO2-emissies voor consumenten en regelgevingsdoeleinden, maar ook een mondiaal kader voor het testen van voertuigen, waardoor de internationale harmonisatie van testvoorschriften wordt versterkt. |
(6) |
De WLTP voorziet in een volledige beschrijving van een voertuigtestcyclus voor CO2-emissies en emissies van gereguleerde verontreinigende stoffen onder gestandaardiseerde omgevingsomstandigheden. Om de WLTP aan te kunnen passen aan het EU-typegoedkeuringssysteem moet het worden aangevuld door een verdere verbetering van de transparantievoorschriften voor technische parameters, zodat onafhankelijke partijen de resultaten van de typegoedkeuringstests kunnen reproduceren en door een beperking van de testflexibiliteit. |
(7) |
Dit voorstel bevat eveneens een herziene procedure voor de beoordeling van de conformiteit van de productie van voertuigen. Aangezien de evolutiecoëfficiënt voor de conformiteit van de productie, zoals beschreven in punt 4.2.4.1 van bijlage I, volgens de nieuwe bepalingen waarschijnlijk vaker door specifieke tests van de fabrikant dan door een standaardwaarde wordt bepaald, moet de desbetreffende testprocedure te zijner tijd worden herzien. |
(8) |
Hoewel de WLTP een nieuwe testcyclus en -procedure voor het meten van emissies vaststelt, blijven andere verplichtingen, zoals die met betrekking tot de duurzaamheid van systemen voor verontreinigingsbeheersing, de conformiteit tijdens het gebruik of informatie voor de consument over CO2-emissies en brandstofverbruik, grotendeels dezelfde als in Verordening (EG) nr. 692/2008. |
(9) |
Teneinde de goedkeuringsinstanties en de fabrikanten ertoe in staat te stellen de nodige procedures in te voeren om aan deze verordening te voldoen, en de voor de toepassing van de emissievoorschriften opgestelde kalender zo goed mogelijk te volgen, moet deze verordening met ingang van 1 september 2017 van toepassing zijn op nieuwe typegoedkeuringen voor voertuigen van de categorieën M1, M2 en N1, klasse I, en met ingang van 1 september 2018 op voertuigen van categorie N1, klassen II en III, en van categorie N2, en met ingang van 1 september 2018 op nieuwe voertuigen van de categorieën M1, M2 en N1, klasse I, en met ingang van 1 september 2019 op voertuigen van categorie N1, klassen II en III, en categorie N2. |
(10) |
Aangezien deze verordening tot doel heeft de WLTP in de Europese wetgeving op te nemen, blijven het tijdschema en de overgangsmaatregelen voor het invoeren van de testprocedure voor emissies onder reële rijomstandigheden ongewijzigd ten opzichte van hetgeen wat eerder in de Verordeningen (EU) 2016/427 (4) en (EU) 2016/646 (5) van de Commissie was bepaald. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening stelt maatregelen vast voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 715/2007.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) „voertuigtype wat emissies en reparatie- en onderhoudsinformatie betreft”: een groep voertuigen die:
a) |
niet van elkaar verschillen wat de criteria voor het vormen van een „interpolatiefamilie” betreft zoals gedefinieerd in punt 5.6 van bijlage XXI; |
b) |
binnen één „CO2-interpolatiebereik” vallen zoals gedefinieerd in bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.2.3.2; |
c) |
niet van elkaar verschillen met betrekking tot kenmerken die een niet te verwaarlozen invloed hebben op uitlaatemissies, met inbegrip van, maar niet beperkt tot:
|
2) „EG-typegoedkeuring van een voertuig wat emissies en reparatie- en onderhoudsinformatie betreft”: EG-typegoedkeuring van voertuigen die binnen een „voertuigtype wat emissies en reparatie- en onderhoudsinformatie betreft” vallen wat uitlaatemissies, carteremissies, verdampingsemissies, brandstofverbruik en de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig betreft;
3) „kilometerteller”: dat deel van de kilometerteller dat de bestuurder de totale afstand aangeeft die het voertuig sinds zijn inbedrijfstelling heeft afgelegd;
4) „starthulp”: gloeibougies, wijzigingen van de inspuittiming en andere voorzieningen die het starten van de motor vergemakkelijken zonder het lucht-brandstofmengsel van de motor te verrijken;
5)
„cilinderinhoud”:
a) |
bij motoren met heen-en-weergaande zuigers, het nominale slagvolume van de motor; |
b) |
bij draaizuigermotoren (Wankel), tweemaal het nominale slagvolume van de motor; |
6) „periodiek regenererend systeem”: een voorziening voor uitlaatemissiebeheersing (bv. katalysator, deeltjesvanger) die bij normaal gebruik van het voertuig na minder dan 4 000 km een periodiek regeneratieproces vergt;
7. „originele vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing”: een voorziening voor verontreinigingsbeheersing of een samenstel van dergelijke voorzieningen waarvan de verschillende typen in aanhangsel 4 van bijlage I zijn aangegeven, maar die door de houder van de typegoedkeuring van het voertuig als technische eenheid in de handel worden gebracht;
8. „type voorziening voor verontreinigingsbeheersing”: katalysatoren en deeltjesfilters die niet van elkaar verschillen op de volgende essentiële punten:
a) |
aantal substraten, structuur en materiaal; |
b) |
type activiteit van elk substraat; |
c) |
volume, verhouding tussen het frontale gebied en de lengte van het substraat; |
d) |
hoeveelheid katalytisch materiaal; |
e) |
relatieve concentratie katalytisch materiaal; |
f) |
celdichtheid; |
g) |
afmetingen en vorm; |
h) |
thermische beveiliging; |
9) „monofuelvoertuig”: voertuig dat ontworpen is om in de eerste plaats op één type brandstof rijden;
10) „monofuelvoertuig op gas”: monofuelvoertuig dat in de eerste plaats op lpg, aardgas/biomethaan of waterstof rijdt, maar dat ook een benzinetank mag hebben voor noodgevallen of alleen voor het starten van de motor, op voorwaarde dat de inhoud van deze tank niet meer dan 15 l bedraagt;
11) „bifuelvoertuig”: voertuig met twee afzonderlijke brandstofopslagsystemen dat op twee verschillende brandstoffen kan rijden, maar volgens het ontwerp slechts op één brandstof tegelijkertijd;
12) „bifuelvoertuig op gas”: bifuelvoertuig dat op benzine en ook op lpg, aardgas/biomethaan of waterstof kan rijden;
13) „flexfuelvoertuig”: voertuig met één brandstofopslagsysteem dat op verschillende mengsels van twee of meer brandstoffen kan rijden;
14) „flexfuelvoertuig op ethanol”: flexfuelvoertuig dat zowel op benzine als op een mengsel van benzine en ethanol met maximaal 85 % ethanol (E85) kan rijden;
15) „flexfuelvoertuig op biodiesel”: flexfuelvoertuig dat zowel op minerale diesel als op een mengsel van minerale diesel en biodiesel kan rijden;
16) „hybride elektrisch voertuig” (HEV): een hybride voertuig waarbij een van de energieomzetters voor de aandrijving een elektrische machine is;
17) „in goede staat van onderhoud en gebruik”: in verband met een testvoertuig, dat het voertuig voldoet aan de criteria voor aanvaarding van een geselecteerd voertuig, zoals vastgesteld in deel 2 van aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83 (6);
18) „systeem voor emissiebeheersing”: in verband met het OBD-systeem, het elektronische motormanagement en alle emissiegerelateerde onderdelen van het uitlaat- en het verdampingssysteem die ingangssignalen leveren aan of uitgangssignalen ontvangen van het motormanagement;
19) „storingsindicator” (MI): optische of akoestische indicator die de bestuurder van het voertuig duidelijk op de hoogte brengt van een storing in een van de emissiegerelateerde onderdelen die op het OBD-systeem zijn aangesloten, of in het OBD-systeem zelf;
20) „storing”: een fout in een emissiegerelateerd onderdeel of systeem die ertoe kan leiden dat de emissies de grenswaarden van punt 2.3 van bijlage XI overschrijden of een situatie waarin het OBD-systeem niet aan de fundamentele bewakingsvoorschriften van bijlage XI kan voldoen;
21) „secundaire lucht”: lucht die door middel van een pomp, aanzuigklep of ander systeem in het uitlaatsysteem wordt gebracht en die de oxidatie van koolwaterstoffen en CO in de uitlaatgasstroom moet bevorderen;
22) „rijcyclus”: in verband met OBD-systemen van voertuigen, het starten van de motor, gevolgd door een rijtraject waarop een eventuele storing aan het licht zou komen, en het uitschakelen van de motor;
23) „toegang tot informatie”: het beschikbaar zijn van alle OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig die nodig is voor inspectie, diagnose, service of reparatie van het voertuig;
24) „gebrek”: betekent, in verband met het OBD-systeem, dat een of twee afzonderlijke onderdelen of systemen die worden bewaakt, tijdelijke of permanente bedrijfskenmerken vertonen die afbreuk doen aan de voor het overige doelmatige OBD-bewaking van die onderdelen of systemen, of niet aan alle andere nader beschreven voorschriften voor OBD-systemen voldoen;
25) „verslechterde vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing”: een voorziening voor verontreinigingsbeheersing zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van Verordening (EG) nr. 715/2007, die in zulke mate verouderd of kunstmatig verslechterd is dat zij aan de voorschriften van bijlage 11, aanhangsel 1, punt 1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 voldoet;
26) „OBD-informatie van het voertuig”: informatie met betrekking tot een boorddiagnosesysteem voor een elektronisch systeem in het voertuig;
27) „reagens”: elk ander product dan brandstof dat aan boord van het voertuig is opgeslagen en op vraag van het systeem voor emissiebeheersing aan het uitlaatgasnabehandelingssysteem wordt verstrekt;
28) „massa in rijklare toestand”: de massa van het voertuig met de brandstoftank(s) gevuld tot ten minste 90 % van zijn (hun) inhoud, met inbegrip van de massa van de bestuurder, brandstof en vloeistoffen, voorzien van de standaarduitrusting volgens de specificaties van de fabrikant en, wanneer het voertuig daarmee is uitgerust, de massa van de carrosserie, de cabine, de koppelinrichting, het (de) reservewiel(en) en het gereedschap;
29) „ontstekingsfout”: het niet ontbranden van het mengsel in de cilinder van een elektrische-ontstekingsmotor door het ontbreken van een vonk, gebrekkige brandstofdosering, slechte compressie of andere oorzaken;
30) „koudstartsysteem of -voorziening”: systeem dat het lucht-brandstofmengsel in de motor tijdelijk verrijkt om het starten te vergemakkelijken;
31) „vermogensafnamehandeling of -voorziening”: een door de motor aangedreven voorziening waarmee in het voertuig gemonteerde hulpapparatuur van energie wordt voorzien;
32) „kleine fabrikanten”: fabrikanten die wereldwijd minder dan 10 000 voertuigen per jaar produceren;
33) „elektrische aandrijflijn”: een systeem bestaande uit een of meer opslagsystemen voor elektrische energie, een of meer stroomconditioneringsvoorzieningen en een of meer elektrische machines waarmee opgeslagen elektrische energie wordt omgezet in mechanische energie die naar de wielen gaat voor de aandrijving van het voertuig;
34) „puur elektrisch voertuig” (PEV): een voertuig met een aandrijflijn die uitsluitend elektrische machines als aandrijfenergieomzetters en uitsluitend oplaadbare elektrische-energieopslagsystemen als aandrijfenergieopslagsystemen omvat;
35) „brandstofcel”: een energieomzetter die chemische energie (input) omzet in elektrische energie (output) of omgekeerd;
36) „brandstofcelvoertuig” (FCV): een voertuig met een aandrijflijn die uitsluitend een of meer brandstofcellen en elektrische machines als aandrijfenergieomzetters omvat;
37) „nettovermogen”: het vermogen dat op een testbank wordt vastgesteld aan het uiteinde van de krukas of het equivalent ervan bij het overeenkomstige motortoerental, met hulpapparatuur, getest overeenkomstig bijlage XX (Meting van het nettovermogen en het maximumvermogen gedurende 30 minuten van de elektrische aandrijflijn) en bepaald onder atmosferische referentieomstandigheden;
38) „nominaal motorvermogen” (Prated): maximaal motorvermogen in kW volgens de voorschriften van bijlage XX;
39) „maximumvermogen gedurende 30 minuten”: het maximale nettovermogen, vastgesteld overeenkomstig punt 5.3.2 van VN/ECE-Reglement nr. 85 (7), dat een elektrische aandrijving bij gelijkstroomspanning kan leveren;
40) „koudstart”: in het kader van de bewaking van de verhouding van de prestaties tijdens het gebruik van OBD-bewakingsfuncties, een motorkoelmiddeltemperatuur (of gelijkwaardige temperatuur) bij het starten van de motor van 35 °C of minder en maximaal 7 °C hoger dan de omgevingstemperatuur, indien bekend;
41) „emissies onder reële rijomstandigheden” (RDE): de emissies van een voertuig onder normale gebruiksomstandigheden;
42) „draagbaar emissiemeetsysteem” (PEMS): draagbaar emissiemeetsysteem dat voldoet aan de voorschriften van aanhangsel 1 van bijlage IIIA;
43) „primaire emissiestrategie”: een emissiestrategie die over het hele toerental- en belastingsbereik van het voertuig actief is, tenzij een aanvullende emissiestrategie is geactiveerd;
44) „aanvullende emissiestrategie”: een emissiestrategie die naar aanleiding van een specifieke reeks omgevings- of bedrijfsomstandigheden actief wordt en een primaire emissiestrategie vervangt of wijzigt met een specifiek doeleinde, en die alleen operationeel blijft zolang deze omstandigheden zich voordoen.
45) „brandstofopslagsysteem”: systeem voor de opslag van brandstof, bestaande uit de brandstoftank, de brandstofvuller, de tankdop en de brandstofpomp;
46) „permeabiliteitsfactor” (PF): de koolwaterstofemissies, uitgedrukt als de permeabiliteit van het brandstofopslagsysteem;
47) „eenlagige tank”: een brandstoftank gebouwd met één laag materiaal;
48) „meerlagige tank”: een brandstoftank gebouwd met ten minste twee verschillende lagen materialen, waarvan er één geen koolwaterstoffen, inclusief ethanol, doorlaat.
Artikel 3
Typegoedkeuringsvoorschriften
1. Om EG-typegoedkeuring te verkrijgen wat emissies en reparatie- en onderhoudsinformatie betreft, toont de fabrikant aan dat de voertuigen aan de voorschriften van deze verordening voldoen wanneer zij volgens de testprocedures in de bijlagen IIIA tot en met VIII, XI, XIV, XVI, XX en XXI worden getest. De fabrikant waarborgt tevens dat de referentiebrandstoffen voldoen aan de specificaties van bijlage IX.
2. Voertuigen worden onderworpen aan de tests in figuur I.2.4 van bijlage I.
3. Als alternatief voor de voorschriften van de bijlagen II, V tot en met VIII, XI, XVI en XXI kunnen kleine fabrikanten EG-typegoedkeuring aanvragen voor een voertuigtype dat door een instantie van een derde land werd goedgekeurd op basis van de wetgevingshandelingen in punt 2.1 van bijlage I.
De emissietests met het oog op de technische keuring van bijlage IV, de tests van het brandstofverbruik en de CO2-emissies van bijlage XXI en de voorschriften voor de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig van bijlage XIV zijn vereist om uit hoofde van dit lid EG-typegoedkeuring te verkrijgen wat emissies en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig betreft.
De goedkeuringsinstantie stelt de Commissie in kennis van de omstandigheden van elke typegoedkeuring die uit hoofde van dit lid is verleend.
4. In de punten 2.2 en 2.3 van bijlage I zijn specifieke voorschriften voor brandstoftankinlaten en elektronische systeembeveiliging opgenomen.
5. De fabrikant neemt technische maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitlaat- en verdampingsemissies overeenkomstig deze verordening tijdens de normale levensduur van het voertuig en onder normale gebruiksomstandigheden effectief worden beperkt.
Deze maatregelen houden onder meer in dat de in de emissiebeheersingssystemen gebruikte slangen, dichtingen en verbindingen zodanig zijn geconstrueerd dat zij beantwoorden aan de doelstellingen van het originele ontwerp.
6. De fabrikant zorgt ervoor dat de resultaten van de emissietest onder de in deze verordening gespecificeerde testomstandigheden aan de toepasselijke grenswaarde voldoen.
7. Voor de in bijlage XXI opgenomen test van type 1 worden voertuigen die op lpg of aardgas/biomethaan rijden, bij de test van type 1 op variaties in de samenstelling van het lpg of aardgas/biomethaan getest zoals beschreven in bijlage XII. Voertuigen die hetzij op benzine, hetzij op lpg of aardgas/biomethaan kunnen rijden, worden op beide brandstoffen getest, waarbij het lpg of aardgas/biomethaan op variaties in de samenstelling wordt getest zoals beschreven in bijlage XII.
Onverminderd het voorschrift van de vorige alinea worden voertuigen die zowel op benzine als op gasvormige brandstof kunnen rijden, maar waarbij het benzinesysteem alleen is aangebracht voor noodsituaties of voor het starten en waarvan de benzinetank niet meer dan 15 liter benzine kan bevatten, voor de test van type 1 beschouwd als voertuigen die alleen op gasvormige brandstof kunnen rijden.
8. Voor de in aanhangsel 1 van bijlage IV beschreven test van type 2, bij normaal stationair motortoerental, wordt het maximaal toelaatbare koolmonoxidegehalte van de uitlaatgassen opgegeven door de voertuigfabrikant. Dat gehalte mag echter niet meer dan 0,3 vol. % bedragen.
Bij hoog stationair motortoerental mag het koolmonoxidegehalte van de uitlaatgassen niet meer dan 0,2 vol. % bedragen, waarbij het toerental ten minste 2 000 min–1 bedraagt en Lambda gelijk is aan 1 ± 0,03 of in overeenstemming is met de fabrieksopgave.
9. Voor de in bijlage V beschreven test van type 3 zorgt de fabrikant ervoor dat het ventilatiesysteem van de motor geen emissie van cartergassen in de atmosfeer toelaat.
10. De in bijlage VIII beschreven test van type 6 om emissies bij lage temperatuur te meten, is niet van toepassing op dieselvoertuigen.
Bij de aanvraag om typegoedkeuring verstrekken de fabrikanten de goedkeuringsinstantie echter informatie waaruit blijkt dat het NOx-nabehandelingssysteem binnen 400 seconden na een koude start bij -7 °C een voldoende hoge temperatuur bereikt om efficiënt te werken, zoals beschreven in de test van type 6.
De fabrikant verstrekt de goedkeuringsinstantie tevens informatie over de werkingsstrategie van het uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR), inclusief de werking bij lage temperatuur.
Deze informatie bevat een beschrijving van de eventuele effecten op de emissies.
De goedkeuringsinstantie verleent geen typegoedkeuring als uit de informatie onvoldoende blijkt dat het nabehandelingssysteem binnen de vastgestelde tijd inderdaad een voldoende hoge temperatuur bereikt om efficiënt te werken.
Op verzoek van de Commissie verstrekt de goedkeuringsinstantie informatie over de prestaties van de NOx-nabehandelingssystemen en het EGR-systeem bij lage temperatuur.
11. De fabrikant zorgt ervoor dat, tijdens de normale levensduur van een voertuig waarvoor typegoedkeuring is verleend krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007, de emissies zoals bepaald overeenkomstig de voorschriften van bijlage IIIA en uitgestoten tijdens een RDE-test die overeenkomstig die bijlage is verricht, de daarin vastgelegde waarden niet overschrijden.
Een typegoedkeuring krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007 mag slechts worden afgegeven indien het voertuig deel uitmaakt van een gevalideerde PEMS-testfamilie overeenkomstig aanhangsel 7 van bijlage IIIA.
Artikel 4
Voorschriften voor typegoedkeuring wat het OBD-systeem betreft
1. De fabrikant zorgt ervoor dat alle voertuigen met een OBD-systeem zijn uitgerust.
2. Het OBD-systeem is zo ontworpen, geconstrueerd en in het voertuig geïnstalleerd dat het tijdens de hele levensduur van het voertuig typen verslechteringen of storingen kan identificeren.
3. Het OBD-systeem voldoet onder normale gebruiksomstandigheden aan de voorschriften van deze verordening.
4. Bij tests met een defect onderdeel overeenkomstig aanhangsel 1 van bijlage XI wordt de storingsindicator van het OBD-systeem geactiveerd.
De storingsindicator van het OBD-systeem kan tijdens deze test ook actief worden bij emissieniveaus onder de in punt 2.3 van bijlage XI aangegeven OBD-drempelwaarden.
5. De fabrikant zorgt ervoor dat het OBD-systeem onder alle redelijkerwijs te verwachten rijomstandigheden aan de prestatievoorschriften tijdens het gebruik in bijlage XI, aanhangsel 1, punt 3, bij deze verordening voldoet.
6. Gegevens over de prestaties tijdens het gebruik die overeenkomstig bijlage 11, aanhangsel 1, punt 7.6, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 door een OBD-systeem van het voertuig moeten worden opgeslagen en gerapporteerd, worden door de fabrikant ongecodeerd ter beschikking gesteld van nationale autoriteiten en onafhankelijke marktdeelnemers.
Artikel 5
Aanvraag om EG-typegoedkeuring van een voertuig wat emissies en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie betreft
1. De fabrikant dient bij de goedkeuringsinstantie een aanvraag in om EG-typegoedkeuring van een voertuig wat emissies en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie betreft.
2. De in lid 1 bedoelde aanvraag wordt opgesteld volgens het model van het inlichtingenformulier in aanhangsel 3 van bijlage I.
3. Voorts verstrekt de fabrikant de volgende informatie:
a) |
in het geval van voertuigen met elektrische-ontstekingsmotor, een verklaring van de fabrikant over het minimumpercentage ontstekingsfouten op het totale aantal ontstekingspogingen waardoor de emissies de grenswaarden van punt 2.3 van bijlage XI zouden overschrijden indien dat percentage vanaf de start van een test van type 1 zoals geselecteerd voor demonstratie volgens bijlage XI, aanwezig was geweest, of dat tot oververhitting van de katalysator of katalysatoren zou kunnen leiden met onherstelbare schade tot gevolg; |
b) |
gedetailleerde schriftelijke informatie met een volledige beschrijving van de functionele kenmerken van het OBD-systeem, inclusief een lijst van alle relevante delen van het emissiebeheersingssysteem van het voertuig die door het OBD-systeem worden bewaakt; |
c) |
een beschrijving van de storingsindicator die door het OBD-systeem wordt gebruikt om de bestuurder van het voertuig op een fout te attenderen; |
d) |
een verklaring van de fabrikant dat het OBD-systeem onder alle redelijkerwijs te verwachten rijomstandigheden aan de bepalingen inzake prestaties tijdens het gebruik van bijlage XI, aanhangsel 1, punt 3 voldoet; |
e) |
een plan met een beschrijving van de gedetailleerde technische criteria en de rechtvaardiging voor het verhogen van de teller en de noemer van elke bewakingsfunctie die aan de voorschriften van bijlage 11, aanhangsel 1, punten 7.2 en 7.3, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 moet voldoen, alsook voor het bevriezen van tellers, noemers en de algemene noemer onder de in bijlage 11, aanhangsel 1, punt 7.7, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 genoemde voorwaarden; |
f) |
een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om manipulatie en modificatie van de emissiebeheersingscomputer, de kilometerteller en de registratie van de afgelegde afstand te voorkomen volgens de voorschriften van de bijlagen XI en XVI; |
g) |
indien van toepassing, de kenmerken van de voertuigenfamilie zoals bedoeld in bijlage 11, aanhangsel 2, bij VN/ECE-Reglement nr. 83; |
h) |
eventueel afschriften van andere typegoedkeuringen met de gegevens die nodig zijn voor de uitbreiding van goedkeuringen en de vaststelling van verslechteringsfactoren. |
4. Voor de toepassing van lid 3, onder d), gebruikt de fabrikant het model van het certificaat van naleving van de OBD-prestatievoorschriften tijdens het gebruik in aanhangsel 7 van bijlage I.
5. Voor de toepassing van lid 3, onder e), stelt de goedkeuringsinstantie die de goedkeuring verleent, de in dat punt genoemde informatie op verzoek ter beschikking van de goedkeuringsinstanties of de Commissie.
6. Voor de toepassing van lid 3, onder d) en e), keuren goedkeuringsinstanties een voertuig niet goed als de door de fabrikant verstrekte informatie niet aan de voorschriften van bijlage XI, aanhangsel 1, punt 3, voldoet.
Bijlage 11, aanhangsel 1, punten 7.2, 7.3 en 7.7, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 is van toepassing onder alle redelijkerwijs te verwachten rijomstandigheden.
Bij de beoordeling van de uitvoering van de voorschriften in die punten houden de goedkeuringsinstanties rekening met de stand van de technologie.
7. Voor de toepassing van lid 3, onder f), omvatten de maatregelen die zijn genomen om het manipuleren of modificeren van de emissiebeheersingscomputer te voorkomen, een voorziening voor updating met behulp van een door de fabrikant goedgekeurd programma of een door hem goedgekeurde kalibratie.
8. Voor de tests in figuur I.2.4 van bijlage I stelt de fabrikant een voor het goed te keuren type representatief voertuig ter beschikking van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de typegoedkeuringstests.
9. De aanvraag om typegoedkeuring van monofuel-, bifuel- en flexfuelvoertuigen voldoet aan de extra voorschriften in de punten 1.1 en 1.2 van bijlage I.
10. Wijzigingen van het merk van een systeem, onderdeel of technische eenheid na typegoedkeuring, maken de typegoedkeuring niet automatisch ongeldig, tenzij de oorspronkelijke kenmerken of technische parameters ervan zodanig worden gewijzigd dat de functionaliteit van de motor of het systeem voor verontreinigingsbeheersing wordt beïnvloed.
11. De fabrikant verstrekt tevens een uitgebreid documentatiepakket met daarin de volgende informatie:
a) |
informatie over de werking van alle primaire en aanvullende emissiestrategieën, waaronder een beschrijving van de parameters die door een aanvullende emissiestrategie worden gewijzigd en de grensomstandigheden waaronder de aanvullende emissiestrategie werkt, en een aanduiding welke emissiestrategieën onder de omstandigheden van de in deze verordening beschreven testprocedures waarschijnlijk actief zullen zijn; |
b) |
een beschrijving van de besturingslogica, de timingstrategieën en de schakelpunten van het brandstofsysteem in alle werkingsmodi; |
c) |
een beschrijving van de uitrolmodus, indien aanwezig, zoals bedoeld in bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.2.1.8.5, en een beschrijving van de werkingsmodus van de voertuigrollenbank, indien aanwezig, zoals bedoeld in bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.2.4. |
12. Het uitgebreide documentatiepakket zoals bedoeld in lid 11, onder a) en b), blijft strikt vertrouwelijk. Het kan door de goedkeuringsinstantie of, met het akkoord van de goedkeuringsinstantie, door de fabrikant worden bewaard. Indien de fabrikant het documentatiepakket bewaart, wordt het, na controle en goedkeuring, door de goedkeuringsinstantie van een kenmerk voorzien en gedateerd. Het pakket wordt bij de goedkeuring of op elk ogenblik tijdens de geldigheidsduur van de goedkeuring beschikbaar gesteld voor inspectie door de goedkeuringsinstantie.
Artikel 6
Bestuursrechtelijke bepalingen voor EG-typegoedkeuring van een voertuig wat emissies en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie betreft
1. Wanneer aan alle relevante voorschriften is voldaan, verleent de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem.
Onverminderd bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG wordt het derde deel van het typegoedkeuringsnummer opgesteld overeenkomstig aanhangsel 6 van bijlage I bij deze verordening.
Een goedkeuringsinstantie mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.
2. Bij wijze van afwijking van lid 1 kan voor een voertuig met een OBD-systeem op verzoek van de fabrikant typegoedkeuring worden verleend wat emissies en reparatie- en onderhoudsinformatie betreft, ook al vertoont het systeem een of meer gebreken, zodat niet ten volle aan de specifieke voorschriften van bijlage XI is voldaan, op voorwaarde dat aan de specifieke bestuursrechtelijke bepalingen van punt 3 van die bijlage is voldaan.
De goedkeuringsinstantie stelt alle goedkeuringsinstanties in de andere lidstaten overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2007/46/EG in kennis van de beslissing om een dergelijke typegoedkeuring te verlenen.
3. Wanneer de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring verleent krachtens lid 1, stelt zij een EG-typegoedkeuringscertificaat op volgens het model in aanhangsel 4 van bijlage I.
Artikel 7
Wijzigingen van typegoedkeuringen
De artikelen 13, 14 en 16 van Richtlijn 2007/46/EG zijn van toepassing op alle wijzigingen van krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007 verleende typegoedkeuringen.
Op verzoek van de fabrikant zijn de bepalingen van punt 3 van bijlage I zonder bijkomende tests alleen van toepassing op voertuigen van hetzelfde type.
Artikel 8
Conformiteit van de productie
1. Maatregelen om de conformiteit van de productie te garanderen, worden genomen overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2007/46/EG.
Daarnaast zijn de bepalingen van punt 4 van bijlage I bij deze verordening en de relevante statistische methoden in de aanhangsels 1 en 2 van die bijlage van toepassing.
2. De conformiteit van de productie wordt gecontroleerd op basis van de beschrijving in het typegoedkeuringscertificaat in aanhangsel 4 van bijlage I bij deze verordening.
Artikel 9
Conformiteit tijdens het gebruik
1. Maatregelen om de conformiteit tijdens het gebruik te garanderen van voertuigen waarvoor typegoedkeuring is verleend krachtens deze verordening, worden genomen overeenkomstig bijlage X bij Richtlijn 2007/46/EG en bijlage II bij deze verordening.
2. Met de maatregelen om de conformiteit tijdens het gebruik te garanderen, kan de functionaliteit van de voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing tijdens de normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden worden bevestigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
3. De maatregelen met het oog op de conformiteit tijdens het gebruik worden gecontroleerd totdat het voertuig vijf jaar oud is of, indien dat eerder het geval is, 100 000 km heeft afgelegd.
4. De fabrikant is niet verplicht een verificatie van de conformiteit tijdens het gebruik uit te voeren indien gezien het aantal verkochte voertuigen onvoldoende testexemplaren kunnen worden verkregen. Daarom is geen verificatie vereist indien van dat voertuigtype in de Unie minder dan 5 000 exemplaren per jaar worden verkocht.
De fabrikant van dergelijke kleine series verstrekt de goedkeuringsinstantie wel een verslag van eventuele emissiegerelateerde garantie- en reparatieclaims en OBD-fouten zoals beschreven in punt 9.2.3 van VN/ECE-Reglement nr. 83. De typegoedkeuringsinstantie kan tevens eisen dat dergelijke voertuigtypen worden getest overeenkomstig aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83.
5. Wanneer de goedkeuringsinstantie, wat voertuigen betreft die krachtens deze verordening zijn goedgekeurd, niet tevreden is met de resultaten van de tests overeenkomstig de in aanhangsel 4 van VN/ECE-Reglement nr. 83 gedefinieerde criteria, worden de in artikel 30, lid 1, en in bijlage X bij Richtlijn 2007/46/EG bedoelde corrigerende maatregelen ook toegepast op in gebruik zijnde voertuigen die tot hetzelfde voertuigtype behoren en waarschijnlijk dezelfde defecten vertonen, overeenkomstig punt 6 van aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83.
Het plan van corrigerende maatregelen dat de fabrikant overeenkomstig punt 6.1 van aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83 voorlegt, wordt door de goedkeuringsinstantie goedgekeurd. De fabrikant is verantwoordelijk voor de uitvoering van het goedgekeurde plan van corrigerende maatregelen.
De goedkeuringsinstantie stelt alle lidstaten binnen 30 dagen in kennis van haar besluit. De lidstaten kunnen eisen dat hetzelfde plan van corrigerende maatregelen op alle op hun grondgebied geregistreerde voertuigen van hetzelfde type wordt toegepast.
6. Indien een goedkeuringsinstantie heeft vastgesteld dat een voertuigtype niet voldoet aan de toepasselijke voorschriften van aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83, stelt zij de lidstaat die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend, daarvan onverwijld in kennis overeenkomstig de voorschriften van artikel 30, lid 3, van Richtlijn 2007/46/EG.
Na die kennisgeving en behoudens het bepaalde in artikel 30, lid 6, van Richtlijn 2007/46/EG deelt de goedkeuringsinstantie die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend, de fabrikant mee dat een voertuigtype niet aan de voorschriften van deze bepaling voldoet en dat van de fabrikant bepaalde maatregelen worden verwacht. De fabrikant legt de betrokken instantie binnen twee maanden na deze mededeling een plan voor met maatregelen ter opheffing van de defecten, dat inhoudelijk voldoet aan de voorschriften van de punten 6.1 tot en met 6.8 van aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83. De goedkeuringsinstantie die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend, raadpleegt vervolgens binnen twee maanden de fabrikant om tot overeenstemming te komen over een plan van maatregelen en de uitvoering daarvan. Stelt de goedkeuringsinstantie die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend vast dat geen overeenstemming kan worden bereikt, dan wordt de procedure van artikel 30, leden 3 en 4, van Richtlijn 2007/46/EG ingeleid.
Artikel 10
Voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing
1. De fabrikant ziet erop toe dat voor vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing die bestemd zijn om te worden gemonteerd op voertuigen met EG-typegoedkeuring die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 715/2007 vallen, EG-typegoedkeuring wordt verleend als technische eenheid in de zin van artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2007/46/EG, overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van en bijlage XIII bij deze verordening.
Katalysatoren en deeltjesfilters worden voor de toepassing van deze verordening als voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing beschouwd.
Aan de relevante voorschriften wordt geacht te zijn voldaan indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
a) |
de voorschriften van artikel 13 zijn nageleefd; |
b) |
de vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing zijn goedgekeurd krachtens VN/ECE-Reglement nr. 103 (8). |
In het in de derde alinea bedoelde geval is artikel 14 ook van toepassing.
2. Originele vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing van het type dat onder punt 2.3 van het addendum bij aanhangsel 4 van bijlage I valt die bestemd zijn voor montage op een voertuig waarnaar in het desbetreffende typegoedkeuringsdocument wordt verwezen, hoeven niet in overeenstemming te zijn met bijlage XIII, op voorwaarde dat zij aan de voorschriften van de punten 2.1 en 2.2 van die bijlage voldoen.
3. De fabrikant zorgt ervoor dat op de originele voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing identificatiemerktekens zijn aangebracht.
4. De in lid 3 bedoelde identificatiemerktekens omvatten het volgende:
a) |
de naam of het handelsmerk van de voertuig- of motorfabrikant; |
b) |
het merk en het identificatienummer van het originele systeem voor verontreinigingsbeheersing, zoals aangegeven in de in bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.12.2 bedoelde informatie. |
Artikel 11
Aanvraag om EG-typegoedkeuring van een type vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing als technische eenheid
1. De fabrikant dient bij de goedkeuringsinstantie een aanvraag in om EG-typegoedkeuring van een type vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing als technische eenheid.
De aanvraag wordt opgesteld volgens het model van het inlichtingenformulier in aanhangsel 1 van bijlage XIII.
2. Naast de voorschriften in lid 1 stelt de fabrikant het volgende ter beschikking van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de typegoedkeuringstest:
a) |
een of meer voertuigen van een type dat overeenkomstig deze verordening is goedgekeurd en met een nieuwe originele voorziening voor verontreinigingsbeheersing is uitgerust; |
b) |
één monster van het type vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing; |
c) |
in het geval van een vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing die bestemd is voor montage op een voertuig met een OBD-systeem, een extra monster van dat type vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing. |
3. Voor de toepassing van lid 2, onder a), worden de testvoertuigen door de aanvrager geselecteerd met instemming van de technische dienst.
De testvoertuigen voldoen aan de voorschriften van punt 3.2 van bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83.
De testvoertuigen voldoen aan de volgende voorschriften:
a) |
hun systeem voor emissiebeheersing mag geen defecten vertonen; |
b) |
elk emissiegerelateerd origineel onderdeel dat te versleten is of slecht functioneert, wordt hersteld of vervangen; |
c) |
zij worden vóór de emissietests volgens de specificaties van de fabrikant naar behoren afgesteld. |
4. Voor de toepassing van lid 2, onder b) en c), worden de handelsnaam of het handelsmerk van de aanvrager en de handelsbenaming goed leesbaar en onuitwisbaar op het monster aangebracht.
5. Voor de toepassing van lid 2, onder c), is het monster verslechterd zoals beschreven in punt 25 van artikel 2.
Artikel 12
Bestuursrechtelijke bepalingen voor de EG-typegoedkeuring van een vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing als technische eenheid
1. Wanneer aan alle desbetreffende voorschriften is voldaan, verleent de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring voor een vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing als technische eenheid en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem.
De goedkeuringsinstantie mag hetzelfde nummer niet aan een ander type vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing toekennen.
Het goedgekeurde type vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing mag wel onder hetzelfde typegoedkeuringsnummer op een aantal verschillende voertuigtypen worden gebruikt.
2. Voor de toepassing van lid 1 geeft de goedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuringscertificaat af, dat is opgesteld volgens het model in aanhangsel 2 van bijlage XIII.
3. Indien de aanvrager van de typegoedkeuring aan de goedkeuringsinstantie of de technische dienst kan aantonen dat de vervangingsvoorziening voor verontreinigingsbeheersing van een type is dat in punt 2.3 van het addendum bij aanhangsel 4 van bijlage I is aangegeven, hoeft voor het verlenen van een typegoedkeuring de naleving van de voorschriften van punt 4 van bijlage XIII niet te worden gecontroleerd.
Artikel 13
Toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig
1. Fabrikanten brengen de nodige regelingen en procedures tot stand overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 715/2007 en bijlage XIV bij deze verordening om ervoor te zorgen dat de OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig gemakkelijk toegankelijk zijn.
2. Goedkeuringsinstanties verlenen alleen typegoedkeuring als ze van de fabrikant een certificaat betreffende de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig hebben ontvangen.
3. Het certificaat betreffende de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig dient als bewijs dat artikel 6, lid 7, van Verordening (EG) nr. 715/2007 is nageleefd.
4. Het certificaat betreffende de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig wordt opgesteld overeenkomstig het model in aanhangsel 1 van bijlage XIV.
5. Indien de OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig op het moment van de aanvraag om typegoedkeuring niet beschikbaar zijn of niet in overeenstemming zijn met de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 715/2007 en bijlage XIV bij deze verordening, verstrekt de fabrikant deze informatie binnen zes maanden na de datum van typegoedkeuring.
6. De verplichting om binnen de in lid 5 genoemde termijn informatie te verstrekken, geldt alleen als het voertuig na typegoedkeuring in de handel wordt gebracht.
Wanneer het voertuig meer dan zes maanden na de typegoedkeuring in de handel wordt gebracht, wordt de informatie verstrekt op de datum waarop het voertuig in de handel wordt gebracht.
7. De goedkeuringsinstantie mag aannemen dat de fabrikant wat de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig betreft, op basis van een ingevuld certificaat betreffende de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig afdoende regelingen en procedures tot stand heeft gebracht, op voorwaarde dat er geen klachten waren, en dat de fabrikant deze informatie binnen de in lid 5 genoemde termijn verstrekt.
8. Naast de in punt 4 van bijlage XI genoemde voorschriften voor de toegang tot OBD-informatie verstrekt de fabrikant de belanghebbende partijen de volgende informatie:
a) |
relevante informatie om de ontwikkeling mogelijk te maken van vervangingsonderdelen die voor het naar behoren functioneren van het OBD-systeem van wezenlijk belang zijn; |
b) |
informatie om de ontwikkeling van generische diagnoseapparatuur mogelijk te maken. |
Voor de toepassing van lid 8, onder a), mag de ontwikkeling van vervangingsonderdelen niet worden beperkt door: de onbeschikbaarheid van relevante informatie; technische voorschriften met betrekking tot storingsindicatiestrategieën als de OBD-drempelwaarden worden overschreden of als het OBD-systeem niet meer aan de fundamentele bewakingsvoorschriften van deze verordening kan voldoen; specifieke wijzigingen om OBD-informatie met betrekking tot het gebruik van het voertuig op benzine of op gas afzonderlijk te kunnen verwerken; en de typegoedkeuring van voertuigen op gas die een beperkt aantal minder belangrijke gebreken vertonen.
Voor de toepassing van lid 8, onder b), zijn, wanneer fabrikanten diagnose- en testapparatuur overeenkomstig ISO 22900 — Modular Vehicle Communication Interface (MVCI) en ISO 22901 — Open Diagnostic Data Exchange (ODX) gebruiken in hun franchisenetwerken, de ODX-bestanden via de website van de fabrikant toegankelijk voor onafhankelijke marktdeelnemers.
9. Het forum Toegang tot voertuiginformatie (hierna „het forum” genoemd).
Het forum onderzoekt of toegang tot informatie invloed heeft op de vorderingen die op het gebied van diefstalbeveiliging zijn gemaakt en doet aanbevelingen om de voorschriften voor de toegang tot informatie te verbeteren. Het forum verstrekt de Commissie met name advies over de invoering van een procedure voor goedkeuring en autorisatie van onafhankelijke marktdeelnemers door geaccrediteerde organisaties om toegang te krijgen tot informatie over de beveiliging van het voertuig.
De Commissie kan beslissen de besprekingen en bevindingen van het forum vertrouwelijk te behandelen.
Artikel 14
Naleving van de verplichtingen in verband met de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig
1. Een goedkeuringsinstantie kan op elk moment, hetzij op eigen initiatief na een klacht, hetzij op basis van een beoordeling door een technische dienst, controleren of de bepalingen van Verordening (EG) nr. 715/2007, deze verordening en de voorwaarden van het certificaat betreffende de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig door de fabrikant worden nageleefd.
2. Wanneer een goedkeuringsinstantie vaststelt dat de fabrikant zijn verplichtingen in verband met de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig niet is nagekomen, neemt de goedkeuringsinstantie die de desbetreffende typegoedkeuring heeft verleend, de nodige maatregelen om de situatie te verhelpen.
3. De in lid 2 bedoelde maatregelen kunnen de intrekking of schorsing van de typegoedkeuring, boetes of andere sancties overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2007 omvatten.
4. De goedkeuringsinstantie verifieert of een fabrikant zijn verplichtingen in verband met de toegang tot OBD-informatie en reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig is nagekomen, als een onafhankelijke marktdeelnemer of een beroepsvereniging die onafhankelijke marktdeelnemers vertegenwoordigt, bij de goedkeuringsinstantie een klacht indient.
5. Bij de uitvoering van deze verificatie kan de goedkeuringsinstantie een technische dienst of een andere onafhankelijke deskundige vragen een beoordeling uit te voeren om na te gaan of aan deze verplichtingen is voldaan.
Artikel 15
Overgangsbepalingen
1. Fabrikanten mogen tot en met 31 augustus 2017 voor voertuigen van de categorieën M1, M2 en N1, klasse I, en tot en met 31 augustus 2018 voor voertuigen van categorie N1, klassen II en III, en van categorie N2, verzoeken om typegoedkeuring krachtens deze verordening. Indien een dergelijk verzoek niet wordt ingediend, is Verordening (EG) nr. 692/2008 van toepassing.
2. Met ingang van 1 september 2017 voor voertuigen van de categorieën M1, M2 en N1, klasse I, en met ingang van 1 september 2018 voor voertuigen van categorie N1, klassen II en III, en van categorie N2, weigeren de nationale instanties EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigen die niet aan de voorschriften van deze verordening voldoen, om redenen die verband houden met emissies of brandstofverbruik.
3. Met ingang van 1 september 2018 voor voertuigen van de categorieën M1, M2 en N1, klasse I, en met ingang van 1 september 2019 voor voertuigen van categorie N1, klassen II en III, en van categorie N2, beschouwen de nationale instanties de conformiteitscertificaten van nieuwe voertuigen die niet aan de voorschriften van deze verordening voldoen als niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen, om redenen die verband houden met emissies of brandstofgebruik.
4. De volgende bepalingen gelden tot drie jaar na de in artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 715/2007 genoemde data voor nieuwe voertuigtypen en tot vier jaar na in artikel 10, lid 5, van die verordening genoemde data voor nieuwe voertuigen:
a) |
de voorschriften van punt 2.1 van bijlage IIIA zijn niet van toepassing; |
b) |
de voorschriften van bijlage IIIA met uitzondering van die van punt 2.1, met inbegrip van de voorschriften inzake de uit te voeren RDE-tests en de te registreren en beschikbaar te maken gegevens, zijn alleen van toepassing op nieuwe typegoedkeuringen die krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007 zijn verleend vanaf 27 juli 2017; |
c) |
de voorschriften van bijlage IIIA zijn niet van toepassing op typegoedkeuringen die zijn verleend aan kleine fabrikanten; |
d) |
wanneer slechts volgens een van de twee in de aanhangsels 5 en 6 van bijlage IIIA beschreven gegevensevaluatiemethoden aan de voorschriften van die aanhangsels wordt voldaan, wordt één extra RDE-test uitgevoerd; indien opnieuw slechts volgens één methode aan die voorschriften wordt voldaan, wordt de analyse van de volledigheid en normaliteit geregistreerd voor beide methoden en kan de in punt 9.3 van bijlage IIIA voorgeschreven berekening worden beperkt tot de methode waarvoor aan de volledigheids- en normaliteitsvereisten is voldaan; de gegevens van beide RDE-tests en van de analyse van de volledigheid en normaliteit worden geregistreerd en beschikbaar gesteld om het verschil tussen de resultaten van de twee gegevensevaluatiemethoden te onderzoeken; |
e) |
het vermogen aan de wielen van het testvoertuig wordt bepaald hetzij door koppelmeting aan de wielnaaf, hetzij door meting van het CO2-massadebiet met behulp van „Velines” overeenkomstig bijlage IIIA, aanhangsel 6, punt 4. |
5. Tot 8 jaar na de data in artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 715/2007:
a) |
zijn tests van type 1/I die tot 3 jaar na de in artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 715/2007 vermelde data overeenkomstig Verordening (EG) nr. 692/2008 zijn verricht en afgerond, geldig voor de naleving van de voorschriften van bijlage VII en/of aanhangsel 1 van bijlage XI bij deze verordening; |
b) |
worden procedures die tot 3 jaar na de in artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 715/2007 vermelde data overeenkomstig punt 3.13 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 692/2008 zijn verricht, door de goedkeuringsinstantie aanvaard voor de naleving van de voorschriften van bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 1, punt 1.1, tweede alinea, bij deze verordening. |
6. Om een eerlijke behandeling van eerder bestaande typegoedkeuringen te waarborgen, onderzoekt de Commissie welke gevolgen hoofdstuk V van Richtlijn 2007/46/EG heeft voor de toepassing van deze verordening.
Artikel 16
Wijziging van Richtlijn 2007/46/EG
Richtlijn 2007/46/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage XVII bij deze verordening.
Artikel 17
Wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008
Verordening (EG) nr. 692/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 6, lid 1, wordt vervangen door: „1. Wanneer aan alle desbetreffende voorschriften is voldaan, verleent de goedkeuringsinstantie EG-typegoedkeuring en kent zij een typegoedkeuringsnummer toe volgens het in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven nummeringssysteem. Onverminderd bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG wordt het derde deel van het typegoedkeuringsnummer opgesteld overeenkomstig aanhangsel 6 van bijlage I bij deze verordening. Een goedkeuringsinstantie mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen. Aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 715/2007 wordt geacht te zijn voldaan indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
|
2) |
Het volgende artikel 16 bis wordt toegevoegd: „Artikel 16 bis Overgangsbepalingen Met ingang van 1 september 2017 voor voertuigen van de categorieën M1, M2 en N1, klasse I, en met ingang van 1 september 2018 voor voertuigen van categorie N1, klassen II en III, en van categorie N2, is deze verordening alleen van toepassing voor het beoordelen van de volgende voorschriften waaraan voertuigen waarvoor vóór die data krachtens deze verordening typegoedkeuring is verleend, moeten voldoen:
Deze verordening is ook van toepassing voor de in de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1152 (*1) en (EU) 2017/1153 (*2) van de Commissie opgenomen correlatieprocedure. (*1) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1152 van de Commissie van 2 juni 2017 tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om de veranderingen in de regelgevende testprocedure inzake lichte bedrijfsvoertuigen weer te geven, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 293/2012 (zie bladzijde 644 van dit Publicatieblad)." (*2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1153 van de Commissie tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om veranderingen in de regelgevende testprocedure weer te geven, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1014/2010 (zie bladzijde 679 van dit Publicatieblad).” " |
3) |
Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage XVII bij deze verordening. |
Artikel 18
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie (9)
In Verordening (EU) nr. 1230/2012 wordt artikel 2, punt 5, vervangen door:
„5. „massa van de optionele uitrusting”: de maximummassa van de combinaties van de optionele uitrusting die op het voertuig kan worden aangebracht in aanvulling op de standaarduitrusting, volgens de specificaties van de fabrikant;”.
Artikel 19
Intrekking
Verordening (EG) nr. 692/2008 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2022.
Artikel 20
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 juni 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.
(2) PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.
(3) Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).
(4) Verordening (EU) 2016/427 van de Commissie van 10 maart 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft (PB L 82 van 31.3.2016, blz. 1).
(5) Verordening (EU) 2016/646 van de Commissie van 20 april 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft (PB L 109 van 26.4.2016, blz. 1).
(6) Reglement nr. 83 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat betreft de emissie van verontreinigende stoffen naargelang de motorbrandstofvereisten [2015/1038] (PB L 172 van 3.7.2015, blz. 1).
(7) Reglement nr. 85 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van verbrandingsmotoren of elektrische aandrijvingen bestemd voor het voortbewegen van motorvoertuigen van de categorieën M en N, met betrekking tot de meting van het nettovermogen en het maximumvermogen gedurende 30 minuten van elektrische aandrijvingen (PB L 323 van 7.11.2014, blz. 52).
(8) Reglement nr. 103 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van vervangingskatalysatoren voor motorvoertuigen (PB L 158 van 19.6.2007, blz. 106).
(9) Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de typegoedkeuringsvoorschriften voor massa's en afmetingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 353 van 21.12.2012, blz. 31).
LIJST VAN BIJLAGEN
BIJLAGE I |
Bestuursrechtelijke bepalingen voor EG-typegoedkeuring |
Aanhangsel 1 |
Controle van de conformiteit van de productie voor de test van type 1 – statistische methode |
Aanhangsel 2 |
Berekeningen voor de conformiteit van de productie van elektrische voertuigen |
Aanhangsel 3 |
Model van het inlichtingenformulier |
Aanhangsel 4 |
Model van het EG-typegoedkeuringscertificaat |
Aanhangsel 5 |
OBD-informatie van het voertuig |
Aanhangsel 6 |
Nummeringssysteem EG-typegoedkeuringscertificaten |
Aanhangsel 7 |
Certificaat van de fabrikant – naleving van de prestatievoorschriften voor OBD-systemen tijdens het gebruik |
Aanhangsel 8a |
Testrapport |
Aanhangsel 8b |
Testrapport van de wegbelasting |
Aanhangsel 8c |
Model voor testblad |
BIJLAGE II |
Conformiteit tijdens het gebruik |
Aanhangsel 1 |
Controle van de conformiteit tijdens het gebruik |
Aanhangsel 2 |
Statistische procedure voor de controle tijdens van de conformiteit van uitlaatgasemissies tijdens het gebruik |
Aanhangsel 3 |
Verantwoordelijkheid voor conformiteit tijdens het gebruik |
BIJLAGE IIIA |
Controle van emissies onder reële rijomstandigheden |
BIJLAGE IV |
Emissiegegevens die bij de typegoedkeuring vereist zijn in verband met de technische keuring van voertuigen |
Aanhangsel 1 |
Meten van de koolmonoxide-emissie bij stationair draaien van de motor (test van type 2) |
Aanhangsel 2 |
Meting van de rookopaciteit |
BIJLAGE V |
Controle van de emissies van cartergassen (test van type 3) |
BIJLAGE VI |
Bepaling van de verdampingsemissies (test van type 4) |
BIJLAGE VII |
Controle van de duurzaamheid van voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing (test van type 5) |
Aanhangsel 1 |
Standaardcyclus op de testbank |
Aanhangsel 2 |
Standaarddieselcyclusop de testbank |
Aanhangsel 3 |
Standaardcyclus op de weg |
BIJLAGE VIII |
Controle van de gemiddelde emissies bij lage omgevingstemperaturen (test van type 6) |
BIJLAGE IX |
Specificaties van referentiebrandstoffen |
BIJLAGE X |
Gereserveerd |
BIJLAGE XI |
Boorddiagnosesystemen (OBD-systemen) voor motorvoertuigen |
Aanhangsel 1 |
Functionele aspecten van OBD-systemen |
Aanhangsel 2 |
Essentiële kenmerken van de voertuigfamilie |
BIJLAGE XII |
Bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik, elektriciteitsverbruik en elektrisch bereik |
BIJLAGE XIII |
EG-typegoedkeuring van vervangingsvoorzieningen voor verontreinigingsbeheersing als technische eenheid |
Aanhangsel 1 |
Model van het inlichtingenformulier |
Aanhangsel 2 |
Model van het EG-typegoedkeuringscertificaat |
Aanhangsel 3 |
Voorbeeld van EG-typegoedkeuringsmerk |
BIJLAGE XIV |
Toegang tot OBD-, reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen |
Aanhangsel 1 |
Certificaat van de fabrikant met betrekking tot de toegang tot OBD-, reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig |
BIJLAGE XV |
Gereserveerd |
BIJLAGE XVI |
Voorschriften voor voertuigen die gebruikmaken van een reagens voor het uitlaatgasnabehandelingssysteem |
BIJLAGE XVII |
Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 692/2008 |
BIJLAGE XVIII |
Wijzigingen van Richtlijn 2007/46/EC |
BIJLAGE XIX |
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1230/2012 |
BIJLAGE XX |
Meting van het nettovermogen en het maximumvermogen gedurende 30 minuten van elektrische aandrijvingen |
BIJLAGE XXI |
Procedure voor emissietests van type 1 |
BIJLAGE I
BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN VOOR EG-TYPEGOEDKEURING
1. EXTRA VOORSCHRIFTEN VOOR HET VERLENEN VAN EG-TYPEGOEDKEURING
1.1. Extra voorschriften voor mono- en bifuelvoertuigen op gas
1.1.1. |
De extra voorschriften voor het verlenen van typegoedkeuring voor mono- en bifuelvoertuigen op gas zijn die van de punten 1, 2 en 3 en de aanhangsels 1 en 2 van bijlage 12 bij VN/ECE-Reglement nr. 83, met de hieronder vermelde uitzonderingen. |
1.1.2. |
De verwijzing in de punten 3.1.2 en 3.1.4 van bijlage 12 bij VN/ECE-Reglement nr. 83 naar de referentiebrandstoffen van bijlage 10a wordt gelezen als een verwijzing naar de overeenkomstige referentiebrandstofspecificaties in deel A van bijlage IX bij deze verordening. |
1.2. Extra voorschriften voor flexfuelvoertuigen
De extra voorschriften voor het verlenen van typegoedkeuring voor flexfuelvoertuigen zijn die van punt 4.9 van VN/ECE-Reglement nr. 83.
2. EXTRA TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN EN TESTS
2.1. Kleine fabrikanten
2.1.1. |
Lijst van wetgevingshandelingen zoals bedoeld in artikel 3, lid 3:
|
2.2. Brandstoftankinlaten
2.2.1. |
De voorschriften voor brandstoftankinlaten zijn die van de punten 5.4.1 en 5.4.2 van bijlage XXI en van onderstaand punt 2.2.2. |
2.2.2. |
Er worden maatregelen getroffen ter voorkoming van overmatige verdampingsemissies en brandstofverspilling als gevolg van een ontbrekende brandstoftankdop. Dit kan worden gerealiseerd door middel van:
|
2.3. Bepalingen inzake elektronische systeembeveiliging
2.3.1. |
De bepalingen inzake elektronische systeembeveiliging zijn die van bijlage XXI, punt 5.5, en van de onderstaande punten 2.3.2 en 2.3.3. |
2.3.2. |
In het geval van mechanische brandstofinspuitpompen die op compressieontstekingsmotoren zijn gemonteerd, nemen de fabrikanten de nodige maatregelen om te voorkomen dat de maximumdosering van de brandstof gemanipuleerd kan worden terwijl het voertuig in gebruik is. |
2.3.3. |
De fabrikanten zorgen ervoor dat herprogrammering van de kilometerstand, het boordnetwerk of enige regeleenheid in de aandrijflijn en indien aanwezig de zendeenheid voor gegevensuitwisseling op afstand onmogelijk is. De fabrikanten passen systematische manipulatiebestrijdingsstrategieën en schrijfbeveiliging toe om de integriteit van de kilometerstand te beschermen. Methoden die een afdoende mate van manipulatiebeveiliging bieden, worden door de goedkeuringsinstantie goedgekeurd. |
2.4. Toepassing van tests
2.4.1. |
Figuur I.2.4 illustreert de toepassing van de tests voor de typegoedkeuring van een voertuig. De specifieke testprocedures zijn beschreven in de bijlagen II, IIIA, IV, V, VI, VII, VIII, XI, XVI (1), XX en XXI.
Figuur I.2.4 Toepassing van de testvoorschriften voor typegoedkeuring en uitbreidingen
|
3. UITBREIDING VAN TYPEGOEDKEURINGEN
3.1. Uitbreiding in verband met de uitlaatemissies (tests van type 1 en type 2)
3.1.1. De typegoedkeuring wordt uitgebreid tot voertuigen die voldoen aan de criteria van artikel 2, punt 1.
3.1.2. Voertuigen met een periodiek regenererend systeem
Voor overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 1 (WLTP), verrichte Ki-tests wordt de typegoedkeuring uitgebreid tot voertuigen die voldoen aan de criteria van bijlage XXI, punt 5.9.
Voor overeenkomstig bijlage 13 van VN/ECE-Reglement nr. 83 (NEDC) verrichte Ki-tests wordt de typegoedkeuring uitgebreid tot voertuigen volgens de voorschriften van bijlage I, punt 3.1.4, bij Verordening (EG) nr. 692/2008.
3.2. Uitbreiding in verband met verdampingsemissies (test van type 4)
3.2.1. |
De typegoedkeuring wordt uitgebreid tot voertuigen met een systeem ter beheersing van de verdampingsemissies die aan de volgende voorwaarden voldoen:
|
3.2.2. |
De typegoedkeuring wordt uitgebreid tot voertuigen met:
|
3.3. Uitbreiding in verband met de duurzaamheid van voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing (test van type 5)
3.3.1. De typegoedkeuring wordt tot verschillende voertuigtypen uitgebreid, op voorwaarde dat het voertuig, de motor of de parameters van de voorziening voor verontreinigingsbeheersing identiek zijn of binnen de vastgestelde toleranties liggen.
3.3.1.1. Voertuig
|
Traagheidsklasse: de twee onmiddellijk hogere klassen of een lagere klasse van traagheidsequivalent. |
|
Totale wegbelasting bij 80 km/h: + 5 % naar boven en elke waarde naar beneden. |
3.3.1.2. Motor
a) |
cilinderinhoud (± 15 %), |
b) |
aantal kleppen en klepregeling, |
c) |
brandstofsysteem, |
d) |
type koelsysteem, |
e) |
verbrandingsproces. |
3.3.1.3. Parameters van de voorziening voor verontreinigingsbeheersing
a) |
Katalysatoren en deeltjesfilters:
|
b) |
Luchtinspuiting:
|
c) |
Uitlaatgasrecirculatie (EGR):
|
3.3.1.4. Voor de uitvoering van de duurzaamheidstest kan gebruik worden gemaakt van een voertuig waarvan de vorm van de carrosserie, de versnellingsbak (automatisch of handgeschakeld) en de maat van de wielen of banden verschillen van die van het voertuigtype waarvoor typegoedkeuring wordt aangevraagd.
3.4. Uitbreiding in verband met OBD
3.4.1. |
De typegoedkeuring wordt uitgebreid tot verschillende voertuigen met identieke motor en systemen voor emissiebeheersing zoals gedefinieerd in aanhangsel 2 van bijlage XI. De typegoedkeuring wordt uitgebreid ongeacht de volgende voertuigkenmerken:
|
3.5. Uitbreiding in verband met de test bij lage temperatuur (test van type 6)
3.5.1. Voertuigen met een verschillende referentiemassa
3.5.1.1. |
De typegoedkeuring wordt alleen uitgebreid tot voertuigen met een referentiemassa waarop de twee onmiddellijk hogere traagheidsequivalenten of een lager traagheidsequivalent moeten worden toegepast. |
3.5.1.2. |
Bij voertuigen van categorie N wordt de goedkeuring alleen uitgebreid tot voertuigen met een lagere referentiemassa indien de emissies van het reeds goedgekeurde voertuig binnen de grenswaarden liggen die voorgeschreven zijn voor het voertuig waarvoor om uitbreiding van de goedkeuring wordt verzocht. |
3.5.2. Voertuigen met verschillende totale overbrengingsverhoudingen
3.5.2.1. |
De typegoedkeuring wordt alleen onder bepaalde voorwaarden uitgebreid tot voertuigen met verschillende overbrengingsverhoudingen. |
3.5.2.2. |
Om te bepalen of de typegoedkeuring kan worden uitgebreid, wordt voor elk van de bij de test van type 6 gebruikte overbrengingsverhoudingen, de verhouding
bepaald, waarin bij een motortoerental van 1 000 min–1, V1 de snelheid van het goedgekeurde voertuigtype is en V2 de snelheid van het voertuigtype waarvoor om uitbreiding van de goedkeuring wordt verzocht. |
3.5.2.3. |
Indien bij elke overbrengingsverhouding E ≤ 8 % is, wordt de uitbreiding toegestaan zonder dat de test van type 6 wordt herhaald. |
3.5.2.4. |
Indien bij ten minste één overbrengingsverhouding E > 8 % is en indien bij elke overbrengingsverhouding E ≤ 13 % is, moet de test van type 6 worden herhaald. De tests kunnen met toestemming van de technische dienst worden verricht in een door de fabrikant gekozen laboratorium. Het testrapport wordt aan de met de typegoedkeuringstests belaste technische dienst toegezonden. |
3.5.3. Voertuigen met verschillende referentiemassa's en overbrengingsverhoudingen
De typegoedkeuring wordt uitgebreid tot voertuigen met verschillende referentiemassa’s en verschillende overbrengingsverhoudingen op voorwaarde dat aan alle voorwaarden van de punten 3.5.1 en 3.5.2 is voldaan.
4. CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE
4.1. Inleiding
4.1.1. |
Elk voertuig dat onder een typegoedkeuring overeenkomstig deze verordening valt, moet zo worden gebouwd dat het voldoet aan de typegoedkeuringsvoorschriften van deze verordening. De fabrikant stelt behoorlijke afspraken en gedocumenteerde controleplannen op en verricht met de in deze verordening bepaalde tussenpozen de nodige emissie- en OBD-tests om de voortdurende conformiteit met het goedgekeurde type te controleren. De goedkeuringsinstantie verifieert de afspraken en controleplannen van de fabrikant en stemt ermee in, en verricht met de in deze verordening bepaalde tussenpozen controles en emissie- en OBD-tests in de bedrijfsgebouwen van de fabrikant, inclusief de productie- en testfaciliteiten, als onderdeel van de in bijlage X bij Richtlijn 2007/46/EG beschreven maatregelen betreffende de conformiteit van de productie en vervolgmaatregelen aangaande de controle. |
4.1.2. |
De fabrikant controleert de conformiteit van de productie door de emissies van verontreinigende stoffen (vermeld in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007), de CO2-emissies (samen met een meting van het elektriciteitsverbruik), de carteremissies, de verdampingsemissies en de OBD te testen. De controle omvat derhalve de tests van de typen 1, 3 en 4 en de test voor de OBD, zoals beschreven in punt 2.4 en in de desbetreffende daarin vermelde bijlagen. De specifieke procedures voor de conformiteit van de productie zijn beschreven in de punten 4.2 tot en met 4.7 en in de aanhangsels 1 en 2. |
4.1.3. |
Voor de toepassing van de controle van de conformiteit van de productie door de fabrikant wordt onder de familie verstaan de CO2-interpolatiefamilie voor tests van de typen 1 en 3, en omvat de familie voor de test van type 4 de in punt 3.2 van deze bijlage beschreven uitbreidingen en voor de OBD-tests de OBD-familie met de in punt 3.3 van deze bijlage beschreven uitbreidingen. |
4.1.4. |
De frequentie van de door de fabrikant uitgevoerde productcontroles wordt gebaseerd op een risicobeoordelingsmethode die overeenstemt met internationale norm ISO 31000:2009 — Risk Management — Principles and guidelines, en is voor de test van type 1 ten minste één controle per 5 000 voertuigen die per familie worden geproduceerd of, als dit eerder is, eens per jaar. |
4.1.5 |
De goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan te allen tijde in elk productiebedrijf de aldaar toegepaste methoden voor controle van de conformiteit van de productie verifiëren.
Voor de toepassing van deze verordening voert de goedkeuringsinstantie ten minste één keer per jaar controles uit in de bedrijfsruimte van de fabrikant om na te gaan of de fabrikant behoorlijke afspraken en gedocumenteerde controleplannen heeft opgesteld inzake een risicobeoordelingsmethode die overeenstemt met internationale norm ISO 31000:2009 — Risk Management — Principles and guidelines. Indien de goedkeuringsinstantie niet tevreden is over de controleprocedure van de fabrikant worden direct fysieke tests verricht met de serievoertuigen zoals beschreven in de punten 4.2 tot en met 4.9. |
4.1.6. |
De normale frequentie van die fysieke tests door de goedkeuringsinstantie wordt gebaseerd op de resultaten van de controleprocedure van de fabrikant inzake een risicobeoordelingsmethode, maar moet in alle gevallen ten minste eens per drie jaar zijn. De goedkeuringsinstantie voert deze fysieke emissietests en OBD-tests uit op serievoertuigen zoals beschreven in de punten 4.2 tot en met 4.9.
Indien de fabrikant deze fysieke tests uitvoert, worden de tests door de goedkeuringsinstantie bijgewoond in de bedrijfsruimte van de fabrikant. |
4.1.7. |
De goedkeuringsinstantie brengt verslag uit van de resultaten van alle voor de conformiteit van de fabrikant verrichte controles en fysieke tests en bewaart de verslagen voor een periode van ten minste 10 jaar. De verslagen moeten op verzoek ter beschikking van de andere typegoedkeuringsinstanties en de Europese Commissie worden gesteld. |
4.1.8. |
In geval van non-conformiteit is artikel 30 van Richtlijn 2007/46/EG van toepassing. |
4.2. Controle van de conformiteit van het voertuig voor een test van type 1
4.2.1. De test van type 1 wordt uitgevoerd op serievoertuigen van een geldig lid van de CO2-interpolatiefamilie zoals beschreven in het typegoedkeuringscertificaat. De grenswaarden waartegen conformiteit voor verontreinigende stoffen moet worden gecontroleerd, zijn vastgesteld in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007. Wat CO2-emissies betreft, wordt de grenswaarde voor het geselecteerde voertuig bepaald door de fabrikant volgens de in bijlage XXI, subbijlage 7, opgenomen interpolatiemethode. De interpolatieberekening wordt door de typegoedkeuringsinstantie gecontroleerd.
4.2.2. Uit de motorfamilie wordt willekeurig een monster van drie voertuigen geselecteerd. Na de selectie door de goedkeuringsinstantie mag de fabrikant geen bijstellingen meer verrichten aan de geselecteerde voertuigen.
4.2.2.1. De selectie mag alleen afgewerkte serievoertuigen bevatten die ten hoogste 80 km hebben gereden, en die voertuigen worden voor de conformiteitscontrole aan de hand van een test van type 1 beschouwd als voertuigen met 0 gereden km. Het voertuig wordt getest met de geschikte WLTP-cyclus zoals beschreven in bijlage XXI bij deze verordening, onverminderd de voorschriften voor testherhalingen of gereden km voor voertuigen. De testresultaten zijn de waarden nadat overeenkomstig deze verordening alle correcties zijn toegepast.
4.2.3. De statistische methode voor het berekenen van de testcriteria is beschreven in aanhangsel 1.
De productie van een familie wordt geacht niet conform te zijn wanneer een negatief oordeel wordt geveld voor een of meer van de verontreinigende stoffen en CO2-waarden, volgens de testcriteria van aanhangsel 1.
De productie van een familie wordt geacht conform te zijn wanneer een positief oordeel wordt geveld voor alle verontreinigende stoffen en CO2-waarden, volgens de testcriteria van aanhangsel 1.
Indien voor een verontreinigende stof een positief oordeel is bereikt, mag daarvan niet worden afgeweken op grond van aanvullende tests die worden uitgevoerd om tot een oordeel te komen over de andere verontreinigende stoffen en CO2-waarden.
Indien niet voor alle verontreinigende stoffen en CO2-waarden een positief oordeel wordt geveld, moet een test worden verricht op een ander voertuig, met een maximum van 16 voertuigen, en moet de in aanhangsel 1 beschreven procedure voor het vellen van een positief of negatief oordeel worden herhaald (zie figuur I.4.2).
Figuur I.4.2
Test van drie voertuigen
Berekening van de teststatistieken
Stemt de teststatistiek volgens aanhangsel 1 overeen met de criteria voor een negatief oordeel over de familie voor ten minste één verontreinigende stof/Co2?
JA
Familie afgewezen
NEE
NEE
Stemt de teststatistiek volgens aanhangsel 1 overeen met de criteria voor een positief oordeel over de famile voor ten minste één verontreinigende stof/CO2?
JA
Er wordt een positief oordeel bereikt voor een of meerdere verontreinigende stoffen/CO2
Is een positief oordeel bereikt voor alle verontreinigende stoffen/CO2?
JA
Familie aanvaard
NEE
Test van een extra voertuig, waarbij maximaal 16 voertuigen mogen worden getest
4.2.4. Op verzoek van de fabrikant en met instemming van de goedkeuringsinstantie kunnen tests worden uitgevoerd op een voertuig van de familie met een maximum van 15 000 gereden km teneinde voor elke familie de gemeten evolutiecoëfficiënt voor verontreinigende stoffen/CO2-emissies te kunnen bepalen. De inrijprocedure wordt uitgevoerd door de fabrikant, die geen wijzigingen aan die voertuigen mag aanbrengen.
4.2.4.1. Voor het bepalen van een gemeten evolutiecoëfficiënt met een inrijvoertuig is de procedure als volgt:
a) |
de verontreinigende stoffen/CO2-emissies worden gemeten na een afgelegde afstand van ten hoogste 80 km en na "x" km van het eerste geteste voertuig; |
b) |
de evolutiecoëfficiënt (EvC) van de verontreinigende stoffen/CO2 tussen 80 en "x" km wordt als volgt berekend:
|
c) |
de andere voertuigen in de interpolatiefamilie worden niet ingereden, maar hun emissies na 0 km/EvC/CO2-emissies worden vermenigvuldigd met de evolutiecoëfficiënt van het eerste inrijvoertuig. In dit geval worden de volgende waarden gebruikt voor de tests van aanhangsel 1:
|
4.2.4.2. Al deze tests worden uitgevoerd met commerciële brandstof. Op verzoek van de fabrikant mogen echter de in bijlage IX beschreven referentiebrandstoffen worden gebruikt.
4.2.4.3. Wanneer de conformiteit van de productie in verband met CO2-emissies wordt gecontroleerd, kan de voertuigfabrikant als alternatief voor de procedure in punt 4.2.4.1 een vaste evolutiecoëfficiënt van 0,98 toepassen en alle bij 0 km gemeten CO2-waarden daarmee vermenigvuldigen.
4.2.5. Tests voor de conformiteit van de productie van voertuigen op lpg of aardgas/biomethaan mogen worden uitgevoerd met een commerciële brandstof waarvan de C3/C4-verhouding voor lpg tussen die van de referentiebrandstoffen ligt of, voor aardgas/biomethaan, tussen die van een van de brandstoffen met hoge of lage calorische waarde. In alle gevallen moet een brandstofanalyse worden overgelegd aan de goedkeuringsinstantie.
4.2.6. Voertuigen uitgerust met eco-innovaties
4.2.6.1. |
In het geval van een voertuigtype dat uitgerust is met een of meer eco-innovaties in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 voor voertuigen van categorie M1 of van artikel 12 van Verordening (EU) nr. 510/2011 voor voertuigen van categorie N1 wordt de conformiteit van de productie wat de eco-innovaties betreft aangetoond door de aanwezigheid van de juiste, desbetreffende eco-innovatie(s) te controleren. |
4.3. Puur elektrische voertuigen (PEV's)
4.3.1. De maatregelen ter garantie van de conformiteit van de productie met betrekking tot het elektriciteitsverbruik worden gecontroleerd op basis van het typegoedkeuringscertificaat volgens het model in aanhangsel 4 bij deze bijlage.
4.3.2. Controle van het elektriciteitsverbruik voor de conformiteit van de productie
4.3.2.1. |
Tijdens de procedure voor de conformiteit van de productie wordt het beëindigingscriterium voor de testprocedure van type 1 volgens bijlage XXI, subbijlage 8, punt 3.4.4.1.3, bij deze verordening (procedure met opeenvolgende cycli) en bijlage XXI, subbijlage 8, punt 3.4.4.2.3, bij deze verordening (verkorte testprocedure) vervangen door:
Aan het beëindigingscriterium voor de procedure voor de conformiteit van de productie wordt voldaan wanneer de eerste toepasselijke WLTP-testcyclus wordt afgerond. |
4.3.2.2. |
Tijdens de eerste toepasselijke WLTP-tetscyclus wordt de gelijkstroom van het (de) REESS gemeten volgens de in bijlage XXI, subbijlage 8, aanhangsel 3, bij deze verordening beschreven methode en gedeeld door de in die toepasselijke WLTP-testcyclus gereden afstand. |
4.3.2.3. |
De volgens punt 4.3.2.2 bepaalde waarde wordt vergeleken met de volgens punt 1.2 van aanhangsel 2 bepaalde waarde. |
4.3.2.4. |
Conformiteit in verband met het elektriciteitsverbruik wordt gecontroleerd door middel van de in punt 4.2 en aanhangsel 1 beschreven statistische procedures. Voor de toepassing van deze conformiteitscontrole worden de termen verontreinigende stoffen/CO2 vervangen door elektriciteitsverbruik. |
4.4. Extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen (OVC-HEV's)
4.4.1. De maatregelen ter garantie van de conformiteit van de productie met betrekking tot CO2-massa-emissies en het elektriciteitsverbruik van OVC-HEV's worden gecontroleerd op basis van de beschrijving in het typegoedkeuringscertificaat volgens het model in aanhangsel 4 bij deze bijlage.
4.4.2. Controle van CO2-massa-emissies voor de conformiteit van de productie
4.4.2.1. |
Het voertuig wordt getest volgens de test van type 1 met ladingbehoud zoals beschreven in bijlage XXI, subbijlage 8, punt 3.2.5, bij deze verordening. |
4.4.2.2. |
Tijdens deze test worden de CO2-massa-emissies bij ladingbehoud bepaald volgens bijlage XXI, subbijlage 8, tabel A8/5, bij deze verordening en vergeleken met de CO2-massa-emissies bij ladingbehoud volgens aanhangsel 2, punt 2.3. |
4.4.2.3. |
Conformiteit in verband met CO2-emissies wordt gecontroleerd door middel van de in punt 4.2 en aanhangsel 1 beschreven statistische procedures. |
4.4.3. Controle van het elektriciteitsverbruik voor de conformiteit van de productie
4.4.3.1. |
Tijdens de procedure voor de conformiteit van de productie wordt het einde van de in bijlage XXI, subbijlage 8, punt 3.2.4.4, bij deze verordening beschreven test van type 1 met ontlading vervangen door:
Het einde van de test van type 1 met ontlading voor de procedure voor de conformiteit van de productie wordt bereikt wanneer de eerste toepasselijke WLTP-testcyclus wordt afgerond. |
4.4.3.2. |
Tijdens de eerste toepasselijke WLTP-tetscyclus wordt de gelijkstroom van het (de) REESS gemeten volgens de in bijlage XXI, subbijlage 8, aanhangsel 3, bij deze verordening beschreven methode en gedeeld door de in die toepasselijke WLTP-testcyclus gereden afstand. |
4.4.3.3. |
De volgens punt 4.5.3.2 van deze verordening bepaalde waarde wordt vergeleken met de volgens punt 2.4 van aanhangsel 2 bepaalde waarde. |
4.4.1.4. |
Conformiteit in verband met het elektriciteitsverbruik wordt gecontroleerd door middel van de in punt 4.2 en aanhangsel 1 beschreven statistische procedures. Voor de toepassing van deze conformiteitscontrole worden de termen verontreinigende stoffen/CO2 vervangen door elektriciteitsverbruik. |
4.5. Controle van de conformiteit van het voertuig voor een test van type 3
4.5.1. |
Een eventuele controle van de test van type 3 moet worden uitgevoerd volgens de volgende voorschriften:
|
4.6. Controle van de conformiteit van het voertuig voor een test van type 4
4.6.1. |
Een eventuele controle van de test van type 4 moet worden uitgevoerd volgens de volgende voorschriften:
|
4.7. Controle van de conformiteit van het voertuig in verband met OBD
4.7.1. |
Een eventuele controle van de werking van de OBD moet worden uitgevoerd volgens de volgende voorschriften:
|
(1) In een later stadium zullen specifieke testprocedures voor waterstofvoertuigen en flexfuelvoertuigen op biodiesel worden vastgesteld.
Aanhangsel 1
Controle van de conformiteit van de productie voor de test van type 1 — statistische methode
1. |
In dit aanhangsel wordt de procedure beschreven om de voorschriften voor de conformiteit van de productie voor de test van type I voor verontreinigende stoffen/CO2 te controleren, met inbegrip van de conformiteitsvoorschriften voor PEV's en OVC-HEV's. |
2. |
De metingen van de in bijlage I, tabel 2, bij Verordening (EG) nr. 715/2007 vermelde verontreinigende stoffen en van de CO2-emissies worden uitgevoerd op ten minste drie voertuigen, en dat aantal moet worden verhoogd totdat een positief dan wel negatief oordeel is bereikt.
Van het aantal tests N moeten x1, x2, … xN , het gemiddelde Xtests en de variatie VAR worden bepaald voor alle metingen N:
en
|
3. |
Voor elk aantal tests kan tot een van de volgende drie beslissingen (zie onder i) tot en met iii)) worden gekomen voor verontreinigende stoffen, op basis van grenswaarde L voor elke verontreinigende stof, het gemiddelde van alle N tests: Xtests
, de variatie van de testresultaten VAR en het aantal tests N:
Voor het meten van verontreinigende stoffen wordt de factor A op 1,05 gesteld teneinde onnauwkeurigheden in de metingen in aanmerking te nemen. |
4. |
Voor CO2 en elektriciteitsverbruik (EC) worden de genormaliseerde waarden voor CO2 en EC gebruikt:
Bij CO2 en EC wordt de factor A op 1,01 gesteld en de waarde voor L op 1. Bij CO2 en EC worden de criteria dus vereenvoudigd tot:
De A-waarden voor verontreinigende stoffen, EC en CO2 worden herzien en kunnen veranderen op basis van het beschikbare bewijsmateriaal. Daarom dienen de typegoedkeuringsinstanties de Commissie alle relevante gegevens voor ten minste de eerste 5 jaar te verstrekken. |
Aanhangsel 2
Berekeningen voor de conformiteit van de productie van elektrische voertuigen
1. Berekeningen voor de conformiteit van de productiewaarden voor PEV's
1.1 Interpoleren van elektriciteitsverbruik van individuele PEV's
waarin
ECDC–ind,COP |
het elektriciteitsverbruik van een individueel voertuig voor de conformiteit van de productie is, Wh/km; |
ECDC–L,COP |
het elektriciteitsverbruik van voertuig L voor de conformiteit van de productie is, Wh/km; |
ECDC–H,COP |
het elektriciteitsverbruik van voertuig H voor de conformiteit van de productie is, Wh/km; |
Kind |
de interpolatiecoëfficiënt voor het desbetreffende individuele voertuig is voor de toepasselijke WLTP-testcyclus. |
1.2 Elektriciteitsverbruik van PEV's
De volgende waarde wordt opgegeven en gebruikt voor het controleren van de conformiteit van de productie in verband met het elektriciteitsverbruik:
waarin
ECDC,COP |
het voor de controle van de conformiteit van de productie verstrekte elektriciteitsverbruik op basis van de REESS-ontlading van de eerste toepasselijke WLTC-testcyclus is; |
ECDC,CD,first WLTC |
het elektriciteitsverbruik op basis van de REESS-ontlading van de eerste toepasselijke WLTC-testcyclus overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 8, punt 4.3, is, in Wh/km; |
AFEC |
de aanpassingsfactor die compenseert voor het verschil tussen de na het uitvoeren van de testprocedure van type 1 tijdens goedkeuring opgegeven waarde van het elektriciteitsverbruik bij ontlading en het tijdens de procedure voor de conformiteit van de productie gemeten testresultaat is |
en
waarin
ECWLTC,declared |
het opgegeven elektriciteitsverbruik voor PEV's overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.1.2.3 is; |
ECWLTC |
het gemeten elektriciteitsverbruik overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 8, punt 4.3.4.2 is. |
2. Berekeningen van de waarden voor de conformiteit van de productie van OVC-HEV's
2.1 Individuele CO2-massa-emissies bij ladingbehoud van OVC-HEV's voor de conformiteit van de productie
waarin
MCO2–ind,CS,COP |
de CO2-massa-emissies bij ladingbehoud van een individueel voertuig voor de conformiteit van de productie is, g/km; |
MCO2–L,CS,COP |
de CO2-massa-emissies bij ladingbehoud van voertuig L voor de conformiteit van de productie is, g/km; |
MCO2–H,CS,COP |
de CO2-massa-emissies bij ladingbehoud van voertuig H voor de conformiteit van de productie is, g/km; |
Kind |
de interpolatiecoëfficiënt voor het desbetreffende individuele voertuig is voor de toepasselijke WLTP-testcyclus. |
2.2 Individueel elektriciteitsverbruik bij ontlading van OVC-HEV's voor de conformiteit van de productie
waarin
ECDC–ind,CD,COP |
het elektriciteitsverbruik bij ontlading van een individueel voertuig voor de conformiteit van de productie is, Wh/km; |
ECDC–L,CD,COP |
het elektriciteitsverbruik bij ontlading van voertuig L voor de conformiteit van de productie is, Wh/km; |
ECDC–H,CD,COP |
het elektriciteitsverbruik bij ontlading van voertuig H voor de conformiteit van de productie is, Wh/km; |
Kind |
de interpolatiecoëfficiënt voor het desbetreffende individuele voertuig is voor de toepasselijke WLTP-testcyclus. |
2.3 Waarde van CO2-massa-emissies bij ladingbehoud voor de conformiteit van de productie
De volgende waarde wordt opgegeven en gebruikt voor het controleren van de conformiteit van de productie in verband met de CO2-massa-emissies bij ladingbehoud:
waarin
MCO2,CS,COP |
de voor de controle tijdens de testprocedure voor de conformiteit van de productie verstrekte waarde van CO2-massa-emissies van de test van type 1 met ladingbehoud is; |
MCO2,CS |
de CO2-massa-emissies van de test van type 1 met ladingbehoud volgens bijlage XXI, punt 4.1.1 is, g/km; |
AFCO2,CS |
de aanpassingsfactor die compenseert voor het verschil tussen de na het uitvoeren van de testprocedure van type 1 tijdens homologatie opgegeven waarde en het tijdens de procedure voor de conformiteit van de productie gemeten testresultaat is |
en
waarin
MCO2,CS,c,declared |
de opgegeven CO2-massa-emissies van de test van type 1 met ladingbehoud volgens bijlage XXI, subbijlage 8, tabel A8/5, stap 7, is; |
MCO2,CS,c,6 |
de gemeten CO2-massa-emissies van de test van type 1 met ladingbehoud volgens bijlage XXI, subbijlage 8, tabel A8/5, stap 6, is. |
2.4 Elektriciteitsverbruik bij ontlading voor de conformiteit van de productie
De volgende waarde wordt opgegeven en gebruikt voor het controleren van de conformiteit van de productie in verband met het elektriciteitsverbruik bij ontlading:
waarin
ECDC,CD,COP |
het voor de controle van de conformiteit van de productie verstrekte elektriciteitsverbruik bij ontlading op basis van de REESS-ontlading van de eerste toepasselijke WLTC-testcyclus van de test van type 1 met ontlading is; |
ECDC,CD,first WLTC |
het elektriciteitsverbruik bij ontlading op basis van de REESS-ontlading van de eerste toepasselijke WLTC-testcyclus van de test van type 1 met ontlading overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 8, punt 4.3 is, Wh/km; |
AFEC,AC,CD |
de aanpassingsfactor voor het elektriciteitsverbruik bij ontlading die compenseert voor het verschil tussen de na het uitvoeren van de testprocedure van type 1 tijdens homologatie opgegeven waarde en het tijdens de procedure voor de conformiteit van de productie gemeten testresultaat is |
en
waarin
ECAC,CD,declared |
het opgegeven elektriciteitsverbruik bij ontlading van de test van type 1 met ontlading overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.1.2.3 is. |
ECAC,CD |
is het gemeten elektriciteitsverbruik bij ontlading van de test van type 1 met ontlading overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 8, punt 4.3.1. |
Aanhangsel 3
MODEL
INLICHTINGENFORMULIER NR. …
BETREFFENDE EG-TYPEGOEDKEURING VAN EEN VOERTUIG WAT EMISSIES EN DE TOEGANG TOT REPARATIE- EN ONDERHOUDSINFORMATIE BETREFT
De onderstaande gegevens worden, indien van toepassing, in drievoud verstrekt en gaan vergezeld van een lijst van de opgenomen elementen. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in A4-formaat of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's moeten voldoende details te zien zijn.
Indien de systemen, onderdelen of technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, moeten gegevens over de prestaties worden verstrekt.
0. |
ALGEMEEN |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.1. |
Merk (handelsnaam van de fabrikant): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.2.1. |
Handelsbenaming(en) (indien beschikbaar): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.4. |
Voertuigcategorie (c): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.8. |
Naam en adres van de assemblagefabriek(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.9. |
Naam en adres van de vertegenwoordiger van de fabrikant (indien van toepassing): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. |
ALGEMENE CONSTRUCTIEKENMERKEN |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. |
Foto's en/of tekeningen van een representatie(f)(ve) voertuig/onderdeel/technische eenheid (1): |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3.3. |
Aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge verbinding): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. |
MASSA’S EN AFMETINGEN (f) (g) (7) (in kg en mm) (eventueel naar tekening verwijzen) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6. |
Massa in rijklare toestand (h)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.8. |
Technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand volgens fabrieksopgave (i) (3): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. |
AANDRIJFENERGIEOMZETTER (k) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. |
Fabrikant van de aandrijfenergieomzetter(s): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.1. |
Code van de fabrikant (zoals vermeld op de aandrijfenergieomzetter, of ander identificatiemiddel): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. |
Verbrandingsmotor |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.1. |
Werkingsprincipe: elektrische ontsteking/compressieontsteking/dualfuel (1) Cyclus: viertakt/tweetakt/draaizuiger (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.2. |
Aantal en opstelling van de cilinders: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.2.1. |
Boring (1): … mm |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.2.2. |
Slag (1): … mm |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.2.3. |
Ontstekingsvolgorde: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.3. |
Cilinderinhoud (m): … cm3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.4. |
Volumetrische compressieverhouding (2): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.5. |
Tekeningen van verbrandingskamer, zuigerkop en, bij elektrische-ontstekingsmotoren, zuigerveren: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.6. |
Normaal stationair toerental (2): … min–1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.6.1. |
Hoog stationair toerental (2): … min–1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.8. |
Nominaal motorvermogen (n): … kW bij… min–1 (volgens fabrieksopgave) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.9. |
Maximaal toegestaan motortoerental volgens fabrieksopgave: … min–1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1.10. |
Nettomaximumkoppel (n): … Nm bij… min–1 (volgens fabrieksopgave) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2. |
Brandstof |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2.1. |
Lichte bedrijfsvoertuigen: diesel/benzine/lpg/aardgas of biomethaan/ethanol (E 85)/biodiesel/waterstof/H2NG (1) (6) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2.1.1. |
RON, loodvrij: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2.4. |
Voertuigbrandstoftype: monofuel, bifuel, flexfuel (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2.5. |
Maximaal aanvaardbare hoeveelheid biobrandstof in de brandstof (volgens fabrieksopgave): … vol. % |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4. |
Brandstoftoevoer |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.1. |
Via carburateur(s): ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2. |
Door brandstofinspuiting (alleen compressieontsteking of dualfuel): ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.1. |
Beschrijving van het systeem (common rail/inspuiteenheid/distributiepomp enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.2. |
Werkingsprincipe: directe inspuiting/voorkamer/wervelkamer (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.3. |
Inspuit-/perspomp |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.3.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.3.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.3.3. |
Maximale brandstofopbrengst (1) (2): …mm3/slag of cyclus bij een motortoerental van: … min–1 of eventueel een karakteristiek schema:… (Als aanjaagdrukregeling wordt toegepast, de karakteristieke brandstofopbrengst vermelden, alsmede de aanjaagdruk met bijbehorend motortoerental) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.4. |
Toerentalbegrenzer |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.4.2.1. |
Uitschakelingspunt onder belasting: … min–1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.4.2.2. |
Uitschakelingspunt zonder belasting: … min–1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.6. |
Inspuiter(s) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.6.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.6.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.8. |
Hulpstartsysteem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.8.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.8.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.8.3. |
Beschrijving van het systeem: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9. |
Elektronisch geregelde inspuiting: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.2. |
Type(n): |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3 |
Beschrijving van het systeem: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.1. |
Merk en type van de regeleenheid (ECU): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.1.1. |
Versie van de software van de ECU: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.2. |
Merk en type van de brandstofregelaar: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.3. |
Merk en type van de luchtstromingssensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.4. |
Merk en type van de brandstofverdelerpomp: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.5. |
Merk en type van het smoorklephuis: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.6. |
Merk en werkingsprincipe van de watertemperatuursensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.7. |
Merk en type of werkingsprincipe van de luchttemperatuursensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.2.9.3.8. |
Merk en type of werkingsprincipe van de luchtdruksensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3. |
Door brandstofinspuiting (alleen elektrische ontsteking): ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.1. |
Werkingsprincipe: inlaatspruitstuk (monopoint/multipoint/directe inspuiting (1)/andere (specificeren)): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.2. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.3. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4. |
Beschrijving van het systeem (bij andere dan continue inspuitsystemen soortgelijke gegevens verstrekken): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4.1. |
Merk en type van de regeleenheid (ECU): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4.1.1. |
Versie van de software van de ECU: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4.3. |
Merk en type of werkingsprincipe van de luchtstroomsensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4.8. |
Merk en type van het smoorklephuis: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4.9. |
Merk en werkingsprincipe van de watertemperatuursensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4.10. |
Merk en type of werkingsprincipe van de luchttemperatuursensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.4.11. |
Merk en type of werkingsprincipe van de luchtdruksensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.5. |
Inspuiters |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.5.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.5.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.7. |
Koudstartsysteem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.7.1. |
Werkingsprincipe(s): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.3.7.2. |
Werkingsgrenzen/instellingen (1) (2): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.4. |
Brandstofpomp |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.4.1. |
Druk (2): … kPa of karakteristiek diagram (2): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.4.2. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4.4.3. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.5. |
Elektrisch systeem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.5.1. |
Nominale spanning: … V, positieve/negatieve (1) massaverbinding |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.5.2. |
Generator |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.5.2.1. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.5.2.2. |
Nominaal vermogen: … VA |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6. |
Ontstekingssysteem (alleen bij elektrische-ontstekingsmotoren) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.3. |
Werkingsprincipe: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.6. |
Bougies |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.6.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.6.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.6.3. |
Elektrodenafstand: … mm |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.7. |
Bobine(s) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.7.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6.7.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7. |
Koelsysteem: vloeistof/lucht (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.1. |
Nominale instelling van het motortemperatuurregelmechanisme: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2. |
Vloeistof |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2.1. |
Aard van de vloeistof: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2.2. |
Circulatiepomp(en): ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2.3. |
Kenmerken: …of |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2.3.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2.3.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2.4. |
Aandrijvingsverhouding(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.2.5. |
Beschrijving van de ventilator en het drijfwerk ervan: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.3. |
Lucht |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.3.1. |
Ventilator: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.3.2. |
Kenmerken: … of |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.3.2.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.3.2.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.7.3.3. |
Aandrijvingsverhouding(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8. |
Inlaatsysteem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.1. |
Drukvulling: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.1.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.1.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.1.3. |
Beschrijving van het systeem (bv. maximale vuldruk: … kPa; afvoerklep, indien van toepassing): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.2. |
Tussenkoeler: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.2.1. |
Type: lucht-lucht/lucht-water (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.3. |
Inlaatonderdruk bij nominaal motortoerental en bij 100 % belasting (alleen bij compressieontstekingsmotoren) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4. |
Beschrijving en tekeningen van inlaatpijpen en bijbehorende onderdelen (drukkamer, voorverwarmingssysteem, extra luchtinlaten enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4.1. |
Beschrijving van het inlaatspruitstuk (met tekeningen en/of foto's): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4.2. |
Luchtfilter, tekeningen: … of |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4.2.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4.2.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4.3. |
Inlaatgeluiddemper, tekeningen: … of |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4.3.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8.4.3.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.9. |
Uitlaatsysteem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.9.1. |
Beschrijving en/of tekening van het uitlaatspruitstuk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.9.2. |
Beschrijving en/of tekening van het uitlaatsysteem: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.9.3. |
Maximaal toelaatbare uitlaattegendruk bij nominaal motortoerental en bij 100 % belasting (alleen voor compressieontstekingsmotoren): … kPa |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.10. |
Minimumdwarsdoorsnede van inlaat- en uitlaatpoorten: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.11. |
Klepafstelling of equivalente gegevens |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.11.1. |
Maximale lichthoogte van de kleppen, openings- en sluitingshoeken of gegevens over de afstelling van alternatieve distributiesystemen, ten opzichte van dode punten. Bij variabele kleptiming, de minimum- en maximumtiming: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.11.2. |
Referentie- en/of afstelbereik (1): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12. |
Voorzieningen tegen luchtverontreiniging |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.1. |
Inrichting voor het recycleren van cartergassen (beschrijving en tekeningen): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2. |
Voorzieningen voor verontreinigingsbeheersing (indien niet elders vermeld) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1. |
Katalysator |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.1. |
Aantal katalysatoren en elementen (onderstaande informatie voor elke eenheid verstrekken): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.2. |
Afmetingen, vorm en volume van de katalysator(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.3. |
Soort katalytische werking: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.4. |
Totale hoeveelheid edelmetalen: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.5. |
Relatieve concentratie: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.6. |
Substraat (structuur en materiaal): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.7. |
Celdichtheid: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.8. |
Type katalysatorhuis: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.9. |
Plaats van de katalysator(en) (plaats en de referentieafstand in de uitlaatpijp): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.10. |
Hitteschild: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.11. |
Normaal bedrijfstemperatuurbereik: …°C |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.12. |
Merk van de katalysator: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.1.13. |
Identificatienummer van het onderdeel: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2. |
Sensoren |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.1. |
Zuurstofsensor: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.1.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.1.2. |
Plaats: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.1.3. |
Regelbereik: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.1.4. |
Type of werkingsprincipe: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.1.5. |
Identificatienummer van het onderdeel: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.2. |
NOx-sensor: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.2.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.2.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.2.3. |
Plaats: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.3. |
Deeltjessensor: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.3.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.3.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.2.3.3. |
Plaats: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.3. |
Luchtinspuiting: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.3.1. |
Type (pulse air, luchtpomp enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.4. |
Uitlaatgasrecirculatie (EGR): ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.4.1. |
Kenmerken (merk, type, debiet, hoge druk/lage druk/gecombineerde druk enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.4.2. |
Watergekoeld systeem (vermelden voor elk EGR-systeem, bv. lage druk/hoge druk/gecombineerde druk): ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.5. |
Verdampingsemissiebeperkingssysteem (alleen voor motoren op benzine en ethanol): ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.5.1. |
Gedetailleerde beschrijving van de voorzieningen: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.5.2. |
Tekening van het verdampingsbeheersingssysteem: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.5.3. |
Tekening van de koolstofhouder: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.5.4. |
Massa van de droge koolstof: … g |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.5.5. |
Schematische tekening van de brandstoftank met vermelding van inhoud en materiaal (alleen voor motoren op benzine en ethanol): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.5.6. |
Beschrijving en schematische tekening van het hitteschild tussen brandstoftank en uitlaatsysteem: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.6. |
Deeltjesvanger: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.6.1. |
Afmetingen, vorm en inhoud van de deeltjesvanger: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.6.2. |
Ontwerp van de deeltjesvanger: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.6.3. |
Plaats (referentieafstand in de uitlaatpijp): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.6.4. |
Merk van de deeltjesvanger: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.6.5. |
Identificatienummer van het onderdeel: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.1. |
Beschrijving in woorden en/of tekening van de storingsindicator (MI): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.2. |
Lijst en doel van alle onderdelen die door het OBD-systeem worden bewaakt: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3. |
Beschrijving in woorden (algemene werkingsprincipes) voor |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.1 |
Elektrische-ontstekingsmotoren |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.1.1. |
Bewaking van de katalysator: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.1.2. |
Detectie van ontstekingsfouten: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.1.3. |
Bewaking van de zuurstofsensor: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.1.4. |
Andere door het OBD-systeem bewaakte onderdelen: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.2. |
Compressieontstekingsmotoren: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.2.1. |
Bewaking van de katalysator: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.2.2. |
Bewaking van de deeltjesvanger: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.2.3. |
Bewaking van het elektronisch brandstofsysteem: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.3.2.5. |
Andere door het OBD-systeem bewaakte onderdelen: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.4. |
Criteria voor activering van de storingsindicator (MI) (vast aantal rijcycli of statistische methode): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.5. |
Lijst van alle gebruikte OBD-uitvoercodes en -formaten (met telkens een verklaring): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.6. |
De voertuigfabrikant moet de volgende aanvullende informatie verstrekken om de fabricage van OBD-compatibele vervangings- of onderhoudsonderdelen en van diagnose- en testapparatuur mogelijk te maken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.6.1. |
Een beschrijving van het type en het aantal voorconditioneringscycli waaraan het voertuig bij de eerste typegoedkeuring is onderworpen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.6.2. |
Een beschrijving van het type OBD-demonstratiecyclus waaraan het voertuig bij de eerste typegoedkeuring is onderworpen met betrekking tot het onderdeel dat door het OBD-systeem wordt bewaakt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.7.6.3. |
Een uitvoerige beschrijving van alle onderdelen die met een sensor worden gemeten in het kader van de strategie voor foutenopsporing en activering van de storingsindicator (vast aantal rijcycli of statistische methode), met inbegrip van een lijst van relevante secundaire parameters voor de sensormeting van elk door het OBD-systeem bewaakt onderdeel. Een lijst van alle OBD-uitvoercodes en -formaten (met telkens een verklaring) die worden gebruikt voor afzonderlijke, emissiegerelateerde onderdelen van de aandrijflijn en voor afzonderlijke, niet-emissiegerelateerde onderdelen, voor zover de bewaking van het onderdeel wordt gebruikt om te bepalen wanneer de storingsindicator wordt geactiveerd, inclusief met name een uitvoerige toelichting op de in modus $05 Test ID $21 tot FF, en in modus $06 verstrekte gegevens. In het geval van voertuigtypen die gebruikmaken van een communicatielink volgens ISO 15765-4 „Road vehicles - Diagnostics on Controller Area Network (CAN) - Part 4: requirements for emissions-related systems”, moet voor elke bewaakte ID van het OBD-systeem een uitvoerige toelichting worden gegeven op de in modus $06 Test ID $00 tot FF verstrekte gegevens. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.6.4. |
De hierboven gevraagde informatie kan worden verstrekt door onderstaande tabel in te vullen: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.7.6.4.1. |
Lichte bedrijfsvoertuigen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderdeel Foutcode Bewakingsstrategie Fout detectiecriteria MI-active ringscriteria Secundaire parameters Voor conditionering Demonstratie test Katalysator P0420 Signalen van de zuurstof sensoren 1 en 2 Verschil tussen de signalen van sensor 1 en 2 3e cyclus Toerentalbelasting van de motor, A/F-modus, katalysator temperatuur Twee cycli van type I Type I |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.8. |
Ander systeem: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.8.2. |
Aansporingssysteem voor de bestuurder |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.8.2.3. |
Type aansporingssysteem: motor kan niet opnieuw worden gestart na aftellen/voertuig start niet na tanken/geblokkeerd brandstofvulsysteem/prestatiebegrenzing |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.8.2.4. |
Beschrijving van het aansporingssysteem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.8.2.5. |
Equivalent van de gemiddelde actieradius van het voertuig met een volle brandstoftank: … Km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.10. |
Periodiek regenererend systeem: (onderstaande informatie voor elke eenheid verstrekken) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.10.1. |
Regeneratiemethode of -systeem, beschrijving en/of tekening: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.10.2. |
Aantal bedrijfscycli van type I, of gelijkwaardige cycli op een motortestbank, tussen twee cycli waarin zich regeneratiefasen voordoen onder gelijkwaardige omstandigheden als de test van type I (afstand "D" in bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 1, figuur A6.App1/1, bij Verordening (EU) 2017/1151 of bijlage 13, figuur A13/1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 (al naargelang het geval)): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.10.2.1. |
Toepasselijke cyclus van type 1 (toepasselijke procedure vermelden: bijlage XXI, subbijlage 4, of VN/ECE-Reglement nr. 83): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.10.3. |
Beschrijving van de toegepaste methode om het aantal cycli tussen twee cycli waarin zich regeneratiefasen voordoen, te bepalen: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.10.4. |
Parameters om te bepalen welk belastingniveau nodig is alvorens regeneratie optreedt (temperatuur, druk enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.10.5. |
Beschrijving van de methode om het systeem te laden in de in bijlage 13, punt 3.1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 beschreven testprocedure: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11. |
Katalysatorsystemen die gebruikmaken van verbruikbare reagentia (onderstaande informatie voor elke eenheid verstrekken) ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.1. |
Type en concentratie van het benodigde reagens: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.2. |
Normaal bedrijfstemperatuurbereik van het reagens: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.3. |
Internationale norm: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.4. |
Vulfrequentie reagens: continu/bij onderhoud (in voorkomend geval): |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.5. |
Reagensindicator: (beschrijving en plaats) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.6. |
Reagensreservoir |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.6.1. |
Inhoud: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.6.2. |
Verwarmingssysteem: ja/nee |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.6.2.1. |
Beschrijving of tekening |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.7. |
Regeleenheid van het reagens: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.7.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.7.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.12.2.11.8. |
Reagensinspuiter (merk, type en plaats) … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.13. |
Rookopaciteit |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.13.1. |
Plaats van het absorptiecoëfficiëntsymbool (alleen voor compressieontstekingsmotoren): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.14. |
Gegevens over eventuele voorzieningen voor een zuinig brandstofverbruik (indien niet elders vermeld):. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15. |
Lpg-systeem: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.1. |
Typegoedkeuringsnummer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 661/2009 (PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.2. |
Elektronische regeleenheid voor motormanagement op lpg: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.2.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.2.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.2.3. |
Instelmogelijkheden in verband met emissies: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.3. |
Aanvullende documentatie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.3.1. |
Beschrijving van de beveiliging van de katalysator bij het overschakelen van benzine op lpg of omgekeerd: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.3.2. |
Systeemconfiguratie (elektrische verbindingen, vacuümverbindingen, compensatieslangen enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.15.3.3. |
Tekening van het symbool: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16. |
Aardgassysteem: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.1. |
Typegoedkeuringsnummer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 661/2009 : … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.2. |
Elektronische regeleenheid voor motormanagement op aardgas |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.2.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.2.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.2.3. |
Instelmogelijkheden in verband met emissies: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.3. |
Aanvullende documentatie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.3.1. |
Beschrijving van de beveiliging van de katalysator bij het overschakelen van benzine op aardgas of omgekeerd: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.3.2. |
Systeemconfiguratie (elektrische verbindingen, vacuümverbindingen, compensatieslangen enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.16.3.3. |
Tekening van het symbool: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18. |
Waterstofsysteem: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.1. |
EG-typegoedkeuringsnummer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 79/2009: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.2. |
Elektronische regeleenheid voor motormanagement op waterstof |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.2.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.2.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.2.3. |
Instelmogelijkheden in verband met emissies: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.3. |
Aanvullende documentatie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.3.1. |
Beschrijving van de beveiliging van de katalysator bij het overschakelen van benzine op waterstof of omgekeerd: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.3.2. |
Systeemconfiguratie (elektrische verbindingen, vacuümverbindingen, compensatieslangen enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.18.3.3. |
Tekening van het symbool: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.19.4. |
Aanvullende documentatie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.19.4.1. |
Beschrijving van de beveiliging van de katalysator bij het overschakelen van benzine op H2NG of omgekeerd: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.19.4.2. |
Systeemconfiguratie (elektrische verbindingen, vacuümverbindingen, compensatieslangen enz.): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.19.4.3. |
Tekening van het symbool: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20. |
Informatie over de warmteopslag: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20.1. |
Actieve warmteopslagvoorziening: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20.1.1. |
Enthalpie: … (J) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20.2. |
Isolatiematerialen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20.2.1. |
Isolatiemateriaal: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20.2.2. |
Isolatievolume: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20.2.3. |
Isolatiegewicht: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.20.2.4. |
Isolatieplaats: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. |
Elektrische machine |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1. |
Type (wikkeling, bekrachtiging): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1.2. |
Bedrijfsspanning: … V |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. |
Combinaties van energieomzetters voor de aandrijving |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.1. |
Hybride elektrisch voertuig: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.2. |
Categorie hybride elektrisch voertuig: extern oplaadbaar/niet-extern oplaadbaar: (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.3. |
Bedrijfsstandschakelaar: met/zonder (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.3.1. |
Bedrijfsstanden |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.3.1.1. |
Enkel elektrisch: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.3.1.2. |
Enkel op brandstof: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.3.1.3. |
Hybride modi: ja/nee (1) (zo ja, een korte beschrijving): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.4. |
Beschrijving van de energieopslagvoorziening (REESS, condensator, vliegwiel/generator): |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.4.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.4.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.4.3. |
Identificatienummer: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.4.4. |
Soort elektrochemisch koppel: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.4.5. |
Energie: … (voor REESS: voltage en Ah-capaciteit in 2 u; voor condensator: J, …) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.4.6. |
Lader: ingebouwd/extern/geen (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5. |
Elektrische machine (elk type elektrische machine afzonderlijk beschrijven) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.3. |
Primair gebruik: tractiemotor/generator (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.3.1. |
Bij gebruik als tractiemotor: één motor/meerdere motoren (aantal) (1): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.4. |
Maximumvermogen: … kW |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.5. |
Werkingsprincipe: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.5.5.1 |
Gelijkstroom/wisselstroom/aantal fasen: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.5.2. |
Afzonderlijke bekrachtiging/seriebekrachtiging/compoundbekrachtiging (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.5.5.3. |
Synchroon/asynchroon (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.6. |
Regeleenheid |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.6.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.6.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.6.3. |
Identificatienummer: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.7. |
Vermogensregulateur |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.7.1. |
Merk: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.7.2. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.7.3. |
Identificatienummer: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.9. |
Door de fabrikant aanbevolen voorconditionering: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. |
Door de fabrikant opgegeven waarden voor het bepalen van CO2-emissies/brandstofverbruik/elektriciteitsverbruik/elektrische actieradius en details van eco-innovaties (indien van toepassing) (o) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7. |
Door de fabrikant opgegeven waarden |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1. |
Testvoertuigparameters |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.1.1. |
Energievraag cyclus (J): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.1.2. |
Wegbelastingcoëfficiënten op de weg |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.1.2.1. |
f0, N: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.1.2.2. |
f1, N/(km/h): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.1.2.3. |
f2, N/(km/h)2: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.2.1. |
Energievraag cyclus (J): |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.2.2. |
Wegbelastingcoëfficiënten op de weg |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.2.2.1. |
f0, N: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.2.2.2. |
f1, N/(km/h): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.2.2.3. |
f2, N/(km/h)2: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.3. |
Voertuig M (indien van toepassing) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.3.1. |
Energievraag cyclus (J): |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.3.2. |
Wegbelastingcoëfficiënten op de weg |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.3.2.1. |
f0, N: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.3.2.2. |
f1, N/(km/h): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.1.3.2.3. |
f2, N/(km/h)2: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2. |
Gecombineerde CO2-massa-emissies |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.1. |
CO2-massa-emissie voor verbrandingsmotoren |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.1.1. |
Voertuig High: … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.1.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.2. |
CO2-massa-emissies bij ladingbehoud voor OVC-HEV's en NOVC-HEV's |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.2.1. |
Voertuig High: … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.2.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.2.3. |
Voertuig Medium (indien van toepassing): … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.3. |
CO2-massa-emissie bij ontlading voor OVC-HEV's |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.3.1. |
Voertuig High: … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.3.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.2.3.3. |
Voertuig Medium (indien van toepassing): … g/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3. |
Elektrische actieradius voor elektrische voertuigen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3.1. |
Puur elektrische actieradius (PER) voor PEV's |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3.1.1. |
Voertuig High: … km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3.1.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3.2. |
Totale elektrische actieradius (AER) voor OVC-HEV's |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3.2.1. |
Voertuig High: … km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3.2.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.3.2.3. |
Voertuig Medium (indien van toepassing): … km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.4. |
Brandstofverbruik bij ladingbehoud (FCCS) voor hybride voertuigen met brandstofcel (FCHV) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.4.1. |
Voertuig High: … kg/100 km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.4.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … kg/100 km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.4.3. |
Voertuig Medium (indien van toepassing): … kg/100 km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5. |
Elektriciteitsverbruik voor elektrische voertuigen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5.1. |
Gecombineerd elektriciteitsverbruik (ECWLTC) voor puur elektrische voertuigen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5.1.1. |
Voertuig High: … Wh/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5.1.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … Wh/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5.2. |
UF-gewogen elektriciteitsverbruik bij ontlading ECAC,CD (gecombineerd) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5.2.1. |
Voertuig High: … Wh/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5.2.2. |
Voertuig Low (indien van toepassing): … Wh/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.7.5.2.3. |
Voertuig Medium (indien van toepassing): … Wh/km |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.8. |
Voertuig uitgerust met een eco-innovatie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 voor voertuigen van categorie M1 of van artikel 12 van Verordening (EU) nr. 510/2011 voor voertuigen van categorie N1: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.8.1. |
Type/variant/uitvoering van het basisvoertuig zoals bedoeld in artikel 5 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 voor voertuigen van categorie M1 of van artikel 5 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 427/2014 voor voertuigen van categorie N1 (indien van toepassing): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.8.2. |
Wisselwerkingen tussen verschillende eco-innovaties: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.8.3. |
Emissiegegevens met betrekking tot het gebruik van eco-innovaties (tabel herhalen voor elke geteste referentiebrandstof) (w1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit tot goedkeuring van de eco-innovatie (w2) Code van de eco-innovatie (w3) 1. CO2-emissies van het basis voertuig (g/km) 2. CO2-emissies van het eco-innovatievoertuig (g/km) 3. CO2-emissies van het basis voertuig in type 1-testcyclus (w4) 4. CO2-emissies van het eco-innovatie voertuig in type 1-testcyclus 5. Gebruiksfactor (UF), d.w.z. het tijdsaandeel van het gebruik van de technologie onder normale bedrijfsomstandigheden CO2-emissiebesparing ((1 – 2) – (3 – 4))*5 xxxx/201x Totale CO2-emissiebesparing (g/km) (w5) (w) Eco-innovaties. (w1) Voeg indien nodig extra rijen toe (één rij per eco-innovatie). (w2) Nummer van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de eco-innovatie. (w3) Toegekend in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de eco-innovatie. (w4) Indien met instemming van de typegoedkeuringsinstantie in plaats van de testcyclus van type 1 een modelleringsmethode wordt toegepast, moet hier de waarde worden vermeld die met de modelleringsmethode wordt verkregen. (w5) Som van de CO2-emissiebesparingen van alle afzonderlijke eco-innovaties. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6. |
Door de fabrikant toegestane temperaturen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.1. |
Koelsysteem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.1.1. |
Vloeistofkoeling Maximumtemperatuur aan de afvoer: … K |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.1.2. |
Luchtkoeling |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.1.2.1. |
Referentiepunt: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.1.2.2. |
Maximumtemperatuur op het referentiepunt: … K |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.2. |
Maximumuitlaattemperatuur van de inlaattussenkoeler: … K |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.3. |
Maximumtemperatuur van de uitlaatgassen op het punt in de uitlaatpijp(en) ter hoogte van de buitenflens (buitenflenzen) van het uitlaatspruitstuk of de turbocompressor: … K |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.4. |
Brandstoftemperatuur Minimum: … K — maximum: … K Voor dieselmotoren bij de inlaat van de inspuitpomp, voor gasmotoren bij de eindtrap van de drukregelaar. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.5. |
Smeermiddeltemperatuur Minimum: … … K — maximum: … K |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8. |
Smeersysteem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.1. |
Beschrijving van het systeem |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.1.1. |
Plaats van het smeermiddelreservoir: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.1.2. |
Toevoersysteem (pomp/inspuiting in het inlaatsysteem/vermenging met brandstof enz.) (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.2. |
Smeerpomp |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.2.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.2.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.3. |
Vermenging met brandstof |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.3.1. |
Mengverhouding: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.4. |
Oliekoeler: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.4.1. |
Tekening(en): … of |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.4.1.1. |
Merk(en): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8.4.1.2. |
Type(n): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. |
TRANSMISSIE(p) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. |
Traagheidsmoment van het motorvliegwiel: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3.1. |
Extra traagheidsmoment in de vrijloop: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. |
Koppeling(en) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4.1. |
Type: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4.2. |
Maximumkoppelomvorming: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5. |
Versnellingsbak |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.1. |
Type (manueel/automatisch/CVT (continuvariabele transmissie)) (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.1.1. |
Overheersende modus: ja/nee (1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.1.2. |
Beste modus (indien geen overheersende modus): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.1.3. |
Slechtste modus (indien geen overheersende modus): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.1.4. |
Koppelwaarde: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.1.5. |
Aantal koppelingen: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.6. |
Overbrengingsverhoudingen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Versnelling Verhoudingen in de versnellingsbak (verhoudingen tussen omwentelingen van de motor en omwentelingen van de uitgaande as van de versnellingsbak) Eindoverbrengingsverhouding(en) (verhouding tussen omwentelingen van de uitgaande as van de versnellingsbak en omwentelingen van de aangedreven wielen) Totale verhouding Maximum voor CVT 1 2 3 … Minimum voor CVT Achteruit |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.7. |
Door het ontwerp bepaalde maximumsnelheid van het voertuig (in km/h) (q): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. |
OPHANGING |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6. |
Banden en wielen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.1. |
Band/wielcombinatie(s) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.1.1. |
Assen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.1.1.1. |
As 1: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.1.1.1.1. |
Bandenmaataanduiding |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.1.1.2. |
As 2: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.1.1.2.1. |
Bandenmaataanduiding |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
enz. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.2. |
Boven- en ondergrenzen van de afrolstralen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.2.1. |
As 1: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.2.2. |
As 2: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.6.3. |
Door de fabrikant van het voertuig aanbevolen bandenspanning: … kPa |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. |
CARROSSERIE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9.1. |
Type carrosserie met gebruikmaking van de in deel C van bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG gedefinieerde codes: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9.10.3. |
Zitplaatsen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9.10.3.1. |
Aantal zitplaatsen(s) (s): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. |
TOEGANG TOT REPARATIE- EN ONDERHOUDSINFORMATIE VAN HET VOERTUIG |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.1. |
Adres van de belangrijkste website voor toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.1.1. |
Datum vanaf wanneer deze beschikbaar is (uiterlijk 6 maanden na de datum van typegoedkeuring): … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.2. |
Voorwaarden voor toegang tot de website: … |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.3. |
Formaat van de via de website toegankelijke reparatie- en onderhoudsinformatie: … |
Aanhangsel van het inlichtingenformulier
INFORMATIE OVER DE TESTOMSTANDIGHEDEN
1. Smeermiddelen
1.1. Motorsmeermiddel
1.1.1. |
Merk: … |
1.1.2. |
Type: … |
1.2. Smeermiddel versnellingsbak
1.2.1. |
Merk: … |
1.2.2. |
Type: …
(het percentage olie in het mengsel vermelden, indien smeermiddel en brandstof vermengd zijn) |
2. Informatie over de wegbelasting
2.1. Versnellingsbaktype (manueel/automatisch/CVT)
VL (indien van toepassing) |
VH |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Aanhangsel 4
MODEL VAN HET EG-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT
(maximumformaat: A4(210 × 297 mm))
EG-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT
Stempel van de administratie
Mededeling betreffende de:
— |
EG-typegoedkeuring (1), |
— |
uitbreiding van de EG-typegoedkeuring (1), |
— |
weigering van de EG-typegoedkeuring (1), |
— |
intrekking van de EG-typegoedkeuring (1), |
— |
van een type systeem/type voertuig met betrekking tot een systeem (1), krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007 (2) en Verordening (EU) 2017/1151 (3) |
EG-typegoedkeuringsnummer: …
Reden voor de uitbreiding: …
DEEL I
0.1. |
Merk (handelsnaam van de fabrikant): … |
0.2. |
Type: … |
0.2.1. |
Handelsbenaming(en) (indien beschikbaar): … |
0.3. |
Middel tot identificatie van het type, indien op het voertuig aangebracht (4) |
0.3.1. |
Plaats van dat identificatiemiddel: … |
0.4. |
Voertuigcategorie (5) |
0.5. |
Naam en adres van de fabrikant: … |
0.8. |
Naam en adres van de assemblagefabriek(en): … |
0.9. |
Vertegenwoordiger van de fabrikant: …. |
DEEL II - herhalen voor elke interpolatiefamilie zoals gedefinieerd in bijlage XXI, punt 5.6
0. |
Identificatiekenmerk van de interpolatiefamilie zoals gedefinieerd in bijlage XXI, punt 5.0 |
1. |
Aanvullende informatie (indien van toepassing): (zie addendum) |
2. |
Technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de tests: … |
3. |
Datum van het testrapport van de test van type 1: … |
4. |
Nummer van het testrapport van de test van type 1: … |
5. |
Eventuele opmerkingen: (zieaddendum) |
6. |
Plaats: … |
7. |
Datum: … |
8. |
Handtekening: … |
Bijvoegsels: |
Informatiepakket (6). |
Addendum bij EG-typegoedkeuringscertificaat nr. …
betreffende de typegoedkeuring van een voertuig wat emissies en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie betreft krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007
Bij het invullen van het typegoedkeuringscertificaat moeten kruisverwijzingen naar informatie in het testrapport of inlichtingenformulier worden vermeden.
0. IDENTIFICATIEKENMERK VAN DE INTERPOLATIEFAMILIE ZOALS GEDEFINIEERD IN BIJLAGE XXI, PUNT 5.0...
1. AANVULLENDE INFORMATIE
1.1. |
Massa van het voertuig in rijklare toestand: … |
1.2. |
Maximummassa: … |
1.3. |
Referentiemassa: … |
1.4. |
Aantal zitplaatsen: … |
1.6. |
Carrosserietype: |
1.6.1. |
Voor M1, M2: sedan, hatchback, stationwagen, coupé, cabriolet, multipurpose vehicle (1) |
1.6.2. |
Voor N1, N2: vrachtwagen, bestelwagen (1) |
1.7. |
Aangedreven wielen: vooraan/achteraan/4x4 (1) |
1.8. |
Puur elektrisch voertuig: ja/nee (1) |
1.9. |
Hybride elektrisch voertuig: ja/nee (1) |
1.9.1. |
Categorie waartoe het hybride elektrische voertuig behoort: extern oplaadbaar/niet-extern oplaadbaar/brandstofcel (1) |
1.9.2. |
Bedrijfsstandschakelaar: met/zonder (1) |
1.10. |
Motoridentificatie: |
1.10.1. |
Cilinderinhoud: |
1.10.2. |
Brandstoftoevoersysteem: directe inspuiting/indirecte inspuiting (1) |
1.10.3. |
Door de fabrikant aanbevolen brandstof: |
1.10.4.1. |
Maximumvermogen: kW bij min–1 |
1.10.4.2. |
Maximumkoppel: Nm bij min–1 |
1.10.5. |
Drukvulling: ja/nee (1) |
1.10.6. |
Ontstekingssysteem: compressieontsteking/elektrische ontsteking (1) |
1.11. |
Aandrijflijn (voor puur elektrisch voertuig of hybride elektrisch voertuig) (1) |
1.11.1. |
Nettomaximumvermogen: … kW bij: ...tot .... min (1) |
1.11.2. |
Maximumvermogen gedurende 30 minuten: … kW |
1.11.3. |
Nettomaximumkoppel: … Nm bij … min–1 |
1.12. |
Tractiebatterij (voor puur elektrisch voertuig of hybride elektrisch voertuig) |
1.12.1. |
Nominale spanning: V |
1.12.2. |
Capaciteit (in 2 uur): Ah |
1.13. |
Transmissie: …, … |
1.13.1. |
Type versnellingsbak: manueel/automatisch/variabele transmissie (1) |
1.13.2. |
Aantal overbrengingsverhoudingen: |
1.13.3. |
Totale overbrengingsverhoudingen (inclusief de rolomtrek van de belaste banden): (voertuigsnelheid (km/h)) / (motortoerental (1 000 (min–1))
|
1.13.4. |
Eindoverbrengingsverhouding: |
1.14. |
Banden: …, …, …
Type: radiaal/diagonaal/... (2) Afmetingen: … Rolomtrek onder belasting: Rolomtrek van de voor de test van type 1 gebruikte banden: |
2. TESTRESULTATEN
2.1. Testresultaten uitlaatemissies
Emissieclassificatie: Euro 6
Resultaten test van type 1, indien van toepassing
Typegoedkeuringsnummer indien geen basisvoertuig (1): …
Test 1
Resultaat Type 1 |
CO (mg/km) |
THC (mg/km) |
NMHC (mg/km) |
NOx (mg/km) |
THC + NOx (mg/km) |
Deeltjesmassa (mg/km) |
Deeltjesaantal (#.1011/km) |
Gemeten (8) (9) |
|
|
|
|
|
|
|
Ki *14 (8) (10) |
|
|
|
|
(11) |
|
|
Ki +14 (8) (10) |
|
|
|
|
(11) |
|
|
Gemiddelde waarde, berekend met Ki (M.Ki of M+Ki) (9) |
|
|
|
|
(12) |
|
|
DF (+) (8) (10) |
|
|
|
|
|
|
|
DF (*) (8) (10) |
|
|
|
|
|
|
|
Definitieve gemiddelde waarde, berekend met Ki en DF (13) |
|
|
|
|
|
|
|
Grenswaarde |
|
|
|
|
|
|
|
Test 2 (indien van toepassing)
Herhaal de tabel van test 1 met de testresultaten van test 2.
Test 3 (indien van toepassing)
Herhaal de tabel van test 1 met de testresultaten van test 3.
Herhaal test 1, test 2 (indien van toepassing) en test 3 (indien van toepassing) voor voertuig Low (indien van toepassing) en voertuig Medium (indien van toepassing).
Informatie over de regeneratiestrategie
D |
= |
aantal werkingscycli tussen twee cycli waarin zich regeneratiefasen voordoen: … |
d |
= |
aantal werkingscycli dat vereist is voor regeneratie: … |
Toepasselijke cyclus van type 1: (bijlage XXI, subbijlage 4, of VN/ECE-Reglement nr. 83) (3): …
ATCT-test
CO2-emissie (g/km) |
Gecombineerd |
ATCT (14 °C) MCO2,Treg |
|
Type 1 (23 °C) MCO2,23 ° |
|
Correctiefactor voor de familie (FCF) |
|
Verschil tussen de eindtemperatuur van het motorkoelmiddel en de gemiddelde temperatuur van de impregneerzone van de laatste drie uur ΔT_ATCT (°C): …
De minimale impregneertijd tsoak_ATCT (s): …
Plaats van de temperatuursensor: …
Type 2: (met inbegrip van voor de technische keuring vereiste informatie):
Test |
CO-waarde (vol. %) |
Lambda (7) |
Motortoerental (min–1) |
Temperatuur motorolie (°C) |
Test laag stationair |
|
n.v.t. |
|
|
Test hoog stationair |
|
|
|
|
Type 3: …
Type 4: … g/test
Type 5:
— |
Duurzaamheidstest: test van het complete voertuig/verouderingstest op de bank/geen (1) |
— |
Verslechteringsfactor (DF): berekend/toegewezen (1) |
— |
Waarden specificeren: … |
— |
Toepasselijke cyclus van type 1 (bijlage XXI, subbijlage 4, of VN/ECE-Reglement nr. 83) (3): … |
Type 6 |
CO (g/km) |
THC (g/km) |
Gemeten waarde |
|
|
2.1.1. |
Bij bifuelvoertuigen moet de tabel met betrekking tot de test van type 1 worden herhaald voor de tweede brandstof. Bij flexfuelvoertuigen, wanneer de test volgens figuur I.2.4 van bijlage I op beide brandstoffen moet worden uitgevoerd, en bij voertuigen op lpg of aardgas/biomethaan, hetzij als bifuel, hetzij als monofuel, moet de tabel worden herhaald voor de verschillende referentiegassen die in de test worden gebruikt en moeten in een extra tabel de ongunstigste resultaten worden vermeld. Indien van toepassing moet overeenkomstig punt 3.1.4 van bijlage 12 bij VN/ECE-Reglement nr. 83 worden aangegeven of de resultaten zijn gemeten of berekend. |
2.1.2. |
Beschrijving in woorden en/of tekening van de storingsindicator (MI): … |
2.1.3. |
Lijst en functie van alle onderdelen die door het OBD-systeem worden bewaakt: … |
2.1.4. |
Beschrijving in woorden (algemene werkingsprincipes) voor: … |
2.1.4.1. |
Detectie van ontstekingsfouten (4): … |
2.1.4.2. |
Bewaking van de katalysator (4): … |
2.1.4.3. |
Bewaking van de zuurstofsensor (4): … |
2.1.4.4. |
Andere door het OBD-systeem bewaakte onderdelen (4): … |
2.1.4.5. |
Bewaking van de katalysator (5): … |
2.1.4.6. |
Bewaking van de deeltjesvanger (5): … |
2.1.4.7. |
Bewaking van de actuator van het elektronische brandstofsysteem (5): … |
2.1.4.8. |
Andere door het OBD-systeem bewaakte onderdelen: … |
2.1.5. |
Criteria voor activering van de storingsindicator (MI) (vast aantal rijcycli of statistische methode): … |
2.1.6. |
Lijst van alle gebruikte OBD-uitvoercodes en -formaten (met telkens een verklaring): … |
2.2. Gereserveerd
2.3. Katalysatoren: ja/nee (1)
2.3.1. |
Originele katalysator die op alle relevante voorschriften van deze verordening is getest: ja/nee (1) |
2.4. Testresultaten rookopaciteit (1)
2.4.1. Bij constante motortoerentallen: zie testrapport nr. … …
2.4.2. Tests bij vrije acceleratie
2.4.2.1. |
Gemeten waarde van de absorptiecoëfficiënt: … m–1 |
2.4.2.2. |
Gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt: … m–1 |
2.4.2.3. |
Plaats van het absorptiecoëfficiëntsymbool op het voertuig: … |
2.5. Testresultaten CO2-emissies en brandstofverbruik
2.5.1. Voertuig met verbrandingsmotor en NOVC-HEV
2.5.1.1 Voertuig High
2.5.1.1.1. Energievraag cyclus: … J
2.5.1.1.2. Wegbelastingcoëfficiënten op de weg
2.5.1.1.2.1. |
f0, N: … |
2.5.1.1.2.2. |
f1, N/(km/h): … |
2.5.1.1.2.3. |
f2, N/(km/h)2: … |
2.5.1.1.3. CO2-massa-emissies (waarden verstrekken voor elke geteste referentiebrandstof, voor de fasen: de gemeten waarden, voor de gecombineerde waarden zie bijlage XXI, subbijlage 6, punten 1.1.2.3.8 en 1.1.2.3.9)
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecom bineerd |
MCO2,p,5 / MCO2,c,5 |
1 |
|
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
|
|
MCO2,p,H / MCO2,c,H |
|
|
|
|
|
2.5.1.1.4. Brandstofverbruik (waarden verstrekken voor elke geteste referentiebrandstof, voor de fasen: de gemeten waarden, voor de gecombineerde waarden zie bijlage XXI, subbijlage 6, punten 1.1.2.3.8 en 1.1.2.3.9)
Brandstofverbruik (l/100 km) of m3/100 km of kg/100 km (1) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Eindwaarden FCp,H / FCc,H |
|
|
|
|
|
2.5.1.2 Voertuig Low (indien van toepassing)
2.5.1.2.1. Energievraag cyclus: … J
2.5.1.2.2. Wegbelastingcoëfficiënten op de weg
2.5.1.2.2.1. |
f0, N: … |
2.5.1.2.2.2. |
f1, N/(km/h): … |
2.5.1.2.2.3. |
f2, N/(km/h)2: … |
2.5.1.2.2. CO2-massa-emissies (waarden verstrekken voor elke geteste referentiebrandstof, voor de fasen: de gemeten waarden, voor de gecombineerde waarden zie bijlage XXI, subbijlage 6, punten 1.1.2.3.8 en 1.1.2.3.9)
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecom bineerd |
MCO2,p,5 / MCO2,c,5 |
1 |
|
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
|
|
MCO2,p,L / MCO2,c,L |
|
|
|
|
|
2.5.1.2.3. Brandstofverbruik (waarden verstrekken voor elke geteste referentiebrandstof, voor de fasen: de gemeten waarden, voor de gecombineerde waarden zie bijlage XXI, subbijlage 6, punten 1.1.2.3.8 en 1.1.2.3.9)
Brandstofverbruik (l/100 km) of m3/100 km of kg/100 km (1) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Eindwaarden FCp,H / FCc,H |
|
|
|
|
|
2.5.1.3. Voor voertuigen die uitsluitend door een verbrandingsmotor worden aangedreven en zijn uitgerust met periodiek regenererende systemen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van deze verordening, worden de testresultaten aangepast met de Ki-factor zoals vermeld in bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 1.
2.5.1.3.1. Informatie over de regeneratiestrategie voor CO2-emissies en brandstofverbruik
D |
= |
aantal werkingscycli tussen twee cycli waarin zich regeneratiefasen voordoen: … |
d |
= |
aantal werkingscycli dat vereist is voor regeneratie: … |
Toepasselijke cyclus van type 1 (bijlage XXI, subbijlage 4, of VN/ECE-Reglement nr. 83) (3): …
|
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecom bineerd |
Ki (additief/multiplicatief) (1) Waarden voor CO2 en brandstofverbruik (10) |
|
|
|
|
|
2.5.2. Puur elektrische voertuigen (1)
2.5.2.1. Elektriciteitsverbruik (EC) (opgegeven waarde)
2.5.2.1.1. |
Elektriciteitsverbruik:
|
2.5.2.1.2. |
Totale tijd dat de toleranties tijdens de cyclus worden overschreden: … sec |
2.5.2.2. Puur elektrische actieradius (PER)
PER (km) |
Test |
Stad |
Gecombineerd |
Gemeten puur elektrische actieradius |
1 |
|
|
2 |
|
|
|
3 |
|
|
|
Opgegeven waarde |
— |
|
2.5.3. OVC-HEV
2.5.3.1. CO2-massa-emissie bij ladingbehoud
Voertuig High
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecom bineerd |
MCO2,p,5 / MCO2,c,5 |
1 |
|
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
|
|
MCO2,p,H / MCO2,c,H |
|
|
|
|
|
Voertuig Low (indien van toepassing)
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecom bineerd |
MCO2,p,5 / MCO2,c,5 |
1 |
|
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
|
|
MCO2,p,L / MCO2,c,L |
|
|
|
|
|
Voertuig M (indien van toepassing)
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecom bineerd |
MCO2,p,5 / MCO2,c,5 |
1 |
|
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
|
|
MCO2,p,M / MCO2,c,M |
|
|
|
|
|
2.5.3.2. CO2-massa-emissie bij ontlading
Voertuig High
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Gecombineerd |
MCO2,CD |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
MCO2,CD,H |
|
Voertuig Low (indien van toepassing)
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Gecombineerd |
MCO2,CD |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
MCO2,CD,L |
|
Voertuig M (indien van toepassing)
CO2-emissie (g/km) |
Test |
Gecombineerd |
MCO2,CD |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
MCO2,CD,M |
|
2.5.3.3. CO2-massa-emissie (gewogen, gecombineerd) (6):
|
Voertuig High: MCO2,weighted … g/km |
|
Voertuig Low (indien van toepassing): MCO2,weighted … g/km |
|
Voertuig Middel (indien van toepassing): MCO2,weighted … g/km |
2.5.3.4. Brandstofverbruik bij ladingbehoud
Voertuig High
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Eindwaarden FCp,H / FCc,H |
|
|
|
|
|
Voertuig Low (indien van toepassing)
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Definitieve waarden FCp,L / FCc,L |
|
|
|
|
|
Voertuig M (indien van toepassing)
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Definitieve waarden FCp,M / FCc,M |
|
|
|
|
|
2.5.3.5. Brandstofverbruik bij ontlading
Voertuig High
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Test |
Gecombineerd |
FCCD |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
FCCD,H |
|
Voertuig Low (indien van toepassing)
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Test |
Gecombineerd |
FCCD |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
FCCD,L |
|
Voertuig M (indien van toepassing)
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Test |
Gecombineerd |
FCCD |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
FCCD,M |
|
2.5.3.6. Brandstofverbruik (gewogen, gecombineerd) (6):
|
Voertuig High: FCweighted … l/100 km |
|
Voertuig Low (indien van toepassing): FCweighted … l/100 km |
|
Voertuig Medium (indien van toepassing): FCweighted … l/100 km |
2.5.3.7. Actieradius
2.5.3.7.1. Totale elektrische actieradius (AER)
AER (km) |
Test |
Stad |
Gecombineerd |
AER-waarden |
1 |
|
|
2 |
|
|
|
3 |
|
|
|
Eindwaarden AER |
|
|
2.5.3.7.2. Equivalent totale elektrische actieradius (EAER)
EAER (km) |
Stad |
Gecombineerd |
EAER-waarden |
|
|
2.5.3.7.3. Werkelijke actieradius bij ontlading RCDA
RCDA (km) |
Gecombineerd |
RCDA-waarden |
|
2.5.3.7.4. Actieradius tijdens ontladingscyclus RCDC
RCDC (km) |
Test |
Gecombineerd |
RCDC-waarden |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
Eindwaarden RCDC |
|
2.5.3.8. Elektriciteitsverbruik
2.5.3.8.1. Elektriciteitsverbruik (EC)
EC (Wh/km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Stad |
Gecombineerd |
Waarden elektriciteitsverbruik |
|
|
|
|
|
|
2.5.3.8.2. UF-gewogen elektriciteitsverbruik bij ontlading ECAC,CD (gecombineerd)
ECAC,CD (Wh/km) |
Test |
Gecombineerd |
ECAC,CD-waarden |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
Eindwaarden ECAC,CD |
|
2.5.3.8.3. UF-gewogen elektriciteitsverbruik ECAC, weighted (gecombineerd)
ECAC,weighted (Wh/km) |
Test |
Gecombineerd |
ECAC,weighted-waarden |
1 |
|
2 |
|
|
3 |
|
|
Eindwaarden ECAC,weighted |
|
2.6. Testresultaten van eco-innovaties (7) (8)
Besluit tot goedkeuring van de eco-innovatie (20) |
Code van de eco-innovatie (21) |
Cyclus van type 1/I (22) |
|
|
|
|
|
CO2-emissiebesparing ((1 - 2) - (3 - 4)) * 5 |
||||||||||
xxx/201x |
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||||||||||
|
Totale CO2-emissiebesparing tijdens de NEDC (g/km) (24) |
|
||||||||||||||||
|
Totale CO2-emissiebesparing tijdens de WLTP (g/km) (25) |
|
2.6.1. Algemene code van de eco-innovatie(s) (9): …
3. REPARATIE-INFORMATIE VAN HET VOERTUIG
3.1. |
Adres van de website voor toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie: … |
3.1.1. |
Datum vanaf wanneer deze beschikbaar is (uiterlijk 6 maanden na de datum van typegoedkeuring): … |
3.2. |
Voorwaarden voor toegang (d.w.z. toegangsduur, prijs van de toegang per uur, dag, maand, jaar en transactie) tot de in punt 3.1 bedoelde websites: … |
3.3. |
Formaat van de via de in punt 3.1 bedoelde website toegankelijke reparatie- en onderhoudsinformatie: … |
3.4. |
Certificaat van de fabrikant met betrekking tot de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie: … |
4. METING VAN HET VERMOGEN
Nettomaximumvermogen van verbrandingsmotor en nettovermogen en maximumvermogen gedurende 30 minuten van elektrische aandrijving
4.1. Nettovermogen van verbrandingsmotor
4.1.1. |
Motortoerental (min–1) … |
4.1.2. |
Gemeten brandstofstroom (g/h) ... |
4.1.3. |
Gemeten koppel (Nm) ... |
4.1.4. |
Gemeten vermogen (kW) ... |
4.1.5. |
Barometerdruk (kPa) ... |
4.1.6. |
Waterdampdruk (kPa) ... |
4.1.7. |
Temperatuur van de inlaatlucht (K) ... |
4.1.8. |
Vermogenscorrectiefactor, indien toegepast … |
4.1.9. |
Gecorrigeerd vermogen (kW) ... |
4.1.10. |
Vermogen van hulpapparatuur (kW) ... |
4.1.11. |
Nettovermogen (kW) ... |
4.1.12. |
Nettokoppel (Nm) ... |
4.1.13. |
Gecorrigeerd specifiek brandstofverbruik (g/kWh) … |
4.2. Elektrische aandrijving(en):
4.2.1. Opgegeven cijfers
4.2.2. Nettomaximumvermogen: ... kW bij … min–1
4.2.3. Nettomaximumkoppel: … Nm bij … min–1
4.2.4. Nettomaximumkoppel bij nulsnelheid: … Nm
4.2.5. Maximumvermogen gedurende 30 minuten: … kW
4.2.6. Essentiële kenmerken van de elektrische aandrijving
4.2.7. Testspanning (gelijkstroom): … V
4.2.8. Werkingsprincipe: …
4.2.9. Koelsysteem:
4.2.10. Motor: vloeistof/lucht (1)
4.2.11. Variator: vloeistof/lucht (1)
5. OPMERKINGEN: …
Toelichting
(2) |
PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1. |
(3) |
PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1. |
(4) |
Indien de middelen tot identificatie van het type tekens bevatten die niet relevant zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, worden deze tekens op het formulier weergegeven door het symbool "?". (bv. ABC??123??). |
(5) |
Zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A. |
(6) |
Zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 39, van Richtlijn 2007/46/EG. |
(8) |
Indien van toepassing. |
(9) |
Afgerond op 2 decimalen. |
(10) |
Afgerond op 4 decimalen. |
(11) |
Niet van toepassing. |
(12) |
Gemiddelde waarde, berekend door de gemiddelde waarden (M.Ki) berekend voor THC en NOx op te tellen. |
(13) |
Afgerond op 1 decimaal meer dan de grenswaarde. |
(20) |
Nummer van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de eco-innovatie. |
(21) |
Toegekend in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de eco-innovatie. |
(22) |
Toepasselijke cyclus van type 1: bijlage XXI, subbijlage 4, of VN/ECE-Reglement nr. 83. |
(23) |
Indien in plaats van de type 1-testcyclus een modelleringsmethode wordt toegepast, moet hier de waarde worden vermeld die met de modelleringsmethode wordt verkregen. |
(24) |
Totaal van de emissiebesparingen van elke afzonderlijke eco-innovatie op type I overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 83. |
(25) |
Totaal van de emissiebesparingen van elke afzonderlijke eco-innovatie op type I overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 4, bij deze verordening. |
(1) Doorhalen wat niet van toepassing is (soms hoeft niets te worden doorgehaald als meerdere antwoorden mogelijk zijn).
(2) Bandtype overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 117.
(3) Toepasselijke procedure vermelden.
(4) Voor voertuigen met elektrische-ontstekingsmotor.
(5) Voor voertuigen met compressieontstekingsmotor.
(6) Gemeten gedurende de gecombineerde cyclus.
(7) Tabel herhalen voor elke geteste referentiebrandstof.
(8) Voeg indien nodig extra rijen toe (één rij per eco-innovatie).
(9) De algemene code van de eco-innovatie(s) moet bestaan uit de volgende elementen, telkens gescheiden door een spatie:
— |
de code van de typegoedkeuringsinstantie zoals omschreven in bijlage VII bij Richtlijn 2007/46/EG; |
— |
de individuele code van elke eco-innovatie waarmee het voertuig is uitgerust, in chronologische volgorde van de goedkeuringsbesluiten van de Commissie. |
(Bijvoorbeeld, de algemene code van drie eco-innovaties die chronologisch zijn goedgekeurd als 10, 15 en 16 en ingebouwd zijn in een voertuig dat gecertificeerd is door de Duitse typegoedkeuringsinstantie, luidt als volgt: „e1 10 15 16”)
Aanhangsel van het addendum van het typegoedkeuringscertificaat
Overgangsperiode (correlatie output)
(Overgangsbepaling):
1. CO2-emissieresultaten van Co2mpas
1.1. Versie Co2mpas
1.2. Voertuig High
1.2.1. CO2-massa-emissies (elke geteste referentiebrandstof)
CO2-emissie (g/km) |
Stad |
Buiten de stad |
Gecombineerd |
MCO2,NEDC_H,co2mpas |
|
|
|
1.3. Voertuig Low (indien van toepassing)
1.3.1. CO2-massa-emissies (elke geteste referentiebrandstof)
CO2-emissie (g/km) |
Stad |
Buiten de stad |
Gecombineerd |
MCO2,NEDC_L,co2mpas |
|
|
|
2. CO2-emissietestresultaten (indien van toepassing)
2.1. Voertuig High
2.1.1. CO2-massa-emissies (elke geteste referentiebrandstof)
CO2-emissie (g/km) |
Stad |
Buiten de stad |
Gecombineerd |
MCO2,NEDC_H,test |
|
|
|
2.2. Voertuig Low (indien van toepassing)
2.2.1. CO2-massa-emissies (elke geteste referentiebrandstof)
CO2-emissie (g/km) |
Stad |
Buiten de stad |
Gecombineerd |
MCO2,NEDC_L,test |
|
|
|
3. Afwijkingsfactoren (bepaald volgens punt 3.2.8 van Verordening (EU) 2017/1152 en (EU) 2017/1153)
Afwijkingsfactoren |
Voertuig High |
Voertuig Low (indien van toepassing) |
Af |
|
|
Aanhangsel 5
OBD-informatie van het voertuig
1. De voertuigfabrikant moet de in dit aanhangsel genoemde informatie verstrekken om de fabricage van OBD-compatibele vervangings- of onderhoudsonderdelen en van diagnose- en testapparatuur mogelijk te maken.
2. Op verzoek wordt de volgende informatie op niet-discriminerende basis beschikbaar gesteld aan alle belanghebbende fabrikanten van onderdelen, diagnose- of testapparatuur:
2.1. |
een beschrijving van het type en het aantal voorconditioneringscycli waaraan het voertuig bij de eerste typegoedkeuring is onderworpen; |
2.2. |
een beschrijving van het type OBD-demonstratiecyclus waaraan het voertuig bij de eerste typegoedkeuring is onderworpen met betrekking tot het onderdeel dat door het OBD-systeem wordt bewaakt; |
2.3. |
een uitvoerige beschrijving van alle onderdelen die in het kader van de strategie voor foutendetectie en MI-activering (vast aantal rijcycli of statistische methode) van een sensor zijn voorzien, inclusief een lijst van door sensoren bepaalde relevante secundaire parameters voor elk door het OBD-systeem bewaakt onderdeel en een lijst van alle OBD-outputcodes en -formaten (met een verklaring van elke code en elk formaat) voor afzonderlijke emissiegerelateerde onderdelen van de aandrijflijn en voor afzonderlijke niet-emissiegerelateerde onderdelen, voor zover de bewaking van het onderdeel dient om de MI-activering te bepalen. Met name moet een uitvoerige toelichting worden gegeven op de in modus $ 05 Test ID $ 21 tot FF, en in modus $ 06 verstrekte gegevens. In het geval van voertuigtypen die gebruikmaken van een communicatielink volgens ISO 15765-4 „Road vehicles - Diagnostics on Controller Area Network (CAN) - Part 4: requirementsforemissions-related systems”, moet voor elke bewaakte ID van het OBD-systeem een uitvoerige toelichting worden gegeven op de in modus $ 06 Test ID $ 00 tot FF verstrekte gegevens. Deze informatie kan worden verstrekt in de vorm van onderstaande tabel:
|
3. VEREISTE INFORMATIE VOOR DE FABRICAGE VAN DIAGNOSEAPPARATUUR
Om de levering van generische diagnoseapparatuur voor multimerkenreparateurs te vereenvoudigen, stellen voertuigfabrikanten de in de punten 3.1 tot en met 3.3 bedoelde informatie ter beschikking via hun website met reparatie-informatie. Deze informatie omvat alle functies van de diagnoseapparatuur en alle links naar reparatie-informatie en instructies voor het opsporen en oplossen van fouten. Voor de toegang tot deze informatie kan een redelijke vergoeding worden gevraagd.
3.1. Communicatieprotocolinformatie
De volgende informatie is vereist, ingedeeld volgens merk, model en variant van het voertuig, of een andere bruikbare definitie zoals het VIN of voertuig- en systeemidentificatie:
a) |
eventuele extra protocolinformatiesystemen om een volledige diagnose mogelijk te maken, naast de in punt 4 van bijlage XI voorgeschreven normen, inclusief eventuele extra hard- of softwareprotocolinformatie, parameteridentificatie, transferfuncties, „keep alive”-voorschriften of fouttoestanden; |
b) |
bijzonderheden over het verkrijgen en interpreteren van alle foutcodes die niet in overeenstemming zijn met de in punt 4 van bijlage XI voorgeschreven normen; |
c) |
een lijst van alle beschikbare „live data”-parameters, inclusief scaling en toegangsinformatie; |
d) |
een lijst van alle beschikbare functionele tests, inclusief activering of besturing van apparatuur en de middelen om deze uit te voeren; |
e) |
bijzonderheden over het verkrijgen van alle onderdeel- en statusinformatie, tijdstempels, foutcodes in behandeling, en freeze frames; |
f) |
resetten van adaptieve leerparameters, codering van varianten en instelling van vervangingsonderdelen, en voorkeur van de klant; |
g) |
ECU-identificatie en codering van varianten; |
h) |
bijzonderheden over het resetten van onderhoudsverklikkerlichten; |
i) |
plaats van de diagnoseconnector en bijzonderheden over de connector; |
j) |
identificatiecode van de motor. |
3.2. Test en diagnose van door het OBD-systeem bewaakte onderdelen
De volgende informatie moet worden verstrekt:
a) |
een beschrijving van de tests om de functionaliteit aan te tonen, aan het onderdeel of in het harnas; |
b) |
testprocedure inclusief testparameters en onderdeelinformatie; |
c) |
bijzonderheden over de verbinding, inclusief minimum- en maximuminput en -output en rij- en belastingswaarden; |
d) |
onder bepaalde rijomstandigheden, waaronder stationair draaien, te verwachten waarden; |
e) |
elektrische waarden voor het onderdeel in statische en dynamische toestand; |
f) |
storingsconditiewaarden voor elk van de bovenstaande scenario’s; |
g) |
diagnosesequenties bij storingsconditie, inclusief foutenbomen en scenario om de storing op te lossen. |
3.3. Vereiste gegevens om de reparatie uit te voeren
De volgende informatie moet worden verstrekt:
a) |
ECU- en onderdeelinitialisatie (wanneer vervangingsonderdelen worden gemonteerd); |
b) |
initialisatie van nieuwe en vervangings-ECU’s, in voorkomend geval met gebruikmaking van „pass-through”-(her-)programmeringstechnieken. |
Aanhangsel 6
Nummeringssysteem EG-typegoedkeuringscertificaten
1. Het derde deel van het overeenkomstig artikel 6, lid 1, toegekende EG-typegoedkeuringsnummer bestaat uit het nummer van de uitvoeringshandeling of de recentste wijzigingshandeling die op de EG-typegoedkeuring van toepassing is. Dit nummer wordt gevolgd door één of meer letters waaruit de categorie blijkt, zoals aangegeven in tabel 1.
Letter |
Emissienorm |
OBD-norm |
Voertuigcategorie en -klasse |
Motor |
Datum van tenuitvoerlegging: nieuwe typen |
Datum van tenuitvoerlegging: nieuwe voertuigen |
Uiterste datum van registratie |
AA |
Euro 6c |
Euro 6-1 |
M, N1, klasse I |
PI, CI |
|
|
31.8.2018 |
AB |
Euro 6c |
Euro 6-1 |
N1, klasse II |
PI, CI |
|
|
31.8.2019 |
AC |
Euro 6c |
Euro 6-1 |
N1, klasse III, en N2 |
PI, CI |
|
|
31.8.2019 |
AD |
Euro 6c |
Euro 6-2 |
M, N1, klasse I |
PI, CI |
|
1.9.2018 |
31.8.2019 |
AE |
Euro 6c |
Euro 6-2 |
N1, klasse II |
PI, CI |
|
1.9.2019 |
31.8.2020 |
AF |
Euro 6c |
Euro 6-2 |
N1, klasse III, en N2 |
PI, CI |
|
1.9.2019 |
31.8.2020 |
AG |
Euro 6d-TEMP |
Euro 6-2 |
M, N1, klasse I |
PI, CI |
1.9.2017 |
1.9.2019 |
31.12.2020 |
AH |
Euro 6d-TEMP |
Euro 6-2 |
N1, klasse II |
PI, CI |
1.9.2018 |
1.9.2020 |
31.12.2021 |
AI |
Euro 6d-TEMP |
Euro 6-2 |
N1, klasse III, en N2 |
PI, CI |
1.9.2018 |
1.9.2020 |
31.12.2021 |
AJ |
Euro 6d |
Euro 6-2 |
M, N1, klasse I |
PI, CI |
1.1.2020 |
1.1.2021 |
|
AK |
Euro 6d |
Euro 6-2 |
N1, klasse II |
PI, CI |
1.1.2021 |
1.1.2022 |
|
AL |
Euro 6d |
Euro 6-2 |
N1, klasse III, en N2 |
PI, CI |
1.1.2021 |
1.1.2022 |
|
AX |
n.v.t. |
n.v.t. |
Alle voertuigen |
Batterij, volledig elektrisch |
1.9.2009 |
1.1.2011 |
|
AY |
n.v.t. |
n.v.t. |
Alle voertuigen |
Batterij, volledig elektrisch |
1.9.2009 |
1.1.2011 |
|
AZ |
n.v.t. |
n.v.t. |
Alle voertuigen met een certificaat overeenkomstig punt 2.1.1 van bijlage I |
PI, CI |
1.9.2009 |
1.1.2011 |
|
Legende: OBD-norm „Euro 6-1” = alle OBD-voorschriften van Euro 6 maar met voorlopige OBD-grenswaarden zoals bepaald in punt 2.3.4 van bijlage XI en gedeeltelijk versoepelde IUPR; OBD-norm „Euro 6-2” = alle OBD-voorschriften van Euro 6 maar met definitieve OBD-grenswaarden zoals bepaald in punt 2.3.3 van bijlage XI; emissienorm „Euro 6c” = RDE-tests uitsluitend voor monitoringdoeleinden (geen toepassing van niet te overschrijden emissiegrenswaarden), anders alle Euro 6-emissievoorschriften; emissienorm „Euro 6d-TEMP” = RDE-tests met tijdelijke conformiteitsfactoren, anders alle Euro 6-emissievoorschriften; emissienorm „Euro 6d” = RDE-tests met definitieve conformiteitsfactoren, anders alle Euro 6-emissievoorschriften. |
2. VOORBEELDEN VAN TYPEGOEDKEURINGSNUMMERS
2.1 |
Onderstaand nummer is een voorbeeld van een goedkeuring van een lichte personenauto die voldoet aan Euro 6, met betrekking tot emissienorm „Euro 6d” en OBD-norm „Euro 6-2”, overeenkomstig tabel 1 aangeduid door de letters AJ, afgegeven door Luxemburg, aangeduid door de code e13. De goedkeuring is verleend krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007 (de basisverordening) en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/xxx zonder wijzigingen. Het is de 17e goedkeuring van dit type zonder uitbreidingen, dus het vierde en het vijfde onderdeel van het certificaatnummer zijn respectievelijk 0017 en 00.
|
2.2 |
Dit tweede voorbeeld toont een goedkeuring van een licht bedrijfsvoertuig van categorie N1, klasse II, dat voldoet aan Euro 6, met betrekking tot emissienorm „Euro 6d-TEMP” en OBD-norm „Euro 6-2”, overeenkomstig tabel 1 aangeduid door de letters AH, afgegeven door Roemenië, aangeduid door de code e19. De goedkeuring is verleend krachtens de Verordening (EG) nr. 715/2007 (de basisverordening) en de uitvoeringshandelingen daarvan, laatstelijk gewijzigd bij Verordening xyz/2018. Het is de 1e goedkeuring van dit type zonder uitbreidingen, dus het vierde en het vijfde onderdeel van het certificaatnummer zijn respectievelijk0001 en 00.
|
Aanhangsel 8a
Testrapport
Het testrapport is het rapport dat is opgesteld door de technische dienst die krachtens deze verordening verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de tests.
Voor iedere interpolatiefamilie zoals gedefinieerd in punt 5.6 van bijlage XXI wordt een afzonderlijk testrapport opgesteld.
Waar van toepassing bevat de volgende informatie de minimumgegevens die vereist zijn voor de test van type 1 en voor de test voor de correctiefactor van de omgevingstemperatuur (ATCT).
Rapportnummer
AANVRAGER |
|
||
Fabrikant |
|
||
ONDERWERP |
Bepaling van de wegbelasting van het voertuig |
||
Geteste voertuig |
|||
|
Merk |
: |
|
|
Type |
: |
|
CONCLUSIE |
Het geteste voertuig voldoet aan de in het onderwerp genoemde voorschriften. |
PLAATS: |
DD/MM/JJJJ |
Opmerkingen:
— |
Verwijzingen naar de desbetreffende delen van Verordening (EG) nr. 692/2008 zijn in het grijs gemarkeerd |
— |
(ACTC) betekent uitsluitend voor het testrapport van de test voor de correctiefactor van de omgevingstemperatuur |
— |
(niet ACTC) betekent niet relevant voor het ATCT-testrapport |
— |
Geen verwijzing naar ATCT betekent vereist voor zowel het testrapport voor de test van type 1 als het ATCT-testrapport |
Algemene opmerkingen:
Indien er meerdere opties (verwijzingen) zijn, moet in het testrapport de geteste optie worden beschreven.
Indien er niet meerdere opties zijn, is een verwijzing naar het inlichtingenformulier in het begin van het testrapport voldoende.
Het staat alle technische diensten vrij aanvullende informatie toe te voegen.
(a) |
Specifiek voor voertuigen met elektrische-ontstekingsmotor. |
(b) |
Specifiek voor voertuigen met compressieontstekingsmotor. |
1. BESCHRIJVING VAN HET/DE GETESTE) VOERTUIG(EN) HIGH, LOW EN MEDIUM (INDIEN VAN TOEPASSING)
1.1. ALGEMEEN
Voertuignummers |
: |
Prototypenummer en VIN |
Categorie Bijlage I, aanhangsel 3, punt 0.4, & aanhangsel 4, punt 0.4 |
: |
|
Aantal zitplaatsen (inclusief zitplaats van de bestuurder) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 9.10.3, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.4 |
: |
|
Carrosserie Bijlage I, aanhangsel 3, punt 9.1, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.6 |
: |
|
Aangedreven wielen Bijlage I, aanhangsel 3, punt 1.3.3, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.7 |
: |
|
1.1.1. STRUCTUUR VAN DE AANDRIJFLIJN
Structuur van de aandrijflijn |
: |
verbranding, hybride, elektrisch of brandstofcel |
1.1.2. VERBRANDINGSMOTOR (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere verbrandingsmotoren
Merk |
: |
|
||||
Type Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.1.1, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.10 |
: |
|
||||
Werkingsprincipe: Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.1 |
: |
tweetakt/viertakt |
||||
Aantal en opstelling van de cilinders Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.2 |
: |
|
||||
Cilinderinhoud (cm3) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.3, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.10.1 |
: |
|
||||
Stationair toerental (min–1) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.6 |
: |
|
+ – |
|||
Hoog stationair toerental (min–1) (a) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.6.1 |
: |
|
+ – |
|||
nmin drive(rpm) |
: |
|
||||
Nominaal motorvermogen Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.8, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.10.4 |
: |
|
kW |
bij |
|
rpm |
Nettomaximumkoppel Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.10, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.11.3 |
: |
|
Nm |
bij |
|
rpm |
Motorsmeermiddel |
: |
Specificatie van de fabrikant (indien het inlichtingenformulier verschillende verwijzingen bevat) |
||||
Koelsysteem Bijlage II, aanhangsel 3, punt 3.2.7 |
: |
Type: lucht/water/olie |
||||
Isolatie |
: |
materiaal, hoeveelheid, plaats, volume en gewicht |
1.1.3. TESTBRANDSTOF voor de test van type 1 (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere testbrandstoffen
Merk |
: |
|
Type Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.2.1, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.10.3 |
: |
benzine E10 - diesel B7 - lpg - aardgas - ... |
Dichtheid bij 15 °C Bijlage XXI, subbijlage 3 |
: |
|
Zwavelgehalte Bijlage XXI, subbijlage 3 |
: |
Alleen voor diesel B7 en benzine E10 |
Specificatie van de fabrikant Bijlage XXI, subbijlage 3 |
: |
|
Partijnummer |
: |
|
Willansfactoren (voor verbrandingsmotoren) voor CO2-emissie (gCO2/km) |
: |
|
1.1.4. BRANDSTOFTOEVOERSYSTEEM (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere brandstoftoevoersystemen
Directe inspuiting |
: |
ja/nee of beschrijving |
Voertuigbrandstof type Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.2.4 |
: |
Monofuel/bifuel/flexfuel |
Regeleenheid |
||
Verwijzing onderdeel Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.4.2.9.3.1 |
: |
zoals in het inlichtingenformulier |
Geteste software Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.4.2.9.3.1.1 |
: |
lezen via scanner, bijvoorbeeld |
Luchtstroommeter Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.4.2.9.3.3 |
: |
|
Gasklephuis Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.4.2.9.3.5 |
: |
|
Druksensor Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.4.3.4.11 |
: |
|
Inspuitpomp Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.4.2.3 |
: |
|
Inspuiter(s) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.4.2.6 |
: |
|
1.1.5. INLAATSYSTEEM (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere inlaatsystemen
Drukvulling Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.8.1 |
: |
ja/nee merk & type (1) |
Tussenkoeler Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.8.2 |
: |
ja/nee type (lucht/lucht - lucht/water) (1) |
Luchtfilter (element) (1) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.8.4.2 |
: |
merk & type |
Inlaatgeluiddemper (1) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.8.4.3 |
: |
merk & type |
1.1.6. UITLAATSYSTEEM EN VERDAMPINGSBEHEERSINGSSYSTEEM (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere systemen
Eerste katalysator Bijlage I, aanhangsel 3, punten 3.2.12.2.1.12 & 3.2.12.2.1.13 |
: |
merk & verwijzing (1) werkingsprincipe: drieweg/oxidatie/NOx-vanger/selectieve katalytische reductie |
Tweede katalysator: |
: |
merk & verwijzing (1) werkingsprincipe: drieweg/oxidatie/NOx-vanger/selectieve katalytische reductie |
Deeltjesvanger Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.12.2.6 |
: |
met/zonder/niet van toepassing merk & verwijzing (1) |
Referentie en positie van zuurstofsensor(en) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.12.2.2 |
: |
voor katalysator/na katalysator |
Luchtinspuiting Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.12.2.3 |
: |
met/zonder/niet van toepassing |
EGR Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.12.2.4 |
: |
met/zonder/niet van toepassing gekoeld/ongekoeld |
Controlesysteem verdampingsemissies Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.12.2.5 |
: |
met/zonder/niet van toepassing |
Referentie en positie van NOx-sensor(en) |
: |
voor/na |
Algemene beschrijving (1) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.9.2 |
: |
|
1.1.7. WARMTEOPSLAGVOORZIENING (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere warmteopslagvoorzieningen
Warmteopslagvoorziening |
: |
ja/nee |
Warmtecapaciteit (enthalpie opgeslagen J) |
: |
|
Tijd voor warmteafgifte (s) |
: |
|
1.1.8. OVERBRENGING (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere overbrengingen
Versnellingsbak Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.5.1, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.13.1 |
: |
manueel/automatisch/continuvariabel |
Schakelprocedure |
||
Overheersende modus |
: |
ja/nee normaal/aandrijving/eco |
Gunstigste modus voor CO2-emissies en brandstofverbruik (indien van toepassing) |
: |
|
Ongunstigste modus voor CO2-emissies en brandstofverbruik (indien van toepassing) |
: |
|
Regeleenheid |
: |
|
Smeermiddel versnellingsbak |
: |
Specificatie van de fabrikant (indien het inlichtingenformulier verschillende verwijzingen bevat) |
Banden Bijlage I, aanhangsel 3, punt 6.6, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.14 |
||
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Afmetingen voor/achter Bijlage I, aanhangsel 3, punt 6.6.1 |
: |
|
Omtrek (m) |
: |
|
Bandenspanning (kPa) Bijlage I, aanhangsel 3, punt 6.6.3 |
: |
|
Overbrengingsverhoudingen (R.T), primaire verhoudingen (R.P) en (voertuigsnelheid (km/h))/(motortoerental (1 000 (min–1)) (V 1 000 ) voor elke verhouding in de versnellingsbak (R.B)
Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.6, & aanhangsel 4, addendum, punt 1.13.3
R.B. |
R.P. |
R.T. |
V1 000 |
1e |
1/1 |
|
|
2e |
1/1 |
|
|
3e |
1/1 |
|
|
4e |
1/1 |
|
|
5e |
1/1 |
|
|
… |
|
|
|
|
|
|
|
1.1.9. ELEKTRISCHE MACHINE (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere elektrische machines
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Piekvermogen |
: |
|
1.1.10. TRACTIE-REESS (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere tractie-REESS
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Capaciteit |
: |
|
Nominale spanning |
: |
|
1.1.12. BRANDSTOFCEL (indien van toepassing)
Herhaal dit punt in geval van meerdere brandstofcellen
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Maximumvermogen |
: |
|
Nominale spanning |
: |
|
1.1.13. VERMOGENSELEKTRONICA (indien van toepassing)
Kunnen meerdere vormen van elektronica zijn (aandrijvingsomzetter, laagspanningssysteem of oplader)
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Vermogen |
: |
|
1.2. VOERTUIG HIGH beschrijving (type 1) of voertuigbeschrijving (ATCT)
1.2.1. MASSA
Testmassa VH (kg) |
: |
|
1.2.2. WEGBELASTINGPARAMETERS
f0 (N) |
: |
|
f1 (N/(km/h)) |
: |
|
f2 (N/(km/h)2) |
: |
|
f2_TReg (N/(km/h)2) |
: |
(ATCT) |
Energievraag cyclus (Ws) Bijlage XXI, punt 3.5.6 |
: |
|
Verwijzing naar het testrapport van de wegbelasting |
: |
|
1.2.3. PARAMETERS VOOR CYCLUSSELECTIE
Cyclus (zonder schaalverkleining) |
: |
Klasse 1/2/3a/3b |
Verhouding nominaal vermogen tot massa in rijklare toestand (PMR) (W/kg) |
: |
(indien van toepassing) |
Tijdens metingen gebruikte snelheidsbegrenzing Bijlage XXI, subbijlage 1, punt 9 |
: |
ja/nee |
Maximumsnelheid van het voertuig Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.7 |
: |
|
Schaalverkleining (indien van toepassing) |
: |
ja/nee |
Schaalverkleiningsfactor fdsc |
: |
|
Afstand cyclus (m) |
: |
|
Constante snelheid (bij de verkorte testprocedure) |
: |
indien van toepassing |
1.2.4. SCHAKELPUNT (INDIEN VAN TOEPASSING)
Schakelen |
: |
Gemiddelde versnelling voor v ≥ 1 km/h, afgerond op vier decimalen |
1.3. VOERTUIG LOW beschrijving (indien van toepassing)
1.3.1. MASSA
Testmassa VL (kg) |
: |
|
1.3.2. WEGBELASTINGPARAMETERS
f0 (N) |
: |
|
f1 (N/(km/h)) |
: |
|
f2 (N/(km/h)2) |
: |
|
Energievraag cyclus (Ws) |
: |
|
Δ(CD×Af)LH |
: |
|
Verwijzing naar het testrapport van de wegbelasting |
: |
|
1.3.3. PARAMETERS VOOR CYCLUSSELECTIE
Cyclus (zonder schaalverkleining) |
: |
Klasse 1/2/3a/3b |
Verhouding nominaal vermogen tot massa in rijklare toestand (PMR) (W/kg) |
: |
(indien van toepassing) |
Tijdens metingen gebruikte snelheidsbegrenzing Bijlage XXI, subbijlage 1, punt 9 |
: |
ja/nee |
Maximumsnelheid van het voertuig Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.7 |
: |
|
Schaalverkleining (indien van toepassing) |
: |
ja/nee |
Schaalverkleiningsfactor fdsc |
: |
|
Afstand cyclus (m) |
: |
|
Constante snelheid (bij de verkorte testprocedure) |
: |
indien van toepassing |
1.3.4. SCHAKELPUNT (INDIEN VAN TOEPASSING)
Schakelen |
: |
Gemiddelde versnelling voor v ≥ 1 km/h, afgerond op vier decimalen |
1.4. VOERTUIG M beschrijving (indien van toepassing)
1.4.1. MASSA
Testmassa VL (kg) |
: |
|
1.4.2. WEGBELASTINGPARAMETERS
f0 (N) |
: |
|
f1 (N/(km/h)) |
: |
|
f2 (N/(km/h)2) |
: |
|
Energievraag cyclus (Ws) |
: |
|
Δ(CD×Af)LH |
: |
|
1.4.3. PARAMETERS VOOR CYCLUSSELECTIE
Cyclus (zonder schaalverkleining) |
: |
Klasse 1/2/3a/3b |
Verhouding nominaal vermogen tot massa in rijklare toestand (PMR) (W/kg) |
: |
(indien van toepassing) |
Tijdens metingen gebruikte snelheidsbegrenzing Bijlage XXI, subbijlage 1, punt 9 |
: |
ja/nee |
Maximumsnelheid van het voertuig Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.7 |
: |
|
Schaalverkleining (indien van toepassing) |
: |
ja/nee |
Schaalverkleiningsfactor fdsc |
: |
|
Afstand cyclus (m) |
: |
|
Constante snelheid (bij de verkorte testprocedure) |
: |
indien van toepassing |
1.4.4. SCHAKELPUNT (INDIEN VAN TOEPASSING)
Schakelen |
: |
Gemiddelde versnelling voor v ≥ 1 km/h, afgerond op vier decimalen |
2. TESTRESULTATEN
2.1. TEST VAN TYPE 1 of ACTC-TEST
Afstelmethode rollenbank |
: |
Vaste duur/iteratief/alternatief met eigen opwarmcyclus |
Bedrijfsmodus van de rollenbank Bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.2.4.2.2 |
|
ja/nee |
Uitrolmodus Bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.2.1.8.5 |
: |
ja/nee |
Aanvullende voorconditionering |
: |
ja/nee beschrijving |
Verslechteringsfactoren |
: |
toegewezen/getest |
2.1.1. Voertuig High (ook gebruikt voor ATCT)
Datum van de tests |
: |
(dag/maand/jaar) |
Plaats van de test |
: |
|
Hoogte van de onderrand van de koelventilator boven de grond (cm) |
: |
|
Laterale positie van het middelpunt van de ventilator (indien aangepast op verzoek van de fabrikant) |
: |
in de middellijn van het voertuig |
Afstand van de voorkant van het voertuig (cm) |
: |
|
2.1.1.1. Verontreinigende emissies (indien van toepassing)
2.1.1.1.1. Verontreinigende emissies van voertuigen met ten minste één verbrandingsmotor, van NOVC-HEV's en van OVC-HEV's in geval van een test van type 1 met ladingbehoud
Onderstaande punten herhalen voor elke geteste bedrijfsmodus (overheersende modus of gunstigste modus en ongunstigste modus, indien van toepassing)
Test 1
Verontreinigende stoffen |
CO (mg/km) |
THC (a) (mg/km) |
NMHC (a) (mg/km) |
NOx (mg/km) |
THC+NOx (b) (mg/km) |
Deeltjes massa (mg/km) |
Deeltjes aantal (#.1011/km) |
Gemeten waarden |
|
|
|
|
|
|
|
Regeneratiefactoren (Ki) (2) Additief |
|
|
|
|
|
|
|
Regeneratiefactoren (Ki) (2) Multiplicatief |
|
|
|
|
|
|
|
Verslechteringsfactoren (DF) additief |
|
|
|
|
|
|
|
Verslechteringsfactoren (DF) multiplicatief |
|
|
|
|
|
|
|
Eindwaarden |
|
|
|
|
|
|
|
Grenswaarden |
|
|
|
|
|
|
|
|
: |
|
||
Type 1/I verricht voor bepaling Ki |
: |
Bijlage XXI, subbijlage 4, of VN/ECE-Reglement nr. 83 (1) |
Test 2 (indien van toepassing): voor CO2 (dCO2 1)/voor verontreinigende stoffen (90 % van de grenswaarden)/voor beide
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing): voor CO2 (dCO2 2)
Zelfde punt
2.1.1.1.2. Verontreinigende emissies van OVC-HEV's in geval van een test van type 1 met ontlading
Test 1
Grenswaarden voor verontreinigende emissies moeten worden nageleefd en het volgende punt moet worden herhaald voor elke gereden testcyclus.
Verontreinigende stoffen |
CO (mg/km) |
THC (a) (mg/km) |
NMHC (a) (mg/km) |
NOx (mg/km) |
THC+NOx (b) (mg/km) |
Deeltjes massa (mg/km) |
Deeltjes aantal (#.1011/km) |
Gemeten waarden enkele cyclus |
|
|
|
|
|
|
|
Grenswaarden enkele cyclus |
|
|
|
|
|
|
|
Test 2 (indien van toepassing): voor CO2 (dCO2 1)/voor verontreinigende stoffen (90 % van de grenswaarden)/voor beide
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing): voor CO2 (dCO2 2)
Zelfde punt
2.1.1.1.3. UF-GEWOGEN VERONTREINIGENDE EMISSIES VAN OVC-HEV'S
Verontreinigende stoffen |
CO (mg/km) |
THC (a) (mg/km) |
NMHC (a) (mg/km) |
NOx (mg/km) |
THC+NOx (b) (mg/km) |
Deeltjes massa (mg/km) |
Deeltjes aantal (#.1011/km) |
Berekende waarden |
|
|
|
|
|
|
|
2.1.1.2. CO2-emissies (indien van toepassing)
2.1.1.2.1. CO2-emissies van voertuigen met ten minste een verbrandingsmotor, van NOVC-HEV's en van OVC-HEV's in geval van een test van type 1 met ladingbehoud (geen ATCT)
Onderstaande punten herhalen voor elke geteste bedrijfsmodus (overheersende modus of gunstigste modus en ongunstigste modus, indien van toepassing)
Test 1
CO2-emissies |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Gemeten waarde MCO2,p,1 / MCO2,c,2 |
|
|
|
|
|
RCB-correctiecoëfficiënt: (3) |
|
|
|
|
|
MCO2,p,3 / MCO2,c,3 |
|
|
|
|
|
Regeneratiefactoren (Ki) Additief |
|
|
|
|
|
Regeneratiefactoren (Ki) Multiplicatief |
|
|
|
|
|
MCO2,c,4 |
— |
|
|||
AFKi= MCO2,c,3 / MCO2,c,4 |
— |
|
|||
MCO2,p,4 / MCO2,c,4 |
|
|
|
|
— |
ATCT-correctie (FCF) (2) |
|
||||
Tijdelijke waarden MCO2,p,5 / MCO2,c,5 |
|
|
|
|
|
Opgegeven waarde |
— |
— |
— |
— |
|
dCO2 1 * opgegeven waarde |
— |
— |
— |
— |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt met dCO2 2
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Conclusie
CO2-emissie (g/km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Gemiddelde van MCO2,p,6/ MCO2,c,6 |
|
|
|
|
|
Alignering MCO2,p,7 / MCO2,c,7 |
|
|
|
|
|
Eindwaarden MCO2,p,H / MCO2,c,H |
|
|
|
|
|
2.1.1.2.1. ATCT CO2-emissies van voertuigen met ten minste een verbrandingsmotor, van NOVC-HEV's en van OVC-HEV's in geval van een test van type 1 met ladingbehoud (ATCT)
Test bij 14 °C (ATCT)
CO2-emissie (g/km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Gemeten waarde MCO2,p,1 / MCO2,c,2 |
|
|
|
|
|
RCB-correctiecoëfficiënt (5) |
|
|
|
|
|
MCO2,p,3 / MCO2,c,3 |
|
|
|
|
|
Conclusie (ATCT)
CO2-emissie (g/km) |
Gecombineerd |
ATCT (14 °C) MCO2,Treg |
|
Type 1 (23 °C) MCO2,23° |
|
Correctiefactor voor de familie (FCF) |
|
2.1.1.2.2. CO2 -massa-emissies van OVC-HEV's in geval van een test van type 1 met ontlading
Test 1
CO2-massa-emissies (g/km) |
Gecombineerd |
Berekende waarde MCO2,CD |
|
Opgegeven waarde |
|
dCO2 1 |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt met dCO2 2
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Conclusie
CO2-massa-emissies (g/km) |
Gecombineerd |
Gemiddelde van MCO2,CD |
|
Eindwaarde MCO2,CD |
|
2.1.1.2.3. UF-GEWOGEN CO2massa-emissies van OVC-HEV's
CO2-massa-emissies (g/km) |
Gecombineerd |
Berekende waarde MCO2,weighted |
|
2.1.1.3. BRANDSTOFVERBRUIK (INDIEN VAN TOEPASSING, NIET ATCT)
2.1.1.3.1. Brandstofverbruik van voertuigen met één verbrandingsmotor, van NOVC-HEV's en van OVC-HEV's in geval van een test van type 1 met ladingbehoud
Onderstaande punten herhalen voor elke geteste bedrijfsmodus (overheersende modus of gunstigste modus en ongunstigste modus, indien van toepassing)
Verbruik (l/100 km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Definitieve waarden FCp,H / FCc,H (4) |
|
|
|
|
|
2.1.1.3.2. Brandstofverbruik van OVC-HEV's in geval van een test van type 1 met ontlading
Test 1
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Gecombineerd |
Berekende waarde FCCD |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Conclusie
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Gecombineerd |
Gemiddelde FCCD |
|
Eindwaarde FCCD |
|
2.1.1.3.3. UF-gewogen B randstofverbruik van OVC-HEV's
Brandstofverbruik (l/100 km) |
Gecombineerd |
Berekende waarde FCweighted |
|
2.1.1.3.4. Brandstofverbruik van niet extern oplaadbare hybride voertuigen met brandstofcel in geval van een test van type 1 met ladingbehoud
Onderstaande punten herhalen voor elke geteste bedrijfsmodus (overheersende modus of gunstigste modus en ongunstigste modus, indien van toepassing)
Verbruik (kg/100 km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Gecombineerd |
Gemeten waarden |
|
|
|
|
|
RCB-correctiecoëfficiënt |
|
|
|
|
|
Eindwaarden FCp/ FCc |
|
|
|
|
|
2.1.1.4. ACTIERADIUS (INDIEN VAN TOEPASSING)
2.1.1.4.1. Actieradius voor OVC-HEV's (indien van toepassing)
2.1.1.4.1.1. Totale elektrische actieradius
Test 1
AER (km) |
Stad |
Gecombineerd |
Gemeten/berekende waarden AER |
|
|
Opgegeven waarde |
— |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Conclusie
AER (km) |
Stad |
Gecombineerd |
Gemiddelde AER (indien van toepassing) |
|
|
Eindwaarden AER |
|
|
2.1.1.4.1.2. Equivalente totale elektrische actieradius
EAER (km) |
Stad |
Gecombineerd |
Eindwaarden EAER |
|
|
2.1.1.4.1.3. Werkelijke actieradius bij ontlading
RCDA (km) |
Gecombineerd |
Eindwaarde RCDA |
|
2.1.1.4.1.4. Actieradius ontladingscyclus
Test 1
RCDC (km) |
Gecombineerd |
Eindwaarde RCDC |
|
Indexnummer van de overgangscyclus |
|
REEC van bevestigingscyclus (%) |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
2.1.1.4.2. Actieradius voor PEV's - puur elektrische actieradius (indien van toepassing)
Test 1
PER (km) |
Stad |
Gecombineerd |
Berekende waarden PER |
|
|
Opgegeven waarde |
— |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Conclusie
PER (km) |
Stad |
Gecombineerd |
Gemiddelde PER |
|
|
Eindwaarden PER |
|
|
2.1.1.5. ELEKTRICITEITSVERBRUIK (INDIEN VAN TOEPASSING)
2.1.1.5.1. Elektriciteitsverbruik van OVC-HEV's (indien van toepassing)
2.1.1.5.1.1. Elektriciteitsverbruik EC
EC (Wh/km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Stad |
Gecombineerd |
Eindwaarden EC |
|
|
|
|
|
|
2.1.1.5.1.2. UF-gewogen elektriciteitsverbruik bij ontlading
Test 1
ECAC,CD (Wh/km) |
Gecombineerd |
Berekende waarde ECAC,CD |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Conclusie (indien van toepassing)
ECAC,CD (Wh/km) |
Gecombineerd |
Gemiddelde ECAC,CD |
|
Eindwaarde |
|
2.1.1.5.1.3. UF-gewogen elektriciteitsverbruik
Test 1
ECAC,weighted (Wh) |
Gecombineerd |
Berekende waarde ECAC,weighted |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Conclusie (indien van toepassing)
ECAC,weighted (Wh/km) |
Gecombineerd |
Gemiddelde ECAC,weighted |
|
Eindwaarde |
|
2.1.1.5.2. Elektriciteitsverbruik van PEV's (indien van toepassing)
Test 1
EC (Wh/km) |
Stad |
Gecombineerd |
Berekende waarden EC |
|
|
Opgegeven waarde |
— |
|
Test 2 (indien van toepassing)
Zelfde punt
Test 3 (indien van toepassing)
Zelfde punt
EC (Wh/km) |
Low |
Medium |
High |
Extra High |
Stad |
Gecombineerd |
Gemiddelde EC |
|
|
|
|
|
|
Eindwaarden EC |
|
|
|
|
|
|
2.1.2. VOERTUIG LOW (INDIEN VAN TOEPASSING)
Herhaal punt 2.1.1
2.1.3. VOERTUIG M (INDIEN VAN TOEPASSING)
Herhaal punt 2.1.1
2.1.4. DEFINITIEVE CRITERIA-EMISSIEWAARDEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
Verontreinigende stoffen |
CO (mg/km) |
THC (a) (mg/km) |
NMHC (a) (mg/km) |
NOx (mg/km) |
THC+NOx (b) (mg/km) |
Deeltjesmassa (mg/km) |
Deeltjesaantal (#.1011/km) |
Hoogste waarden (5) |
|
|
|
|
|
|
|
2.2. TEST VAN TYPE 2 (a) (niet ATCT)
Met inbegrip van de emissiegegevens die vereist zijn voor de technische keuring
Test |
CO ( vol-%) |
Lambda |
Motortoerental (min–1) |
Olietemperatuur (°C) |
Stationair |
|
— |
|
|
Hoog stationair |
|
|
|
|
2.3. TEST VAN TYPE 3 (a) (niet ATCT)
Cartergasemissies in de atmosfeer geen
2.4. TEST VAN TYPE 4 (a) (niet ATCT)
Zie rapport(en) |
: |
|
2.5. TEST VAN TYPE 5 (niet ATCT)
Zie rapport(en) over duurzaamheidsfamilie |
: |
|
Cyclus van type 1/I voor criteria emissietests |
: |
Bijlage XXI, subbijlage 4, of VN/ECE-Reglement nr. 83 (6) |
2.6. RDE-TEST (niet ATCT)
RDE-familienummer |
: |
MSxxxx |
Zie familierapport(en) |
: |
|
2.7. TEST VAN TYPE 6 (a) (niet ATCT)
Datum van de tests |
: |
(dag/maand/jaar) |
Plaats van de tests |
: |
|
Afstelmethode van de rollenbank |
: |
uitrollen (wegbelastingreferentie) |
Traagheidsmassa (kg) |
: |
|
Indien afwijkend van het voertuig van type 1 |
: |
|
Banden |
: |
|
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Afmetingen voor/achter |
: |
|
Omtrek (m) |
: |
|
Bandenspanning (kPa) |
: |
|
Verontreinigende stoffen |
CO (g/km) |
HC (g/km) |
|
Test |
1 |
|
|
2 |
|
|
|
3 |
|
|
|
Gemiddeld |
|
|
|
Grens |
|
|
2.8. BOORDDIAGNOSESYSTEEM (niet ATCT)
Zie familierapport(en) |
: |
|
2.9. ROOKOPACITEITSTEST (b) (niet ATCT)
2.9.1. TESTS BIJ CONSTANTE SNELHEID
Zie familierapport(en) |
: |
|
2.9.2. TESTS BIJ VRIJE ACCELERATIE
Gemeten absorptiewaarde (m–1) |
: |
|
Gecorrigeerde absorptiewaarde (m–1) |
: |
|
2.10. MOTORVERMOGEN (niet ATCT)
Zie familierapport(en) |
: |
|
2.11. TEMPERATUURINFORMATIE MET BETREKKING TOT VOERTUIG HIGH (VH)
Temperatuur van het motorkoelmiddel aan het einde van de impregneertijd (°C) Subbijlage 6a, punt 3.9.2 |
: |
|
Gemiddelde temperatuur van de impregneerzone tijdens de laatste drie uur (°C) Subbijlage 6a, punt 3.9.2 |
: |
|
Verschil tussen de eindtemperatuur van het motorkoelmiddel en de gemiddelde temperatuur van de impregneerzone tijdens de laatste drie uur ΔT_ATCT (°C) Subbijlage 6a, punt 3.9.3 |
: |
|
De minimale impregneertijd tsoak_ATCT (s) Subbijlage 6a, punt 3.9.1 |
: |
|
Plaats van de temperatuursensor Subbijlage 6a, punt 3.9.5 |
: |
|
Bijlage bij het testrapport (niet van toepassing op ATCT-tests en PEV's)
1 — |
Elektronisch, alle inputgegevens voor het correlatie-instrument zoals vermeld in bijlage 1, punt 2.4, bij Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1152 en (EU) 2017/1153.
Verwijzing naar outputbestand: … |
2 — |
Co2mpas-output: |
3 — |
NEDC-testresultaten (indien van toepassing): |
(1) Vermelden naargelang van het geval.
(2) FCF: correctiefactor voor de familie voor het corrigeren voor representatieve regionale temperatuuromstandigheden (ACTC)
Zie FCF-familierapport(en):
(3) Correctie zoals naar verwezen in bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 2, van deze verordening voor voertuigen met verbrandingsmotor, KCO2 voor HEV's
(4) Berekend van gealigneerde CO2-waarden
(5) Voor elke verontreinigende stof binnen alle testresultaten van VH, VL (indien van toepassing) en VM (indien van toepassing).
(6) Vermelden naargelang van het geval.
Aanhangsel 8b
Testrapport van de wegbelasting
Waar van toepassing bevat de volgende informatie de minimumgegevens die vereist zijn voor de test van de wegbelasting.
Rapportnummer
AANVRAGER |
|
||
Fabrikant |
|
||
ONDERWERP |
Bepaling van de wegbelasting van het voertuig |
||
Geteste voertuig |
|||
|
Merk |
: |
|
|
Type |
: |
|
CONCLUSIE |
Het geteste voertuig voldoet aan de in het onderwerp genoemde voorschriften. |
PLAATS: |
DD/MM/JJJJ |
1. BETROKKEN VOERTUIG(EN)
Betrokken merk(en) |
: |
|
Betrokken type(n) |
: |
|
Handelsbenaming |
: |
|
Maximumsnelheid (km/h) |
: |
|
Aangedreven as(sen) |
: |
|
2. BESCHRIJVING VAN GETESTE VOERTUIG(EN)
2.1. ALGEMEEN
Indien geen interpolatie: ongunstigste voertuig (wat energievraag betreft) moet worden beschreven
2.1.1. Voertuig High
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Uitvoering |
: |
|
Energievraag tijdens een volledige WLTC-cyclus van klasse 3, ongeacht de voertuigklasse |
: |
|
Afwijking van productiereeks |
: |
|
Afgelegde afstand |
: |
|
2.1.2. Voertuig Low
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Uitvoering |
: |
|
Energievraag tijdens een volledige WLTC-cyclus van klasse 3, ongeacht de voertuigklasse |
: |
(4 tot 35 % op basis van HR) |
Afwijking van productiereeks |
: |
|
Afgelegde afstand |
: |
|
2.1.3. Representatief voertuig van de wegbelastingmatrixfamilie (indien van toepassing)
Merk |
: |
|
Type |
: |
|
Uitvoering |
: |
|
Energievraag tijdens een volledige WLTC-cyclus |
: |
|
Afwijking van productiereeks |
: |
|
Afgelegde afstand |
: |
|
2.2. MASSA'S
2.2.1. Voertuig High
Testmassa (kg) |
: |
|
Gemiddelde massa mav (kg) |
: |
(gemiddelde voor en na de test) |
Rotatiemassa mr (kg) |
: |
3 % van (MRO+25kg) of gemeten |
Gewichtsverdeling |
||
Voorkant |
: |
|
Achterkant |
: |
|
2.2.2. Voertuig Low
Herhaal punt 2.2.1 met de gegevens van VL
2.2.3. Representatief voertuig van de wegbelastingmatrixfamilie (indien van toepassing)
Testmassa (kg) |
: |
|
Gemiddelde massa mav (kg) |
: |
(gemiddelde voor en na de test) |
Technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand (≥ 3 000 kg) |
: |
|
Geschat rekenkundig gemiddelde van de massa van de optionele uitrusting |
: |
|
Gewichtsverdeling |
||
Voorkant |
: |
|
Achterkant |
: |
|
2.3. BANDEN
2.3.1. Voertuig High
Maataanduiding |
: |
voor/achter indien verschillend |
Merk |
: |
voor/achter indien verschillend |
Type |
: |
voor/achter indien verschillend |
Rolweerstand (kgf/1 000 kg) |
||
Voorkant |
: |
|
Achterkant |
: |
|
Druk aan de voorkant (kPa) |
: |
|
Druk aan de achterkant (kPa) |
: |
|
2.3.2. Voertuig Low
Herhaal punt 2.3.1 met de gegevens van VL
2.3.3. Representatief voertuig van de wegbelastingmatrixfamilie (indien van toepassing)
Herhaal punt 2.3.1 met de gegevens voor het representatieve voertuig
2.4. CARROSSERIE
2.4.1. Voertuig High
Type |
: |
AA/AB/AC/AD/AE/AF BA/BB/BC/BD |
Uitvoering |
: |
|
Aerodynamische voorzieningen |
|
|
Beweegbare aerodynamische onderdelen van de carrosserie |
: |
ja/nee en vermelden indien van toepassing |
Lijst van gemonteerde aerodynamische opties |
: |
|
2.4.2. Voertuig Low
Herhaal punt 2.4.1 met de gegevens van VL
Delta (Cd*Af)LH ten opzichte van VH |
: |
|
2.4.3. Representatief voertuig van de wegbelastingmatrixfamilie (indien van toepassing)
Beschrijving van de vorm van de carrosserie |
: |
Vierkant vlak (indien geen representatieve carrosserievorm voor een compleet voertuig kan worden bepaald) |
Herhaal punt 2.4.1 met de gegevens voor het representatieve voertuig indien van toepassing
Frontaal gebied Afr |
: |
|
2.5. AANDRIJFLIJN
2.5.1. Voertuig High
Motorcode |
: |
|
|||||||||||||||||||||||||||
Type transmissie |
: |
manueel/automatisch/CVT |
|||||||||||||||||||||||||||
Transmissiemodel (fabriekscodes) |
: |
(koppelwaarde en aantal koppelingen → (te vermelden op het inlichtingenformulier) |
|||||||||||||||||||||||||||
Betrokken transmissiemodellen (fabriekscodes) |
: |
|
|||||||||||||||||||||||||||
Motortoerental gedeeld door voertuigsnelheid |
: |
Versnelling Overbrengingsverhouding N/V-verhouding 1e
1/.. 2e
1.. 3e
1/.. 4e
1/.. 5e
1/.. 6e
1/.. .. .. |
|||||||||||||||||||||||||||
In positie N gekoppelde elektrische machine(s) |
: |
n.v.t. (geen elektrische machine of uitrolmodus) |
|||||||||||||||||||||||||||
Type en aantal elektrische machines |
: |
constructietype asynchroon/synchroon… |
|||||||||||||||||||||||||||
Type koelmiddel |
: |
lucht, vloeistof… |
2.5.2. Voertuig Low
Herhaal punt 2.5.1 met de gegevens van VL
2.6. TESTRESULTATEN
2.6.1. Voertuig High
Data van de tests |
: |
dd/mm/jjjj |
OP DE WEG (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4)
Testmethode |
: |
uitrolmethode (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.3) of koppelmetermethode (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.4) |
Faciliteit (naam/plaats/referentie van de testbaan) |
: |
|
Uitrolmodus |
: |
j/n |
Wieluitlijning |
: |
waarden toespoor en camber |
Maximale referentiesnelheid (km/h) Bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.2.4.1.2 |
: |
|
Anemometrie |
: |
stationair of aan boord: invloed van anemometrie (cd*A) en of daarvoor is gecorrigeerd of niet |
Aantal splitsingen |
: |
|
Wind |
: |
gemiddelde, pieken en richting in samenhang met de richting van de testbaan |
Luchtdruk |
: |
|
Temperatuur (gemiddelde waarde) |
: |
|
Windcorrectie |
: |
j/n |
Aanpassing bandenspanning |
: |
j/n |
Ruwe resultaten |
: |
Koppelmethode: c0= c1= c2= Uitrolmethode: f0 f1 f2 |
Eindresultaten |
|
Koppelmethode: c0= c1= c2= en f0= f1= f2= Uitrolmethode: f0= f1= f2= |
of
WINDTUNNELMETHODE (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 6)
Faciliteit (naam/locatie/referentie van de dynamometer) |
: |
|
||||||
Kwalificatie van de faciliteiten |
: |
referentie en datum van rapport |
||||||
Dynamometer |
||||||||
Type dynamometer |
: |
met platte riemen of rollenbank |
||||||
Methode |
: |
methode met gestabiliseerde snelheid of met vertraging |
||||||
Opwarming |
: |
opwarming op de dynamometer of door met het voertuig te rijden |
||||||
Correctie van de rolkromme (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 6.6.3.) |
: |
(voor rollenbank, indien van toepassing) |
||||||
Afstelmethode dynamometer |
: |
Vaste duur/iteratief/alternatief met eigen opwarmcyclus |
||||||
Gemeten aerodynamische weerstandscoëfficiënt vermenigvuldigd met het frontaal gebied |
: |
Snelheid (km/h) Cd*A (m2) … … … … |
||||||
Resultaat |
: |
f0= f1= f2= |
of
WEGBELASTINGMATRIX (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 5)
Testmethode |
: |
uitrolmethode (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.3) of koppelmetermethode (bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.4) |
Faciliteit (naam/plaats/referentie van de testbaan) |
: |
|
Uitrolmodus |
: |
j/n |
Wieluitlijning |
: |
waarden toespoor en camber |
Maximale referentiesnelheid (km/h) Bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.2.4.1.2 |
: |
|
Anemometrie |
: |
stationair of aan boord: invloed van anemometrie (cd*A) en of daarvoor is gecorrigeerd of niet |
Aantal splitsingen |
: |
|
Wind |
: |
gemiddelde, pieken en richting in samenhang met de richting van de testbaan |
Luchtdruk |
: |
|
Temperatuur (gemiddelde waarde) |
: |
|
Windcorrectie |
: |
j/n |
Aanpassing bandenspanning |
: |
j/n |
Ruwe resultaten |
: |
Koppelmethode: c0r= c1r= c2r= Uitrolmethode: f0r f1r f2r |
Eindresultaten |
|
Koppelmethode: c0r= c1r= c2r= en f0r= f1r= f2r= Uitrolmethode: f0r= f1r= f2r= |
2.6.2. Voertuig Low
Herhaal punt 2.6.1 met de gegevens van VL
Aanhangsel 8c
Model voor testblad
Het „testblad” bevat de testgegevens die wel zijn geregistreerd maar in geen enkel testrapport zijn opgenomen.
Het (de) testblad(en) wordt (worden) gedurende ten minste tien jaar door de technische dienst of de fabrikant bewaard.
Waar van toepassing bevat de volgende informatie de minimumgegevens die vereist zijn voor testbladen.
Parameters voor verstelbare wieluitlijning Bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.2.1.8.3 |
: |
|
||||||||||||||||||||||||||
De coëfficiënten c0, c1 en c2 |
: |
c0= |
||||||||||||||||||||||||||
c1= |
||||||||||||||||||||||||||||
c2= |
||||||||||||||||||||||||||||
De op de dynamometer gemeten uitroltijden Bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.4.4 |
: |
Snelheid van het voertuig (km/h) Uitroltijd (s) 125-115 115-105 105-95 95-85 85-75 75-65 65-55 55-45 45-35 35-25 25-15 15-05 |
||||||||||||||||||||||||||
Er kan extra gewicht in of op het voertuig worden geplaatst om het slippen van de banden te voorkomen Bijlage XXI, subbijlage 4, punt 7.1.1.1.1 |
: |
gewicht (kg) op/in het voertuig |
||||||||||||||||||||||||||
De uitroltijden na het verrichten van de uitrolprocedure van het voertuig volgens bijlage XXI, subbijlage 4, punt 4.3.1.3 Bijlage XXI, subbijlage 4, punt 8.2.4.2 |
: |
Snelheid van het voertuig (km/h) Uitroltijd (s) 125-115 115-105 105-95 95-85 85-75 75-65 65-55 55-45 45-35 35-25 25-15 15-05 |
||||||||||||||||||||||||||
Doelmatigheid van NOx-omzetter Aangegeven concentraties a), b), c) en d), en de concentratie wanneer de NOx-analysator in de NO-stand staat, zodat het kalibratiegas niet door de omzetter stroomt Bijlage XXI, subbijlage 5, punt 5.5 |
: |
a)= b)= c)= d)= Concentratie in NO-stand= |
||||||||||||||||||||||||||
De daadwerkelijk door het voertuig gereden afstand Bijlage XXI, subbijlage 6, punten 1.2.6.4.6 en 1.2.12.6 |
: |
|
||||||||||||||||||||||||||
Voor het voertuig met handmatige transmissie, voertuig met HT dat de cycluscurve niet kan volgen |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
De afwijkingen van de rijcyclus |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.2.6.5.1 |
||||||||||||||||||||||||||||
Indexen rijcurve: |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
De volgende indexen worden berekend volgens SAE J2951 (herziening JAN2014): |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
a) ER: Energierating |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
b) DR: Afstandsrating |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
c) EER: Energiebesparingsrating |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
d) ASCR: Rating van de absolute snelheidsveranderingen |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
e) IWR: Rating van de inertiearbeid |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
f) RMSSE: Wortel van de gemiddelde gekwadrateerde snelheidsfout |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6, punten 1.2.8.5 en 7 |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Weging van het deeltjesbemonsteringsfilter |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Filter voor de test |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Filter na de test |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Referentiefilter |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6, punten 1.2.10.1.2 en 1.2.14.3.1 |
|
|||||||||||||||||||||||||||
Gehalte van elk van de gemeten verbindingen na stabilisering van het meetapparaat Bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.2.14.2.8 |
: |
|
||||||||||||||||||||||||||
Bepalen van regeneratiefactor |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Het aantal cycli D tussen twee WLTC's waarin regeneratie optreedt |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Het aantal cycli waarbinnen emissies worden gemeten n |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Meting van massa-emissies voor elke verbinding i in elke cyclus j |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 1, punt 2.1.3 |
|
|||||||||||||||||||||||||||
Bepalen van regeneratiefactor |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Aantal toepasselijke testcycli gemeten voor volledige regeneratie |
: |
|
||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 1, punt 2.2.6 |
|
|||||||||||||||||||||||||||
Bepalen van regeneratiefactor |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Msi |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Mpi |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Ki |
: |
|||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 1, punt 3.1.1 |
||||||||||||||||||||||||||||
ATCT |
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Luchttemperatuur en vochtigheid van de testcel gemeten bij de uitlaat van de koelventilator van het voertuig met een minimumfrequentie van 1 Hz |
: |
Temperatuurinstelpunt = Treg |
||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6a, punt 3.2.1.1 |
Werkelijke temperatuurwaarde ± 3 °C bij het begin van de test ± 5 °C tijdens de test |
|||||||||||||||||||||||||||
De temperatuur van de impregneerzone voortdurend gemeten met een minimumfrequentie van 1 Hz |
: |
Temperatuurinstelpunt = Treg |
||||||||||||||||||||||||||
Bijlage XXI, subbijlage 6a, punt 3.2.2.1 |
Werkelijke temperatuurwaarde ± 3 °C bij het begin van de test ± 5 °C tijdens de test |
|||||||||||||||||||||||||||
Tijd van overdracht van de voorconditioneringszone naar de impregneerzone Bijlage XXI, subbijlage 6a, punt 3.6.2 |
: |
≤ 10 minuten |
||||||||||||||||||||||||||
Tijd tussen het einde van de test van type 1 en de afkoelprocedure |
: |
≤ 10 minuten |
||||||||||||||||||||||||||
Gemeten impregneertijd, te registreren op alle desbetreffende testbladen Bijlage XXI, subbijlage 6a, punt 3.9.2 |
: |
tijd tussen de meting van de eindtemperatuur en het einde van de test van type 1 bij 23 °C |
BIJLAGE II
CONFORMITEIT TIJDENS HET GEBRUIK
1. INLEIDING
1.1. |
Deze bijlage bevat de voorschriften voor de conformiteit tijdens het gebruik met betrekking tot uitlaatemissies en OBD (met inbegrip van IUPRM) van voertuigtypen die krachtens deze verordening zijn goedgekeurd. |
2. VOORSCHRIFTEN
De voorschriften voor de conformiteit tijdens het gebruik zijn die van punt 9 en de aanhangsels 3, 4 en 5 van VN/ECE-Reglement nr. 83, met de in de volgende punten beschreven uitzonderingen.
2.1. |
Punt 9.2.1 van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt als volgt gelezen:
„De controle van de conformiteit tijdens het gebruik door de goedkeuringsinstantie geschiedt op basis van alle relevante informatie waarover de fabrikant beschikt, volgens dezelfde procedures als die voor de conformiteit van de productie, zoals beschreven in artikel 12, leden 1 en 2, van Richtlijn 2007/46/EG en in de punten 1 en 2 van bijlage X bij die richtlijn. Indien een andere goedkeuringsinstantie of een lidstaat de goedkeuringsinstantie informatie uit monitoringtests verstrekt, wordt die informatie gebruikt om de door de fabrikant verstrekte rapporten over de conformiteitscontrole tijdens het gebruik aan te vullen.”. |
2.2. |
Aan punt 9.3.5.2 van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt de volgende alinea toegevoegd:
„… Voertuigen uit kleine productiereeksen van minder dan 1 000 voertuigen per OBD-familie zijn vrijgesteld van de IUPR-minimumvoorschriften alsook van de eis om die bij de goedkeuringsinstantie te tonen.”. |
2.3. |
Verwijzingen naar „overeenkomstsluitende partijen” worden gelezen als verwijzingen naar „lidstaten”. |
2.4. |
In aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt punt 2.6 vervangen door:
„Het voertuig behoort tot een voertuigtype waarvoor krachtens deze verordening typegoedkeuring is verleend en dat vergezeld gaat van een conformiteitscertificaat overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG. Het voertuig is ingeschreven en gebruikt in de Unie.”. |
2.5. |
In aanhangsel 3, punt 2.2, van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt de verwijzing naar „de overeenkomst van 1958” gelezen als een verwijzing naar Richtlijn 2007/46/EG. |
2.6. |
In aanhangsel 3 van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt punt 2.6 vervangen door:
„Het loodgehalte en het zwavelgehalte van een brandstofmonster uit de brandstoftank van het voertuig voldoen aan de toepasselijke normen van Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) en er zijn geen aanwijzingen voor het gebruik van verkeerde brandstof. De controles mogen in de uitlaat gebeuren.”. |
2.7. |
In aanhangsel 3, punt 4.1, van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt de verwijzing naar „emissietests overeenkomstigbijlage 4a” gelezen als een verwijzing naar „overeenkomstig bijlage XXI bij deze verordening uitgevoerde emissietests”. |
2.8. |
In aanhangsel 3, punt 4.1, van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt de verwijzing naar „punt 6.3 van bijlage 4a” gelezen als een verwijzing naar „bijlage XXI, subbijlage 6, punt 1.2.6, bij deze verordening”. |
2.9. |
In aanhangsel 3, punt 4.4, van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt de verwijzing naar „de overeenkomst van 1958” gelezen als een verwijzing naar "artikel 13, lid 1 of 2, van Richtlijn 2007/46/EG". |
2.10. |
In aanhangsel 4, punten 3.2.1 en 4.2 en voetnoten 1 en 2, van VN/ECE-Reglement nr. 83 wordt de verwijzing naar de grenswaarden in tabel 1 van punt 5.3.1.4 gelezen als een verwijzing naar tabel 1 in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007. |
BIJLAGE III
Gereserveerd
BIJLAGE IIIA
CONTROLE VAN EMISSIES ONDER REËLE RIJOMSTANDIGHEDEN
1. INLEIDING, DEFINITIES EN AFKORTINGEN
1.1. Inleiding
Deze bijlage beschrijft de procedure voor de controle van de emissies onder reële rijomstandigheden (RDE, Real Driving Emissions) van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen.
1.2. Definities
1.2.1. |
„Nauwkeurigheid”: de afwijking tussen een gemeten of berekende waarde en een traceerbare referentiewaarde. |
1.2.2. |
„Analysator”: een meetinstrument dat geen deel uitmaakt van het voertuig, maar is geïnstalleerd om de concentratie of de hoeveelheid verontreinigende gassen of deeltjes te bepalen. |
1.2.3. |
„Snijpunt van de as” van een lineaire regressie (a0):
waarin
|
1.2.4. |
„Kalibratie”: het vaststellen van de respons van een analysator, debietmeetinstrument, sensor of signaal, zodat de output ervan overeenstemt met een of meer referentiesignalen. |
1.2.5. |
„Determinatiecoëfficiënt” (r2):
waarin
|
1.2.6. |
„Kruiscorrelatiecoëfficiënt” (r):
waarin
|
1.2.7. |
„Reactietijd”: de tijd vanaf de omschakeling van het gasdebiet (t0) totdat de respons 10 % (t10) van de eindwaarde bedraagt. |
1.2.8. |
„Signalen of gegevens van de motorregeleenheid”: elke informatie en elk signaal geregistreerd door het netwerk van het voertuig met behulp van de in aanhangsel 1, punt 3.4.5, beschreven protocollen. |
1.2.9. |
„Motorregeleenheid” (ECU, Engine Control Unit): de elektronische eenheid die verschillende actuatoren controleert met het oog op een optimale prestatie van de aandrijflijn. |
1.2.10. |
„Emissies”, ook „componenten”, „vervuilende componenten” of „vervuilende emissies” genoemd: de gereguleerde uit gas of deeltjes bestaande componenten van het uitlaatgas. |
1.2.11. |
„Uitlaatgas”: het totaal van alle gasvormige componenten en deeltjes uitgestoten uit de uitlaatopening of uitlaat als gevolg van de verbranding van brandstof in de verbrandingsmotor van het voertuig. |
1.2.12. |
„Uitlaatemissies”: de emissies van deeltjes, gekenmerkt als de massa of het aantal ervan, en van gasvormige componenten uit de uitlaatpijp van het voertuig. |
1.2.13. |
„Volledige schaal”: het volledige bereik van een analysator, debietmeetinstrument of sensor zoals aangegeven door de fabrikant. Indien voor metingen een deel van het bereik van de analysator, het debietmeetinstrument of de sensor wordt gebruikt, moet de volledige schaal worden opgevat als de maximale afgelezen waarde. |
1.2.14. |
„Koolwaterstofresponsfactor” van een bepaalde soort koolwaterstof: de verhouding tussen de afgelezen waarde van een vlamionisatiedetector (FID, Flame Ionisation Detector) en de concentratie van de desbetreffende soort koolwaterstof in de referentiegascilinder, uitgedrukt als ppmC1. |
1.2.15. |
„Groot onderhoud”: de aanpassing, reparatie of vervanging van een analysator, debietmeetinstrument of sensor die de nauwkeurigheid van de metingen kan beïnvloeden. |
1.2.16. |
„Ruis”: twee keer het kwadratisch gemiddelde van tien standaardafwijkingen, elk berekend aan de hand van de nulresponsen gemeten bij een constante registratiefrequentie van ten minste 1,0 Hz voor de duur van 30 seconden. |
1.2.17. |
„Andere koolwaterstoffen dan methaan” (NMHC): totale koolwaterstoffen (THC) met uitzondering van methaan (CH4). |
1.2.18. |
„Deeltjesaantal” (PN, Particle Number): het totale aantal door de uitlaat van het voertuig uitgestoten vaste deeltjes zoals vastgesteld door de in deze verordening vervatte meetprocedure voor de beoordeling van de naleving van de respectieve in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 vastgestelde Euro 6-emissiegrenswaarde. |
1.2.19. |
„Precisie”: 2,5 maal de standaardafwijking van tien herhaalde responsen op een bepaalde traceerbare referentiewaarde. |
1.2.20. |
„Afgelezen waarde”: de numerieke waarde die wordt weergegeven door een analysator, debietmeetinstrument, sensor of ander meetinstrument dat wordt gebruikt bij metingen van emissies van voertuigen. |
1.2.21. |
„Responstijd” (t 90 ): de som van de reactietijd en de stijgtijd. |
1.2.22. |
„Stijgtijd”: de tijd tussen de 10 %-respons en de 90 %-respons (t90 – t10) van de eindwaarde. |
1.2.23. |
„Kwadratisch gemiddelde” (x rms ): de vierkantswortel van het rekenkundig gemiddelde van de kwadraten van waarden, gedefinieerd als:
waarin
|
1.2.24. |
„Sensor”: een meetinstrument dat geen deel uitmaakt van het voertuig zelf, maar is geïnstalleerd om andere parameters dan de concentratie van verontreinigende gassen en deeltjes en het uitlaatgasmassadebiet te meten. |
1.2.25. |
„IJken”: de kalibratie van een analysator, debietmeetinstrument of sensor, zodat dit instrument een juiste respons geeft op een norm die zo veel mogelijk overeenstemt met de te verwachten maximumwaarde bij de werkelijke emissietest. |
1.2.26. |
„IJkrespons”: de gemiddelde respons op een ijksignaal gedurende een periode van ten minste 30 seconden. |
1.2.27. |
„IJkresponsverloop”: het verschil tussen de gemiddelde respons op een ijksignaal en het werkelijke ijksignaal dat wordt gemeten voor een bepaalde tijdsduur nadat een analysator, debietmeetinstrument of sensor op correcte wijze is geijkt. |
1.2.28. |
„Helling” van een lineaire regressie (a 1):
waarin
|
1.2.29. |
„Standaardfout van de schatting” (SEE, standard error of estimate):
waarin
|
1.2.30. |
„Totale koolwaterstoffen” (THC, total hydrocarbons): de som van alle vluchtige verbindingen die worden gemeten door een FID. |
1.2.31. |
„Traceerbaar”: de mogelijkheid om een meting of afgelezen waarde via een ononderbroken keten van vergelijkingen terug te voeren naar een bekende en algemeen aanvaarde norm. |
1.2.32. |
„Omzettingstijd”: het tijdsverschil tussen een verandering van concentratie of debiet (t 0 ) bij het referentiepunt en een systeemrespons van 50 % van de eindwaarde (t 50 ). |
1.2.33. |
„Type analysator”: een groep analysatoren van dezelfde fabrikant die volgens hetzelfde principe functioneren om de concentratie van een specifieke gasvormige component of het aantal deeltjes te bepalen. |
1.2.34. |
„Type uitlaatgasmassadebietmeter”: een groep uitlaatgasmassadebietmeters van dezelfde fabrikant waarvan de buis eenzelfde binnendiameter heeft en die volgens hetzelfde principe functioneren om het massadebiet van het uitlaatgas te bepalen. |
1.2.35. |
„Validatie”: het beoordelen van de correcte installatie en werking van een draagbaar emissiemeetsysteem en de juistheid van de uitlaatgasmassadebietmetingen die zijn verkregen met een of meer niet-traceerbare uitlaatgasmassadebietmeters of berekend aan de hand van sensoren of ECU-signalen. |
1.2.36. |
„Verificatie”: het beoordelen of de gemeten of berekende output van de analysator, het debietmeetinstrument, de sensor of het signaal overeenstemt met een referentiesignaal binnen een of meer vooraf vastgestelde aanvaardingslimieten. |
1.2.37. |
„Nulstelling”: de kalibratie van een analysator, debietmeetinstrument of sensor zodat het instrument of de sensor op correcte wijze een respons op een nulsignaal geeft. |
1.2.38. |
„Nulrespons”: de gemiddelde respons op een nulsignaal gedurende een periode van ten minste 30 seconden. |
1.2.39. |
„Nulresponsverloop”: het verschil tussen de gemiddelde respons op een nulsignaal en het werkelijke nulsignaal dat wordt gemeten voor een bepaalde tijdsduur nadat een analysator, debietmeetinstrument of sensor op correcte wijze op nul is gekalibreerd. |
1.3. Afkortingen
Afkortingen betreffen in het algemeen zowel de enkelvouds- als de meervoudsvorm van de afgekorte begrippen.
CH4 |
— |
methaan |
CLD |
— |
chemiluminescentiedetector |
CO |
— |
koolmonoxide |
CO2 |
— |
kooldioxide |
CVS |
— |
bemonsteringsapparaat met constant volume („Constant Volume Sampler”) |
DCT |
— |
dubbelekoppelingversnellingsbak („Dual Clutch Transmission”) |
ECU |
— |
motorregeleenheid („Engine Control Unit”) |
EFM |
— |
uitlaatgasmassadebietmeter („Exhaust mass Flow Meter”) |
FID |
— |
vlamionisatiedetector („Flame Ionisation Detector”) |
FS |
— |
volledige schaal („Full Scale”) |
Gps |
— |
satellietplaatsbepalingssysteem („Global Positioning System”) |
H2O |
— |
water |
HC |
— |
koolwaterstoffen |
HCLD |
— |
verwarmde chemiluminescentiedetector („Heated ChemiLuminescence Detector”) |
HEV |
— |
hybride elektrisch voertuig |
ICE |
— |
verbrandingsmotor („Internal Combustion Engine”) |
ID |
— |
identificatienummer of -code |
Lpg |
— |
vloeibaar petroleumgas („Liquid Petroleum Gas”) |
MAW |
— |
voortschrijdend gemiddeldenvenster („Moving Average Window”) |
max |
— |
maximumwaarde |
N2 |
— |
stikstof |
NDIR |
— |
niet-dispersieve infrarood-analysator |
NDUV |
— |
niet-dispersieve ultravioletanalysator |
NEDC |
— |
nieuwe Europese rijcyclus („New European Driving Cycle”) |
NG |
— |
aardgas |
NMC |
— |
niet-methaancutter |
NMC-FID |
— |
niet-methaancutter in combinatie met een vlamionisatiedetector |
NMHC |
— |
andere koolwaterstoffen dan methaan („Non-Methane HydroCarbons”) |
NO |
— |
stikstofmonoxide |
nr. |
— |
nummer |
NO2 |
— |
stikstofdioxide |
NOx |
— |
stikstofoxiden |
NTE |
— |
niet te overschrijden („Not-to-exceed”) |
O2 |
— |
zuurstof |
OBD |
— |
boorddiagnose („On-Board Diagnostics”) |
PEMS |
— |
draagbaar emissiemeetsysteem („Portable Emissions Measurement System”) |
PHEV |
— |
plug-in hybride elektrisch voertuig |
PN |
— |
deeltjesaantal („Particle Number”) |
RDE |
— |
emissies onder reële rijomstandigheden („Real Driving Emissions”) |
RPA |
— |
relatieve positieve versnelling („Relative Positive Acceleration”) |
SCR |
— |
selectieve katalytische reductie |
SEE |
— |
standaardfout van de schatting |
THC |
— |
totaal aan koolwaterstoffen („Total HydroCarbons”) |
VN/ECE |
— |
Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties |
VIN |
— |
voertuigidentificatienummer |
WLTC |
— |
wereldwijd geharmoniseerde testcyclus voor lichte voertuigen („Worldwide Harmonised Light vehicles Test Cycle”) |
WWH-OBD |
— |
wereldwijd geharmoniseerde normen voor boorddiagnose („WorldWide Harmonised On-Board Diagnostics”) |
2. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
2.1. Niet te overschrijden emissiegrenswaarden
Gedurende de normale levensduur van een voertuig waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007, mogen de emissies ervan, zoals bepaald overeenkomstig de voorschriften van deze bijlage en uitgestoten bij elke mogelijke RDE-test die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van deze bijlage, niet meer bedragen dan de volgende niet te overschrijden waarden voor verontreinigende stoffen:
Daarin is EURO-6 de in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2007 vastgestelde toepasselijke Euro-6-emissiegrenswaarde.
2.1.1. Definitieve conformiteitsfactoren
De conformiteitsfactor CFpollutant voor de desbetreffende verontreinigende stof wordt als volgt bepaald:
Verontreinigende stof |
Massa stikstofoxiden (NOx) |
Deeltjesaantal (PN) |
Massa koolmonoxide (CO) (1) |
Massa totale koolwaterstoffen (THC) |
Gecombineerde massa totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden (THC + NOx) |
CFpollutant |
1 + marge waarbij marge = 0,5 |
nog te bepalen |
— |
— |
— |
2.1.2. Tijdelijke conformiteitsfactoren
In afwijking van punt 2.1.1 kunnen gedurende een periode van vijf jaar en vier maanden na de in artikel 10, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 715/2007 gespecificeerde data en op verzoek van de fabrikant de volgende tijdelijke conformiteitsfactoren worden toegepast:
Verontreinigende stof |
Massa stikstofoxiden (NOx) |
Deeltjesaantal (PN) |
Massa koolmonoxide (CO) (2) |
Massa totale koolwaterstoffen (THC) |
Gecombineerde massa totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden (THC + NOx) |
CFpollutant |
2,1 |
nog te bepalen |
— |
— |
— |
De toepassing van tijdelijke conformiteitsfactoren wordt vermeld op het conformiteitscertificaat van het voertuig.
2.1.3. Overdrachtsfuncties
De in punt 2.1 bedoelde overdrachtsfunctie TF(p1,…, pn) wordt vastgesteld op 1 voor de volledige reeks parameters pi (i = 1,…,n).
Indien de overdrachtsfunctie TF(p1,…, pn) wordt gewijzigd, gebeurt dit op een wijze die de milieueffecten en de doeltreffendheid van de RDE-testprocedures niet nadelig beïnvloedt. Met name moet de volgende voorwaarde zijn vervuld:
waarbij
— |
dp de integraal over de gehele ruimte van de parameters pi (i = 1,…,n) vertegenwoordigt; |
— |
Q(p1,…, pn) de waarschijnlijkheidsdichtheid is van een gebeurtenis die overeenkomt met de parameters pi (i = 1,…,n) bij reële rijomstandigheden. De fabrikant bevestigt de naleving van punt 2.1 door het invullen van het in aanhangsel 9 opgenomen certificaat. |
2.2. De RDE-tests die in deze bijlage zijn voorgeschreven voor typegoedkeuring en tijdens de levensduur van een voertuig, vestigen een vermoeden van conformiteit met de voorschriften van punt 2.1. Het vermoeden van conformiteit kan opnieuw worden beoordeeld door aanvullende RDE-tests.
2.3. De lidstaten zorgen ervoor dat voertuigen met een PEMS kunnen worden getest op de openbare weg, met inachtneming van de procedures van hun eigen nationale recht en van de plaatselijke verkeerswetgeving en veiligheidsvoorschriften.
2.4. De fabrikanten moeten ervoor zorgen dat de voertuigen door een onafhankelijke partij met een PEMS op de openbare weg kunnen worden getest, bijvoorbeeld door geschikte adapters voor uitlaatpijpen ter beschikking te stellen, toegang te verlenen tot de signalen van de ECU en de nodige administratieve regelingen te treffen. Indien de desbetreffende test met een PEMS niet verplicht is uit hoofde van deze verordening, mag de fabrikant een billijke vergoeding eisen als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 715/2007.
3. UIT TE VOEREN RDE-TEST
3.1. De volgende voorschriften zijn van toepassing op tests met een PEMS als bedoeld in artikel 3, lid 10, tweede alinea.
3.1.0. Aan de voorschriften van punt 2.1 moet worden voldaan voor de stadscyclus en de volledige PEMS-rit. Naar keuze van de fabrikant moet aan de voorwaarden van ten minste een van de twee onderstaande punten worden voldaan:
3.1.0.1. |
Mgas,d,t ≤ NTEpollutant en Mgas,d,u ≤ NTEpollutant , waarbij de definities van punt 2.1 van deze bijlage en de punten 6.1 en 6.3 van aanhangsel 5 en de instelling gas = pollutant van toepassing zijn. |
3.1.0.2. |
Mw,gas,d ≤ NTEpollutant en Mw,gas,d,u ≤ NTEpollutant , waarbij de definities van punt 2.1 van deze bijlage en punt 3.9 van aanhangsel 6 en de instelling gas = pollutant van toepassing zijn. |
3.1.1. Voor de typegoedkeuring wordt het uitlaatgasmassadebiet bepaald door middel van meetapparatuur die onafhankelijk van het voertuig functioneert, en mogen geen ECU-gegevens van het voertuig worden gebruikt. Buiten de context van de typegoedkeuring mogen alternatieve methoden voor de bepaling van het uitlaatgasmassadebiet worden gebruikt overeenkomstig aanhangsel 2, punt 7.2.
3.1.2. Indien de goedkeuringsinstantie niet tevreden is over de controle van de gegevenskwaliteit en de validatieresultaten van een overeenkomstig de aanhangsels 1 en 4 uitgevoerde PEMS-test, kan zij de test ongeldig verklaren. In dat geval worden de testgegevens en de redenen voor de ongeldigverklaring van de test geregistreerd door de goedkeuringsinstantie.
3.1.3. Rapportering en verspreiding van informatie over RDE-tests
3.1.3.1. |
De fabrikant verschaft de goedkeuringsinstantie een overeenkomstig aanhangsel 8 opgesteld technisch rapport. |
3.1.3.2. |
De fabrikant zorgt ervoor dat de volgende informatie kosteloos beschikbaar is op een openbaar toegankelijke website:
|
3.1.3.3. |
Op verzoek stelt de fabrikant aan elke belanghebbende partij het in punt 3.1.3.1 bedoelde technische rapport kosteloos binnen 30 dagen ter beschikking. |
3.1.3.4. |
Op verzoek stelt de typegoedkeuringsinstantie de in de punten 3.1.3.1 en 3.1.3.2 genoemde informatie binnen 30 dagen ter beschikking. De typegoedkeuringsinstantie mag een redelijke en evenredige vergoeding in rekening brengen, die een verzoeker met een gerechtvaardigd belang er niet van weerhoudt om de informatie in kwestie op te vragen en die niet meer bedraagt dan de interne kosten van de instantie om de gevraagde informatie beschikbaar te stellen. |
4. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
4.1. |
De RDE-prestaties worden aangetoond door voertuigen op de weg te testen met hun normale rijpatronen, onder normale omstandigheden en met een normale lading. De RDE-test moet representatief zijn voor voertuigen die worden gebruikt op hun echte routes en met hun normale lading. |
4.2. |
De fabrikant toont tegenover de goedkeuringsinstantie aan dat het voertuig, de rijpatronen, de omstandigheden en de ladingen die hij heeft gekozen, representatief zijn voor de voertuigfamilie. De voorschriften ten aanzien van de lading en hoogte, zoals vastgesteld in de punten 5.1 en 5.2, worden vooraf gebruikt om na te gaan of de voorwaarden aanvaardbaar zijn voor de RDE-test. |
4.3. |
De goedkeuringsinstantie stelt een testrit in stadscyclus, buitenwegcyclus en snelwegcyclus voor, die aan de voorschriften van punt 6 voldoet. Bij de keuze van de rit wordt op basis van een topografische kaart bepaald waar sprake is van stad, van buitenwegen en van snelwegen. |
4.4. |
Indien de emissies of de prestaties van een voertuig worden beïnvloed door de verzameling van ECU-gegevens, wordt de volledige PEMS-testfamilie waartoe het voertuig zoals gedefinieerd in aanhangsel 7 behoort, aangemerkt als niet-conform. Deze functie wordt aangemerkt als een „manipulatie-instrument” in de zin van artikel 3, punt 10, van Verordening (EG) nr. 715/2007. |
5. RANDVOORWAARDEN
5.1. Lading en testmassa van het voertuig
5.1.1. |
De basislading van het voertuig bestaat uit de bestuurder, een getuige van de test (indien van toepassing) en de testapparatuur, met inbegrip van de hulpmiddelen voor montage en energievoorziening. |
5.1.2. |
Voor testdoeleinden kan enige kunstmatige lading worden toegevoegd, zolang de totale massa van de basis- en kunstmatige lading niet meer bedraagt dan 90 % van de som van de „massa van de passagiers” en de „nuttige massa” in de zin van artikel 2, punten 19 en 21, van Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie (*1). |
5.2. Omgevingsomstandigheden
5.2.1. |
De test wordt uitgevoerd onder de in dit deel vastgestelde omgevingsomstandigheden. De omgevingsomstandigheden worden „uitgebreid” wanneer ten minste een van de omstandigheden ten aanzien van de temperatuur en hoogte wordt uitgebreid. |
5.2.2. |
Gematigde hoogteomstandigheden: hoogte van niet meer dan 700 meter boven de zeespiegel. |
5.2.3. |
Uitgebreide hoogteomstandigheden: hoogte van meer dan 700 meter boven de zeespiegel en niet meer dan 1300 meter boven de zeespiegel. |
5.2.4. |
Gematigde temperatuursomstandigheden: minstens 273 K (0 °C) en hoogstens 303 K (30 °C). |
5.2.5. |
Uitgebreide temperatuursomstandigheden: minstens 266 K (-7 °C) en minder dan 273 K (0 °C) of meer dan 303 K (30 °C) en hoogstens 308 K (35 °C). |
5.2.6. |
In afwijking van de bepalingen van de punten 5.2.4 en 5.2.5 bedraagt de laagste temperatuur bij gematigde omstandigheden minstens 276 K (3 °C) en bedraagt de laagste temperatuur bij uitgebreide omstandigheden minstens 271 K (-2 °C) tussen het begin van de toepassing van bindende niet te overschrijden emissiegrenswaarden als vastgesteld in punt 2.1 en tot vijf jaar na de in artikel 10, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 715/2007 vastgestelde data. |
5.3. Niet van toepassing
5.4. Dynamische omstandigheden
De dynamische omstandigheden omvatten de werking van de weghelling, tegenwind en het dynamisch rijgedrag (acceleraties, vertragingen) en ondersteunende systemen op het energieverbruik en de emissies van het testvoertuig. De normaliteit van de dynamische omstandigheden wordt gecontroleerd nadat de test is voltooid, met gebruikmaking van geregistreerde PEMS-gegevens. Deze controle wordt in twee stappen uitgevoerd:
5.4.1. |
het totale overschot of tekort aan dynamisch rijgedrag tijdens de rit wordt gecontroleerd met behulp van de in aanhangsel 7a van deze bijlage beschreven methoden; |
5.4.2. |
indien de resultaten van de rit op grond van de controles van punt 5.4.1 als geldig worden aangemerkt, worden de in de aanhangsels 5 en 6 van deze bijlage vastgelegde methoden toegepast om de normaliteit van de testomstandigheden te toetsen. Elke methode omvat een referentie voor testomstandigheden, bandbreedtes rond de referentie en de vereiste minimumdekking om tot een geldige test te komen. |
5.5. Toestand van het voertuig en werking
5.5.1. Hulpsystemen
Het airconditioningsysteem en andere hulpvoorzieningen moeten worden gebruikt op een wijze die overeenstemt met het mogelijke gebruik ervan door een consument bij het rijden op de weg.
5.5.2. Voertuigen met een periodiek regenererend systeem
5.5.2.1. |
Voor „periodiek regenererend systeem” geldt de definitie in artikel 2, punt 6. |
5.5.2.2. |
Indien tijdens een test een periodieke regeneratie optreedt, kan de test ongeldig worden verklaard en op verzoek van de fabrikant eenmalig worden herhaald. |
5.5.2.3. |
De fabrikant mag zorgen dat de regeneratie wordt voltooid en het voertuig naar behoren voorbereiden voor de tweede test. |
5.5.2.4. |
Als bij de tweede RDE-test opnieuw een regeneratie optreedt, worden de tijdens de tweede test uitgestoten verontreinigende stoffen opgenomen in de beoordeling van de emissies. |
6. VOORSCHRIFTEN VOOR DE RIT
6.1. |
De aandelen van het rijden in stadscyclus, buitenwegcyclus en snelwegcyclus, ingedeeld naar snelheid overeenkomstig de punten 6.3, 6.4 en 6.5, worden uitgedrukt als percentage van de totale lengte van de rit. |
6.2. |
De rit bestaat achtereenvolgens uit een rit in stadscyclus, buitenwegcyclus en snelwegcyclus in de in punt 6.6 vastgestelde verhoudingen. De stadscyclus, de buitenwegcyclus en de snelwegcyclus worden onafgebroken afgewerkt. De buitenwegcyclus mag worden onderbroken door korte perioden van stadscyclus wanneer door stedelijke gebieden wordt gereden. De snelwegcyclus mag worden onderbroken door korte perioden van stadscyclus of buitenwegcyclus, bijvoorbeeld bij tolstations of wegwerkzaamheden. Indien om praktische redenen een andere testvolgorde is gerechtvaardigd, mag de volgorde van de stads-, de buitenweg- en de snelwegcyclus om praktische redenen worden gewijzigd na toestemming van de goedkeuringsinstantie. |
6.3. |
De stadscyclus wordt gekenmerkt door een voertuigsnelheid van hoogstens 60 km/h. |
6.4. |
De buitenwegcyclus wordt gekenmerkt door een voertuigsnelheid van hoger dan 60 km/h en hoogstens 90 km/h. |
6.5. |
De snelwegcyclus wordt gekenmerkt door een voertuigsnelheid van hoger dan 90 km/h. |
6.6. |
De rit bestaat uit ongeveer 34 % stads-, 33 % buitenweg- en 33 % snelwegcyclus, ingedeeld naar snelheid overeenkomstig de punten 6.3 tot en met 6.5. „Ongeveer” staat voor een bandbreedte van ± 10 procentpunten rond de vermelde percentages. De afgelegde afstand in de stad mag echter nooit minder bedragen dan 29 % van de totale rit. |
6.7. |
De voertuigsnelheid mag normaal gesproken de 145 km/h niet overschrijden. Deze maximumsnelheid mag gedurende niet meer dan 3 % van de tijdsduur van de snelwegcyclus worden overschreden met 15 km/h. De plaatselijke snelheidsbeperkingen blijven van kracht tijdens een PEMS-test, onverminderd andere juridische gevolgen. Overtredingen van plaatselijke snelheidsbeperkingen maken de resultaten van een PEMS-test niet per definitie ongeldig. |
6.8. |
De gemiddelde snelheid (inclusief perioden van stilstand) van de rit in de stadscyclus moet tussen 15 en 40 km/h bedragen. De tijdsduur van de stadscyclus moet voor 6 tot 30 % bestaan uit perioden van stilstand, gedefinieerd als een voertuigsnelheid van minder dan 1 km/h. Een rit in de stadscyclus moet meerdere periodes van stilstand van ten minste 10 seconden omvatten. Indien een periode van stilstand meer dan 180 s duurt, worden de emissies gedurende de 180 s na een dergelijke buitensporig lange periode van stilstand uitgesloten van de emissiebeoordeling. |
6.9. |
Tijdens de snelwegcyclus varieert de snelheid naar behoren binnen een bandbreedte tussen 90 en ten minste 110 km/h. De voertuigsnelheid bedraagt ten minste vijf minuten lang meer dan 100 km/h. |
6.10. |
De duur van de rit bedraagt tussen 90 en 120 minuten. |
6.11. |
Het begin- en het eindpunt verschillen qua hoogte boven de zeespiegel niet meer dan 100 m van elkaar. Daarnaast moet het relatieve aantal overwonnen positieve hoogtemeters minder bedragen dan 1 200 m/100 km, vastgesteld overeenkomstig aanhangsel 7b. |
6.12. |
De stadscyclus, de buitenwegcyclus en de snelwegcyclus omvatten elk ten minste 16 km. |
7. OPERATIONELE VOORSCHRIFTEN
7.1. |
De rit wordt dusdanig geselecteerd dat de test niet wordt onderbroken en de gegevens continu worden geregistreerd, zodat de in punt 6.10 gedefinieerde minimale testduur wordt bereikt. |
7.2. |
De stroomtoevoer naar het PEMS wordt verzorgd door een externe stroombron en is niet afkomstig van een bron die haar energie direct of indirect uit de motor van het geteste voertuig put. |
7.3. |
De PEMS-apparatuur wordt zodanig geïnstalleerd dat de emissies en/of de prestaties van het voertuig zo weinig mogelijk worden beïnvloed. Er wordt naar gestreefd de massa van de geïnstalleerde apparatuur en de mogelijke aerodynamische veranderingen aan het testvoertuig tot een minimum te beperken. De lading van het voertuig moet voldoen aan punt 5.1. |
7.4. |
Een RDE-test moet worden uitgevoerd op werkdagen zoals vastgesteld voor de Unie bij Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (*2). |
7.5. |
Een RDE-test moet worden uitgevoerd op verharde wegen en straten; gebruik in het terrein is bijvoorbeeld niet toegestaan. |
7.6. |
Langdurig stationair draaien moet worden vermeden nadat de motor voor het eerst is gestart aan het begin van de emissietest. Als de motor tijdens de test afslaat, mag deze opnieuw worden gestart, maar de bemonstering mag niet worden onderbroken. |
8. SMEEROLIE, BRANDSTOF EN REAGENS
8.1. |
De voor de RDE-test gebruikte brandstof, smeermiddelen en reagens (indien van toepassing) moeten voldoen aan de specificaties die de fabrikant voor het gebruik van het voertuig door de klant heeft voorgeschreven. |
8.2. |
Van de brandstof, de smeermiddelen en het reagens (indien van toepassing) worden monsters afgenomen die ten minste een jaar worden bewaard. |
9. EMISSIES EN EVALUATIE VAN DE RIT
9.1. |
De test wordt uitgevoerd overeenkomstig aanhangsel 1 van deze bijlage. |
9.2. |
De rit moet voldoen aan de voorschriften van de punten 4 tot en met 8. |
9.3. |
Het is niet toegestaan gegevens van verschillende ritten te combineren of ritgegevens te wijzigen of te wissen, met uitzondering van de bepalingen voor lange periodes van stilstand als beschreven in punt 6.8. |
9.4. |
Na vaststelling van de geldigheid van een rit overeenkomstig punt 9.2 moeten de emissieresultaten worden berekend met behulp van de methoden beschreven in de aanhangsels 5 en 6 van deze bijlage. |
9.5. |
Als gedurende een bepaald tijdsinterval de omgevingsomstandigheden zijn uitgebreid in de zin van punt 5.2, worden voor het betrokken tijdsinterval de overeenkomstig aanhangsel 4 berekende verontreinigende emissies gedeeld door een waarde van 1,6 voordat wordt beoordeeld of zij voldoen aan de voorschriften van deze bijlage. Deze bepaling is niet van toepassing op CO2-emissies. |
9.6. |
De koude start wordt gedefinieerd overeenkomstig punt 4 van aanhangsel 4 van deze bijlage. Totdat specifieke voorschriften voor emissies bij een koude start worden toegepast, moeten deze worden geregistreerd, maar uitgesloten van de beoordeling van de emissies. |
(1) De CO-emissies moeten worden gemeten en geregistreerd bij RDE-tests.
Marge is een parameter die rekening houdt met de extra meetonzekerheden in verband met het gebruik van de PEMS-apparatuur, die jaarlijks wordt geëvalueerd en herzien naar aanleiding van kwaliteitsverbeteringen van de PEMS-procedure of de technische vooruitgang.
(2) De CO-emissies moeten worden gemeten en geregistreerd bij RDE-tests.
(*1) Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de typegoedkeuringsvoorschriften voor massa's en afmetingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 353 van 21.12.2012, blz. 31).
(*2) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).
Aanhangsel 1
Testprocedure voor het testen van voertuigemissies met een draagbaar emissiemeetsysteem (PEMS)
1. INLEIDING
Dit aanhangsel geeft een beschrijving van de testprocedure ter bepaling van de uitlaatemissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen met behulp van een draagbaar emissiemeetsysteem.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
≤ |
— |
kleiner dan of gelijk aan |
# |
— |
aantal |
#/m3 |
— |
aantal per kubieke meter |
% |
— |
procent |
°C |
— |
graden Celsius |
g |
— |
gram |
g/s |
— |
gram per seconde |
h |
— |
uur |
Hz |
— |
hertz |
K |
— |
kelvin |
kg |
— |
kilogram |
kg/s |
— |
kilogram per seconde |
km |
— |
kilometer |
km/h |
— |
kilometer per uur |
kPa |
— |
kilopascal |
kPa/min |
— |
kilopascal per minuut |
l |
— |
liter |
l/min |
— |
liter per minuut |
m |
— |
meter |
m3 |
— |
kubieke meter |
mg |
— |
milligram |
min |
— |
minuut |
p e |
— |
druk na leegpompen [kPa] |
qvs |
— |
volumedebiet van het systeem [l/min] |
ppm |
— |
delen per miljoen |
ppmC1 |
— |
delen per miljoen koolstofequivalent |
rpm |
— |
omwentelingen per minuut |
s |
— |
seconde |
V s |
— |
systeemvolume [l] |
3. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
3.1. PEMS
De test moet worden uitgevoerd met een PEMS dat bestaat uit de in de punten 3.1.1 tot en met 3.1.5 vastgestelde onderdelen. Indien van toepassing kan een verbinding met de ECU van het voertuig worden gemaakt voor het bepalen van de relevante parameters van de motor en van het voertuig zoals vastgesteld in punt 3.2.
3.1.1. |
Analysatoren voor het bepalen van de concentratie van verontreinigende stoffen in het uitlaatgas. |
3.1.2. |
Een of meerdere instrumenten of sensoren om het uitlaatgasmassadebiet te meten of te bepalen. |
3.1.3. |
Een gps om de positie, de hoogte en de snelheid van het voertuig te bepalen. |
3.1.4. |
Eventuele sensoren en andere apparaten die geen deel uitmaken van het voertuig, bv. voor het meten van de omgevingstemperatuur, relatieve vochtigheid, luchtdruk en de snelheid van het voertuig. |
3.1.5. |
Een van het voertuig onafhankelijke energiebron voor de aandrijving van het PEMS. |
3.2. Testparameters
De in tabel 1 van dit aanhangsel vastgestelde parameters worden gemeten en geregistreerd bij een constante frequentie van 1,0 Hz of hoger en gerapporteerd overeenkomstig de voorschriften van aanhangsel 8. Indien ECU-parameters worden verkregen, moeten deze beschikbaar zijn met aanzienlijk hogere frequentie dan de door het PEMS geregistreerde parameters. De analysatoren, debietmeetinstrumenten en sensoren van het PEMS moeten voldoen aan de voorschriften van de aanhangsels 2 en 3 van deze bijlage.
Tabel 1
Testparameters
Parameter |
Aanbevolen eenheid |
Bron (8) |
ppm |
Analysator |
|
ppm |
Analysator |
|
ppm |
Analysator (6) |
|
ppm |
Analysator |
|
CO2-concentratie (1) |
ppm |
Analysator |
ppm |
Analysator (7) |
|
PN-concentratie (4) |
#/m3 |
Analysator |
Uitlaatgasmassadebiet |
kg/s |
EFM, alle methoden beschreven in punt 7 van aanhangsel 2 |
Omgevingsvochtigheid |
% |
Sensor |
Omgevingstemperatuur |
K |
Sensor |
Omgevingsdruk |
kPa |
Sensor |
Voertuigsnelheid |
km/h |
Sensor, gps of ECU (3) |
Breedtegraad van het voertuig |
graden |
gps |
Lengtegraad van het voertuig |
graden |
gps |
m |
Gps of sensor |
|
Uitlaatgastemperatuur (5) |
K |
Sensor |
Temperatuur koelvloeistof motor (5) |
K |
Sensor of ECU |
Motortoerental (5) |
rpm |
Sensor of ECU |
Motorkoppel (5) |
Nm |
Sensor of ECU |
Koppel bij aangedreven as (5) |
Nm |
Koppelmeter |
Pedaalstand (5) |
% |
Sensor of ECU |
Motorbrandstofdebiet (2) |
g/s |
Sensor of ECU |
Inlaatluchtdebiet van de motor (2) |
g/s |
Sensor of ECU |
Foutenstatus (5) |
— |
ECU |
Temperatuur van de inlaatluchtstroom |
K |
Sensor of ECU |
Regeneratiestatus (5) |
— |
ECU |
Temperatuur van de motorolie (5) |
K |
Sensor of ECU |
Eigenlijke versnelling (5) |
# |
ECU |
Gewenste versnelling (bv. schakelindicator) (5) |
# |
ECU |
Andere voertuiggegevens (5) |
nader te bepalen |
ECU |
3.3. Voorbereiding van het voertuig
De voorbereiding van het voertuig omvat een algemene controle van de correcte technische werking van het testvoertuig.
3.4. De installatie van het PEMS
3.4.1. Algemeen
Het PEMS wordt geïnstalleerd volgens de instructies van de PEMS-fabrikant en de plaatselijke veiligheids- en gezondheidsvoorschriften. Het PEMS wordt zodanig geïnstalleerd dat de test zo weinig mogelijk wordt beïnvloed door elektromagnetische interferentie, blootstelling aan schokken, trillingen, stof en temperatuurschommelingen. De installatie en de werking van het PEMS moeten lekvrij en met zo weinig mogelijk warmteverlies zijn. De installatie en de werking van het PEMS moeten zodanig zijn dat de aard van de uitlaatgassen niet verandert en de uitlaat niet onnodig wordt verlengd. Om het genereren van deeltjes te voorkomen, moeten de verbindingsstukken bestendig zijn tegen de tijdens de test te verwachten uitlaatgastemperatuur. Het wordt afgeraden om een materiaal te gebruiken dat vluchtige bestanddelen kan voortbrengen om de uitlaatopening en de verbindingsslang te verbinden. Indien verbindingsstukken van elastomeer worden gebruikt, moeten zij zo weinig mogelijk worden blootgesteld aan de uitlaatgassen om beïnvloeding van de resultaten bij hoge motorbelasting te voorkomen.
3.4.2. Toelaatbare tegendruk
De installatie en de werking van het PEMS mogen de statische druk aan de uitlaatopening niet onnodig verhogen. Indien technisch haalbaar, heeft elk verlengstuk dat de bemonstering of de verbinding met de uitlaatgasmassadebietmeter mogelijk moet maken, een dwarsdoorsnede die minstens gelijk is aan die van de uitlaatpijp.
3.4.3. Uitlaatgasmassadebietmeter (EFM)
Telkens wanneer de EFM wordt gebruikt, wordt deze aan de uitlaat of uitlaten van het voertuig bevestigd volgens de aanbevelingen van de EFM-fabrikant. Het meetbereik van de EFM moet overeenkomen met het bereik van het bij de test te verwachten uitlaatgasmassadebiet. De installatie van de EFM en eventuele adapters of aansluitingen van de uitlaatpijp mogen de werking van de motor of het uitlaatgasnabehandelingssysteem niet belemmeren. Aan weerszijden van het debietdetectie-element wordt een rechte buis van ten minste viermaal de pijpdiameter of 150 mm (grootste waarde is van toepassing) geplaatst. Bij het testen van een motor met meerdere cilinders met een vertakt uitlaatspruitstuk wordt aanbevolen de spruitstukken vóór de uitlaatgasmassadebietmeter te combineren en de dwarsdoorsnede van de leidingen op passende wijze te vergroten om de tegendruk in de uitlaat tot een minimum te beperken. Indien dit niet mogelijk is, moet een meting van het uitlaatgasdebiet met verschillende EFM's worden overwogen. Door de grote verscheidenheid aan vormen, afmetingen en uitlaatgasmassadebiet kunnen compromissen nodig zijn – op basis van goede technische inzichten – bij de keuze en de installatie van de EFM('s). Indien de nauwkeurigheid van de metingen dit vereist, mag een EFM met een diameter van minder dan de uitlaatopening of de totale doorsnede van meerdere openingen worden geïnstalleerd, mits dit de werking of de uitlaatgasnabehandeling niet belemmert, zoals vastgesteld in punt 3.4.2.
3.4.4. Satellietplaatsbepalingssysteem (gps)
De gps-antenne moet zodanig worden aangebracht dat een goede ontvangst van het satellietsignaal wordt gegarandeerd, bijvoorbeeld op de hoogst mogelijke plaats. De aangebrachte gps-antenne moet zo weinig mogelijk interfereren met de werking van het voertuig.
3.4.5. Verbinding met de elektronische regeleenheid van de motor (ECU)
Desgewenst kunnen de in tabel 1 opgenomen relevante voertuig- en motorparameters worden geregistreerd met een datalogsysteem dat is verbonden met de ECU of het netwerk van het voertuig volgens normen zoals ISO 15031-5 of SAE J1979, OBD-II, EOBD of WWH-OBD. Indien van toepassing, maken de fabrikanten etiketten bekend om de identificatie van voorgeschreven parameters mogelijk te maken.
3.4.6. Sensoren en hulpapparatuur
Voertuigsnelheidssensoren, temperatuursensoren, thermokoppels voor koelvloeistoffen en andere meetvoorzieningen die geen deel uitmaken van het voertuig, worden geïnstalleerd om de desbetreffende parameter op een representatieve, betrouwbare en nauwkeurige wijze te meten, zonder onnodige interferentie met de werking van het voertuig en van andere analysatoren, debietmeetinstrumenten, sensoren en signalen. Sensoren en hulpapparatuur worden onafhankelijk van het voertuig van energie voorzien. Eventuele veiligheidsgerelateerde verlichting van bevestigingen en toebehoren van PEMS-onderdelen buiten de cabine van het voertuig mag door de accu van het voertuig van energie worden voorzien.
3.5. De bemonstering van emissies
De bemonstering van emissies moet representatief zijn en worden verricht op plaatsen met voldoende heterogene uitlaatgassen waar de invloed van de omgevingslucht na het bemonsteringspunt minimaal is. Indien van toepassing, worden de emissies bemonsterd na de EFM, op een afstand van ten minste 150 mm van het debietdetectie-element. De bemonsteringssondes moeten worden aangebracht op ten minste 200 mm of driemaal de binnendiameter van de uitlaatpijp (grootste waarde is van toepassing) vóór het punt waar het uitlaatgas de PEMS-bemonsteringsinstallatie verlaat en in de omgeving wordt uitgestoten. Indien het PEMS een stroom terugvoert naar de uitlaatpijp, gebeurt dit na de bemonsteringssonde op een wijze die tijdens de werking van de motor geen afbreuk doet aan de aard van het uitlaatgas op het/de bemonsteringspunt(en). Indien de lengte van de bemonsteringsleiding wordt gewijzigd, wordt de overbrengingstijd van het systeem gecontroleerd en indien nodig gecorrigeerd.
Indien de motor met een uitlaatgasnabehandelingssysteem is uitgerust, moet het uitlaatgasmonster na die voorziening worden genomen. Bij het testen van een motor met meerdere cilinders en een vertakt uitlaatspruitstuk moet de inlaat van de sonde ver genoeg in de uitlaat worden geplaatst, zodat het monster representatief is voor de gemiddelde uitlaatemissies van alle cilinders. Bij motoren met meerdere cilinders die afzonderlijke spruitstukken hebben, zoals V-motoren, moeten de spruitstukken vóór de bemonsteringssonde worden gecombineerd. Indien dit technisch niet haalbaar is, moet bemonstering op meerdere plaatsen van voldoende heterogene uitlaatgassen zonder omgevingslucht worden overwogen. In dat geval moeten het aantal en de plaats van de bemonsteringssondes zo veel mogelijk worden afgestemd op die van de EFM's. In geval van ongelijke uitlaatgasstromen moet een evenredige bemonstering of een bemonstering met verscheidene analysatoren worden overwogen.
Indien deeltjes worden gemeten, moet het uitlaatgas worden bemonsterd uit het midden van de stroom uitlaatgassen. Als meerdere sonden voor de bemonstering van emissies worden gebruikt, wordt de deeltjesbemonsteringssonde vóór de andere bemonsteringssonden geplaatst.
Indien koolwaterstoffen worden gemeten, wordt de bemonsteringsleiding verwarmd tot 463 ± 10 K (190 ± 10 °C). Voor de meting van andere gasvormige componenten met of zonder koeler wordt de temperatuur van de bemonsteringsleiding gehandhaafd op minimaal 333 K (60 °C) om condensatie te voorkomen en om te zorgen voor een passend penetratierendement van de verschillende gassen. Voor lagedrukbemonsteringssystemen kan de temperatuur worden verlaagd overeenkomstig de daling van de druk, mits het bemonsteringssysteem garant staat voor een penetratierendement van 95 % voor alle gereguleerde verontreinigende gassen. Indien deeltjes worden bemonsterd, wordt de bemonsteringsleiding vanaf het bemonsteringspunt voor ruw uitlaatgas verwarmd tot een minimumtemperatuur van 373 K (100 °C). De retentietijd van het monster in de bemonsteringsleiding bedraagt minder dan 3 s tot het bereiken van de eerste verdunning of de deeltjesteller.
4. PROCEDURES VOORAFGAAND AAN DE TEST
4.1. Controle op lekken van het PEMS
Nadat het PEMS is geïnstalleerd, moet voor elke PEMS-voertuiginstallatie minstens één controle op lekken worden verricht, volgens de instructies van de PEMS-fabrikant, of als volgt. De sonde wordt losgekoppeld van het uitlaatsysteem en het uiteinde wordt voorzien van een stop. De analysatorpomp wordt ingeschakeld. Indien er geen lek is, wijzen alle debietmeters na een stabiliseringsperiode ongeveer nul aan. Zo niet, worden de bemonsteringsleidingen gecontroleerd en de gebreken hersteld.
De leksnelheid aan de vacuümzijde mag niet meer dan 0,5 % van de snelheid bij normaal gebruik bedragen voor het gedeelte van het systeem dat wordt gecontroleerd. De stroom door de analyseapparatuur en de stroom in de omloopleiding mogen worden gebruikt om de stroomwaarde bij normaal gebruik te ramen.
Het systeem kan ook worden leeggepompt tot een druk van ten minste 20 kPa vacuüm (80 kPa absoluut). Na een stabiliseringsperiode mag de stijging van de druk Δp (kPa/min) in het systeem niet groter zijn dan:
Als alternatief kan de concentratie aan het begin van de bemonsteringsleiding abrupt worden veranderd door van het nulgas op het ijkgas over te schakelen, waarbij de druk op hetzelfde niveau wordt gehouden als in normaal bedrijf. Indien de afgelezen waarde van een correct gekalibreerde analysator na een toereikende tijdsduur ≤ 99 % van de toegevoerde concentratie is, moet het lekprobleem worden opgelost.
4.2. Starten en stabiliseren van het PEMS
Het PEMS wordt ingeschakeld, opgewarmd en gestabiliseerd volgens de specificaties van de PEMS-fabrikant tot bijvoorbeeld de druk, de temperatuur en het debiet de juiste werkingsinstellingen hebben bereikt.
4.3. Voorbereiding van het bemonsteringssysteem
Het bemonsteringssysteem, bestaande uit de bemonsteringssonde, bemonsteringsleidingen en de analysatoren, wordt voorbereid voor de test volgens de instructies van de PEMS-fabrikant. Er wordt voor gezorgd dat het bemonsteringssysteem schoon is en vrij van vochtcondensatie.
4.4. Voorbereiding van de uitlaatgasmassadebietmeter (EFM)
Indien de EFM wordt gebruikt voor het meten van het uitlaatgasmassadebiet, wordt deze doorgeblazen en voorbereid voor gebruik volgens de specificaties van de EFM-fabrikant. Hierdoor worden de eventuele condensatie en afzettingen uit de leidingen en de bijbehorende meetpoorten verwijderd.
4.5. Controle en kalibratie van de analysatoren voor het meten van gasvormige emissies
De nul- en de ijkkalibratie van de analysatoren worden uitgevoerd met kalibratiegassen die voldoen aan punt 5 van aanhangsel 2. De kalibratiegassen worden gekozen aan de hand van de bandbreedte van de bij de RDE-tests te verwachten concentraties van verontreinigende stoffen. Om het verloop van de analysator zo veel mogelijk te beperken, moeten de nul- en ijkkalibratie van analysatoren worden verricht bij een omgevingstemperatuur die zo goed mogelijk overeenkomt met de temperatuur waaraan de testapparatuur tijdens de rit wordt blootgesteld.
4.6. Controle van de analysator voor het meten van deeltjesemissies
De nulwaarde van de analysator wordt geregistreerd door bemonstering van omgevingslucht die met een HEPA-filter is gereinigd. Het signaal wordt geregistreerd bij een constante frequentie van ten minste 1,0 Hz gedurende twee minuten, en hiervan wordt het gemiddelde genomen; de toelaatbare concentratie wordt bepaald zodra geschikte meetapparatuur beschikbaar komt.
4.7. Bepaling van de voertuigsnelheid
De voertuigsnelheid wordt bepaald met ten minste een van de onderstaande methoden:
a) |
een gps; indien de voertuigsnelheid wordt bepaald met een gps, wordt de afstand van de totale rit vergeleken met de metingen van een andere methode overeenkomstig punt 7 van aanhangsel 4; |
b) |
een sensor (bv. optische of microgolfsensor); indien de voertuigsnelheid wordt bepaald met een sensor, moeten de snelheidsmetingen voldoen aan de voorschriften van punt 8 van aanhangsel 2, ofwel wordt de afstand van de totale rit die door de sensor is bepaald, vergeleken met een referentieafstand die is verkregen uit een digitale wegenkaart of topografische kaart. De totale met de sensor bepaalde afstand van de rit mag niet meer dan 4 % afwijken van de referentieafstand; |
c) |
de ECU; indien de voertuigsnelheid wordt bepaald met de ECU, wordt de totale afstand van de rit gevalideerd overeenkomstig punt 3 van aanhangsel 3, en wordt het ECU-snelheidssignaal zo nodig bijgesteld om te voldoen aan punt 3.3 van aanhangsel 3. Als alternatief kan de afstand van de totale rit zoals bepaald met de ECU worden vergeleken met een referentieafstand die is verkregen uit een digitale wegenkaart of topografische kaart. De totale met de ECU bepaalde afstand van de rit mag niet meer dan 4 % afwijken van de referentieafstand. |
4.8. Controle van de PEMS-opstelling
De juistheid van verbindingen met alle sensoren en, indien van toepassing, de ECU wordt gecontroleerd. Indien motorparameters worden ingewonnen, moet worden gewaarborgd dat de ECU de waarden correct weergeeft (bv. motortoerental van nul [rpm] met de verbrandingsmotor in de stand contact aan/motor uit). Het PEMS functioneert vrij van waarschuwingssignalen en foutmeldingen.
5. EMISSIETEST
5.1. Begin test
De bemonstering, meting en registratie van parameters begint vóór het starten van de motor. Om de tijdsalignering te vergemakkelijken, is het aan te bevelen de aan de tijdsalignering onderworpen parameters te registreren, hetzij door een enkele gegevensregistratievoorziening, hetzij met een gesynchroniseerd tijdstempel. Vóór en direct na het starten van de motor moet worden nagegaan of alle nodige parameters worden geregistreerd door de datalogger.
5.2. Test
De bemonstering, meting en registratie van parameters wordt voortgezet gedurende de gehele test van het voertuig op de weg. De motor mag worden stopgezet en gestart, maar de bemonstering van de emissies en de registratie van de parameters worden voortgezet. Eventuele waarschuwingssignalen die wijzen op een slechte werking van het PEMS, worden gedocumenteerd en geverifieerd. Bij de registratie van de parameters moeten de gegevens voor meer dan 99 % compleet zijn. De meting en de registratie van gegevens mag worden onderbroken gedurende minder dan 1 % van de totale duur van de rit, maar niet meer dan een aaneengesloten duur van 30 s, en uitsluitend in het geval van onbedoeld signaalverlies of voor onderhoud van het PEMS. Onderbrekingen kunnen rechtstreeks door het PEMS worden geregistreerd. Het is niet toegestaan om onderbrekingen in de geregistreerde parameter aan te brengen via de voorbehandeling, uitwisseling of nabehandeling van gegevens. Indien automatische nulstelling wordt toegepast, gebeurt dit aan de hand van een soortgelijke traceerbare nulnorm als die waarmee de analysator op nul wordt gesteld. Het wordt sterk aanbevolen een eventueel onderhoud van het PEMS te beginnen tijdens perioden waarin de voertuigsnelheid nul bedraagt.
5.3. Einde test
Het einde van de test wordt bereikt wanneer het voertuig de rit heeft voltooid en de verbrandingsmotor wordt uitgeschakeld. Buitensporig langdurig stationair draaien van de motor na het beëindigen van de rit moet worden vermeden. De gegevensregistratie wordt voortgezet totdat de responstijd van de bemonsteringssystemen is verstreken.
6. PROCEDURES NA DE TEST
6.1. Controle van de analysatoren voor het meten van de gasvormige emissies
Het nulpunt en het meetbereik van de analysatoren van gasvormige componenten worden gecontroleerd met behulp van kalibratiegassen die identiek zijn aan de gassen die op grond van punt 4.5 worden gebruikt om het nul- en responsverloop van de analysator te beoordelen in vergelijking met de kalibratie vóór de test. Het is toegestaan om de analysator op nul te stellen alvorens het ijkresponsverloop te controleren, indien is vastgesteld dat het nulresponsverloop binnen het toegestane bereik viel. De controle van het verloop na de test moet zo snel mogelijk na de test worden voltooid, en voordat het PEMS of de individuele analysatoren of sensoren zijn uitgeschakeld of zijn omgeschakeld naar een niet-actieve modus. Het verschil tussen de resultaten vóór en na de test moet voldoen aan de eisen van tabel 2.
Tabel 2
Toegestaan verloop van de analysator tijdens een PEMS-test
Verontreinigende stof |
Nulresponsverloop |
IJkresponsverloop (10) |
CO2 |
≤ 2 000 ppm per test |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 2 000 ppm per test, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
CO |
≤ 75 ppm per test |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 75 ppm per test, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
NO2 |
≤ 5 ppm per test |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 5 ppm per test, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
NO/NOx |
≤ 5 ppm per test |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 5 ppm per test, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
CH4 |
≤ 10 ppmC1 per test |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 10 ppmC1 per test, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
THC |
≤ 10 ppmC1 per test |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 10 ppmC1 per test, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
Indien het verschil tussen de controleresultaten vóór en na de test van het nulresponsverloop en het ijkresponsverloop groter is dan toegestaan, zijn alle testresultaten ongeldig en moet de test worden herhaald.
6.2. Controle van de analysator voor het meten van deeltjesemissies
De nulwaarde van de analysator wordt geregistreerd door bemonstering van omgevingslucht die met een HEPA-filter is gereinigd. Het signaal wordt geregistreerd gedurende twee minuten, en vervolgens wordt het gemiddelde berekend; de toelaatbare definitieve concentratie wordt bepaald zodra geschikte meetapparatuur beschikbaar komt. Indien het verschil tussen de controleresultaten vóór en na de test groter is dan toegestaan, zijn alle testresultaten ongeldig en wordt de test herhaald.
6.3. Controle van de metingen van emissies op de weg
Het gekalibreerde bereik van de analysatoren moet ten minste overeenkomen met 90 % van de concentratiewaarden die zijn verkregen uit 99 % van de metingen van de geldige delen van de emissietest. Het is toegestaan dat 1 % van het totale aantal metingen die zijn gebruikt voor evaluatie, het gekalibreerde bereik van de analysator overschrijdt met hoogstens factor 2. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, is de test ongeldig.
(1) te meten op natte basis of te corrigeren zoals beschreven in punt 8.1 van aanhangsel 4
(2) alleen te bepalen indien indirecte methoden worden gebruikt voor de berekening van het uitlaatgasmassadebiet zoals beschreven in de punten 10.2 en 10.3 van aanhangsel 4
(3) methode wordt gekozen overeenkomstig punt 4.7
(4) parameter alleen verplicht indien meting is vereist volgens bijlage IIIA, punt 2.1
(5) slechts te bepalen indien nodig voor het controleren van de voertuigstatus en de rijomstandigheden
(6) kan worden berekend aan de hand van THC- en CH4-concentraties volgens punt 9.2 van aanhangsel 4
(7) kan worden berekend aan de hand van de gemeten NO- en NO2-concentraties
(8) er kunnen meerdere bronnen voor parameters worden gebruikt
(9) de beste bron is de omgevingsdruksensor.
(10) Indien het nulresponsverloop binnen het toelaatbare bereik blijft, is het toegestaan de analysator op nul te stellen alvorens het ijkresponsverloop te controleren.
Aanhangsel 2
Specificaties en kalibratie van PEMS-onderdelen en -signalen
1. INLEIDING
Dit aanhangsel bevat de specificaties en beschrijft de kalibratie van de PEMS-onderdelen en-signalen.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
> |
— |
groter dan |
≥ |
— |
groter dan of gelijk aan |
% |
— |
procent |
≤ |
— |
kleiner dan of gelijk aan |
A |
— |
onverdunde CO2-concentratie [%] |
a 0 |
— |
het snijpunt van de y-as met de lineaire-regressielijn |
a 1 |
— |
de helling van de lineaire-regressielijn |
B |
— |
verdunde CO2-concentratie [%] |
C |
— |
verdunde NO-concentratie [ppm] |
c |
— |
respons van de analysator in de zuurstofinterferentietest |
c FS,b |
— |
de concentratie van HC op de volledige schaal in stap b) [ppmC1] |
c FS,d |
— |
de concentratie van HC op de volledige schaal in stap d) [ppmC1] |
c HC(w/NMC) |
— |
HC-concentratie met door de NMC stromend CH4 of C2H6 [ppmC1] |
c HC(w/o NMC) |
— |
HC-concentratie wanneer CH4 of C2H6 via een omloopleiding langs de NMC stroomt [ppmC1] |
c m,b |
— |
gemeten concentratie van HC in stap b) [ppmC1] |
c m,d |
— |
gemeten concentratie van HC in stap d) [ppmC1] |
c ref,b |
— |
referentieconcentratie van HC in stap b) [ppmC1] |
c ref,d |
— |
referentieconcentratie van HC in stap d) [ppmC1] |
°C |
— |
graden Celsius |
D |
— |
onverdunde NO-concentratie [ppm] |
D e |
— |
verwachte verdunde NO-concentratie [ppm] |
E |
— |
absolute bedrijfsdruk [kPa] |
E CO2 |
— |
procent CO2-demping |
E E |
— |
doelmatigheid van de ethaanomzetting |
E H2O |
— |
procent waterdemping |
E M |
— |
doelmatigheid van de methaanomzetting |
EO2 |
— |
zuurstofinterferentie |
F |
— |
watertemperatuur [K] |
G |
— |
verzadigde dampdruk [kPa] |
g |
— |
gram |
gH2O/kg |
— |
gram water per kilogram |
h |
— |
uur |
H |
— |
waterdampconcentratie [%] |
H m |
— |
maximale waterdampconcentratie [%] |
Hz |
— |
hertz |
K |
— |
kelvin |
kg |
— |
kilogram |
km/h |
— |
kilometer per uur |
kPa |
— |
kilopascal |
max |
— |
maximumwaarde |
NOx,dry |
— |
voor vocht gecorrigeerde gemiddelde concentratie van de gestabiliseerde NOx-registraties |
NOx,m |
— |
gemiddelde concentratie van de gestabiliseerde NOx-registraties |
NOx,ref |
— |
als referentie geldende gemiddelde concentratie van de gestabiliseerde NOx-registraties |
ppm |
— |
delen per miljoen (parts per million) |
ppmC1 |
— |
delen per miljoen koolstofequivalent |
r2 |
— |
determinatiecoëfficiënt |
s |
— |
seconde |
t0 |
— |
tijdstip van omschakeling van het gasdebiet [s] |
t10 |
— |
tijdstip van 10 %-respons van de eindwaarde |
t50 |
— |
tijdstip van 50 %-respons van de eindwaarde |
t90 |
— |
tijdstip van 90 %-respons van de eindwaarde |
tbd |
— |
nog te bepalen |
x |
— |
onafhankelijke variabele of referentiewaarde |
χ min |
— |
minimumwaarde |
y |
— |
afhankelijke variabele of gemeten waarde |
3. LINEARITEITSCONTROLE
3.1. Algemeen
De lineariteit van de analysatoren, debietmeetinstrumenten, sensoren en signalen moet voldoen aan internationale of nationale normen. Eventuele sensoren en signalen die niet rechtstreeks traceerbaar zijn, bv. vereenvoudigde debietmeetinstrumenten, worden bij wijze van alternatief gekalibreerd met behulp van rollenbank-laboratoriumapparatuur die is gekalibreerd aan de hand van internationale of nationale normen.
3.2. Lineariteitsvoorschriften
Alle analysatoren, debietmeetinstrumenten, sensoren en signalen moeten voldoen aan de lineariteitsvoorschriften van tabel 1. Indien het luchtdebiet, het brandstofdebiet, de lucht-brandstofverhouding of het uitlaatgasmassadebiet wordt gemeten door de ECU, moet het berekende uitlaatgasmassadebiet voldoen aan de lineariteitsvoorschriften van tabel 1.
Tabel 1
Lineariteitsvoorschriften voor meetparameters en meetsystemen
Meetparameter/meetsysteem |
|
Helling a1 |
Standaardfout SEE |
Determinatiecoëfficiënt r2 |
Brandstofdebiet (1) |
max. ≤ 1 % |
0,98 - 1,02 |
max. ≤ 2 % |
≥ 0,990 |
Luchtdebiet (1) |
max. ≤ 1 % |
0,98 - 1,02 |
max. ≤ 2 % |
≥ 0,990 |
Uitlaatgasmassadebiet |
max. ≤ 2 % |
0,97 - 1,03 |
max. ≤ 2 % |
≥ 0,990 |
Gasanalysatoren |
max. ≤ 0,5 % |
0,99 - 1,01 |
max. ≤ 1 % |
≥ 0,998 |
Koppel (2) |
max. ≤ 1 % |
0,98 - 1,02: |
max. ≤ 2 % |
≥ 0,990 |
PN-analysatoren (3) |
nog te bepalen |
nog te bepalen |
nog te bepalen |
nog te bepalen |
3.3. Frequentie van lineariteitscontrole
Het voldoen aan de lineariteitsvoorschriften van punt 3.2 moet worden gecontroleerd:
a) |
voor elke analysator ten minste om de drie maanden, en na iedere systeemreparatie of -wijziging die de kalibratie zou kunnen beïnvloeden; |
b) |
voor andere relevante instrumenten zoals uitlaatgasmassadebietmeters en traceerbaar gekalibreerde sensoren, telkens wanneer schade wordt vastgesteld, overeenkomstig de interne inspectieprocedures, door de fabrikant van de apparatuur of overeenkomstig ISO 9000, maar niet meer dan een jaar vóór de eigenlijke test. |
De lineariteitsvoorschriften van punt 3.2 voor sensoren of ECU-signalen die niet rechtstreeks traceerbaar zijn, worden uitgevoerd voor elke PEMS-opstelling met een traceerbaar gekalibreerde metingsvoorziening op de rollenbank.
3.4. Procedure voor lineariteitscontrole
3.4.1. Algemene voorschriften
De relevante analysatoren, instrumenten en sensoren moeten worden teruggebracht tot hun normale rijklare toestand volgens de aanbevelingen van de fabrikant. De analysatoren, instrumenten en sensoren moeten worden gebruikt bij de voor hen vastgestelde temperatuur, druk en stroom.
3.4.2. Algemene werkwijze
De lineariteit wordt gecontroleerd voor elk normaal werkingsgebied door middel van de volgende stappen:
a) |
de analysator, het debietmeetinstrument of de sensor wordt op nul gezet door middel van een nulsignaal. Voor gasanalysatoren wordt gezuiverde synthetische lucht of stikstof in de analysatorpoort geleid via een gastraject dat zo rechtstreeks en kort mogelijk is; |
b) |
de analysator, het debietmeetinstrument of de sensor wordt geijkt door middel van een ijksignaal. Voor gasanalysatoren wordt een passend ijkgas in de analysatorpoort geleid via een gastraject dat zo rechtstreeks en kort mogelijk is; |
c) |
de nulprocedure van stap a) wordt herhaald; |
d) |
de lineariteit wordt gecontroleerd door ten minste tien ongeveer gelijkmatig verdeelde en geldige referentiewaarden (waaronder nul) in te voeren. De referentiewaarden voor de concentratie van componenten, het uitlaatgasmassadebiet en andere relevante parameters worden zodanig gekozen dat zij voldoen aan de tijdens de emissietests verwachte waarden. Voor metingen van het uitlaatgasmassadebiet mogen referentiepunten van minder dan 5 % van de maximale kalibratiewaarde worden uitgesloten van de lineariteitscontrole; |
e) |
voor gasanalysatoren worden bekende gasconcentraties overeenkomstig punt 5 in de analysatorpoort geleid. Er moet voldoende tijd worden gegeven voor stabilisatie van het signaal; |
f) |
de waarden die worden beoordeeld, en, indien nodig, de referentiewaarden, moeten worden geregistreerd met een constante frequentie van ten minste 1,0 Hz gedurende 30 seconden; |
g) |
aan de hand van de rekenkundige gemiddelden tijdens die 30 seconden worden de parameters van de lineaire regressie volgens de kleinste-kwadratenmethode berekend, met de best passende formule, namelijk:
waarin
Voor elke meetparameter en elk meetsysteem moet de standaardfout van de schatting (SEE) van y over x en de determinatiecoëfficiënt (r2) worden berekend; |
h) |
de parameters van de lineaire regressie moeten voldoen aan de voorschriften van tabel 1. |
3.4.3. Voorschriften voor lineariteitscontrole op een rollenbank
Niet-traceerbare debietmeetinstrumenten, sensoren en ECU-signalen die niet rechtstreeks kunnen worden gekalibreerd volgens traceerbare normen, worden gekalibreerd op een rollenbank. De procedure voldoet, voor zover van toepassing, aan de voorschriften van bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83. Indien nodig, wordt het te kalibreren instrument of de te kalibreren sensor op het testvoertuig geïnstalleerd en gebruikt overeenkomstig de voorschriften van aanhangsel 1. De kalibratieprocedure voldoet waar mogelijk aan de voorschriften van punt 3.4.2; er worden ten minste tien passende referentiewaarden gekozen zodat ten minste 90 % van de te verwachten maximumwaarde in de RDE-test wordt bestreken.
Indien een niet rechtstreeks traceerba(a)r(e) debietmeetinstrument, sensor of ECU-signaal voor de bepaling van het uitlaatgasdebiet moet worden gekalibreerd, wordt een traceerbaar gekalibreerde referentie-uitlaatgasmassadebietmeter of de CVS aangesloten op de uitlaat van het voertuig. Er wordt voor gezorgd dat de uitlaatgassen van het voertuig nauwkeurig worden gemeten met de uitlaatgasmassadebietmeter overeenkomstig punt 3.4.3 van aanhangsel 1. De bediening van het voertuig bestaat eruit dat de gasklep constant in dezelfde stand blijft, bij een constante versnelling en een constante belasting van de rollenbank.
4. ANALYSATOREN VOOR HET METEN VAN GASVORMIGE COMPONENTEN
4.1. Toelaatbare soorten analysatoren
4.1.1. Standaardanalysatoren
De gasvormige componenten worden gemeten met analysatoren zoals vastgesteld in bijlage 4a, aanhangsel 3, punten 1.3.1 tot en met 1.3.5, bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07. Indien een NDUV-analysator zowel NO als NO2 meet, is een NO2/NO-omzetter niet vereist.
4.1.2. Alternatieve analysatoren
Analysatoren die niet aan de ontwerpspecificaties van punt 4.1.1 voldoen, zijn toelaatbaar, mits zij voldoen aan de voorwaarden van punt 4.2. De fabrikant zorgt ervoor dat de alternatieve analysator gelijkwaardige of betere meetprestaties heeft vergeleken met een standaardanalysator bij de hele bandbreedte van concentraties van verontreinigende stoffen en bijkomende gassen die te verwachten zijn van voertuigen die worden gebruikt met toelaatbare brandstoffen onder matige en uitgebreide omstandigheden van geldige RDE-tests zoals omschreven in de punten 5, 6 en 7 van deze bijlage. Op verzoek verschaft de fabrikant van de analysator schriftelijk aanvullende informatie, waaruit blijkt dat de meetprestaties van de alternatieve analysator op een consistente en betrouwbare wijze overeenstemmen met de meetprestaties van de standaardanalysatoren. De aanvullende informatie omvat:
a) |
een beschrijving van de theoretische basis en de technische componenten van de alternatieve analysator; |
b) |
een bewijs van de gelijkwaardigheid met de desbetreffende standaardanalysator zoals omschreven in punt 4.1.1 in de verwachte bandbreedte van de concentraties van verontreinigende stoffen en de omgevingsomstandigheden van de typegoedkeuringstest zoals gedefinieerd in bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07, alsook een valideringstest zoals beschreven in punt 3 van aanhangsel 3 voor een voertuig met een elektrische-ontstekingsmotor en een compressieontstekingsmotor; de fabrikant van de analysator verstrekt een bewijs van de significantie van de gelijkwaardigheid binnen de toegestane toleranties die zijn vastgesteld in punt 3.3 van aanhangsel 3; |
c) |
een bewijs van de gelijkwaardigheid met de desbetreffende standaardanalysator zoals omschreven in punt 4.1.1, wat de invloed van de atmosferische druk op de meetprestaties van de analysator betreft; de demonstratietest bepaalt de respons op een ijkgas met een concentratie binnen het bereik van de analysator, teneinde de invloed te controleren van de atmosferische druk op matige en op uitgebreide hoogte als gedefinieerd in punt 5.2 van deze bijlage. Deze test kan worden uitgevoerd in een klimaatkamer met hoogteregeling; |
d) |
een bewijs van de gelijkwaardigheid met de respectieve standaardanalysatoren bedoeld in punt 4.1.1 tijdens ten minste drie tests op de weg die voldoen aan de voorschriften van deze bijlage; |
e) |
een bewijs dat de invloed van trillingen, versnellingen en omgevingstemperatuur op de afgelezen waarde van de analysator niet hoger is dan de geluidseisen voor analysatoren zoals beschreven in punt 4.2.4. |
De goedkeuringsinstanties kunnen verzoeken om aanvullende informatie om de gelijkwaardigheid aan te tonen of goedkeuring te weigeren wanneer uit metingen blijkt dat de alternatieve analysator niet gelijkwaardig is aan een standaardanalysator.
4.2. Specificaties van de analysator
4.2.1. Algemeen
In aanvulling op de lineariteitsvoorschriften die voor elke analysator zijn vastgesteld in punt 3, moet de conformiteit van de typen analysatoren met de specificaties in de punten 4.2.2 tot en met 4.2.8 worden aangetoond door de fabrikant van de analysator. De analysatoren moeten een meetbereik en een responstijd hebben die het mogelijk maken om met voldoende nauwkeurigheid metingen te verrichten van de concentraties van de uitlaatgascomponenten volgens de toepasselijke emissienorm onder veranderende en stabiele omstandigheden. De gevoeligheid van de analysatoren voor schokken, trillingen, veroudering, variaties in temperatuur en luchtdruk, elektromagnetische storingen en andere effecten in verband met de werking van het voertuig en de analysator moet zo veel mogelijk worden beperkt.
4.2.2. Nauwkeurigheid
De nauwkeurigheid, gedefinieerd als de mate waarin de afgelezen waarde van de analysator afwijkt van de referentiewaarde, mag niet meer bedragen dan 2 % van de afgelezen waarde of 0,3 % van de volledige schaal (de grootste waarde is van toepassing).
4.2.3. Precisie
De precisie, gedefinieerd als 2,5 maal de standaardafwijking van tien herhaalde responsen op een bepaald kalibratie- of ijkgas, mag niet groter zijn dan 1 % van de concentratie op de volledige schaal voor een meetbereik gelijk aan of meer dan 155 ppm (of ppmC1) en 2 % van de concentratie op de volledige schaal voor een meetbereik van minder dan 155 ppm (of ppmC1).
4.2.4. Ruis
De ruis, gedefinieerd als twee keer het kwadratisch gemiddelde van tien standaardafwijkingen, elk berekend aan de hand van de nulresponsen gemeten bij een constante registratiefrequentie van ten minste 1,0 Hz gedurende een periode van 30 seconden, mag niet meer bedragen dan 2 % van de volledige schaal. Elk van de tien meetperioden wordt onderbroken door een interval van 30 seconden, waarin de analysator wordt blootgesteld aan een geschikt ijkgas. Vóór elke bemonsteringsperiode en vóór elke ijkingsperiode moet voldoende tijd worden geboden om de analysator en de bemonsteringsleidingen door te blazen.
4.2.5. Nulresponsverloop
Het nulresponsverloop – gedefinieerd als de gemiddelde respons op een nulgas gedurende een periode van ten minste 30 seconden– moet voldoen aan de specificaties in tabel 2.
4.2.6. IJkresponsverloop
Het ijkresponsverloop – gedefinieerd als de gemiddelde respons op een ijkgas gedurende een periode van ten minste 30 seconden – moet voldoen aan de specificaties in tabel 2.
Tabel 2
Toelaatbaar verloop van de nul- en de ijkrespons van de analysatoren voor het meten van gasvormige componenten onder laboratoriumomstandigheden
Verontreinigende stof |
Nulresponsverloop |
IJkresponsverloop |
CO2 |
≤ 1,000 ppm gedurende 4 uur |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 1,000 ppm gedurende 4 uur, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
CO |
≤ 50 ppm gedurende 4 uur |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 50 ppm gedurende 4 uur, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
NO2 |
≤ 5 ppm gedurende 4 uur |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 5 ppm gedurende 4 uur, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
NO/NOx |
≤ 5 ppm gedurende 4 uur |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 5 ppm gedurende 4 uur, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
CH4 |
≤ 10 ppmC1 |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 10 ppmC1 gedurende 4 uur, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
THC |
≤ 10 ppmC1 |
≤ 2 % van de afgelezen waarde of ≤ 10 ppmC1 gedurende 4 uur, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
4.2.7. Stijgtijd
De stijgtijd wordt gedefinieerd als de tijd tussen de 10 %- en de 90 %-respons van de eindwaarde (t90 – t10; zie punt 4.4) en duurt ten hoogste 3 seconden.
4.2.8. Gasdroging
Uitlaatgassen mogen op natte of droge basis worden gemeten. Bij gebruik van een gasdroogapparaat moet dit een minimale invloed hebben op de samenstelling van de gemeten gassen. Chemische drogers zijn niet toegestaan.
4.3. Aanvullende voorschriften
4.3.1. Algemeen
De bepalingen in de punten 4.3.2 tot en met 4.3.5 stellen aanvullende voorschriften voor specifieke typen analysatoren vast en zijn alleen van toepassing op gevallen waarin de analysator in kwestie wordt gebruikt voor RDE-emissiemetingen.
4.3.2. Doelmatigheidstest voor NOx-omzetters
Indien een NOx-omzetter wordt toegepast, bijvoorbeeld voor de omzetting van NO2 in NO voor analyse met een chemiluminescentieanalysator, wordt de doelmatigheid ervan getest volgens de voorschriften van bijlage 4, aanhangsel 3, punt 2.4, bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07. De doelmatigheid van de NOX-omzetter moet uiterlijk een maand vóór de emissietest worden gecontroleerd.
4.3.3. Bijstelling van de vlamionisatiedetector (FID)
a) Optimalisering van de detectorrespons
Indien koolwaterstoffen worden gemeten, moet de FID worden bijgesteld met de door de fabrikant van de analysator voorgeschreven intervallen overeenkomstig bijlage 4a, aanhangsel 3, punt 2.3.1, bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07. Er wordt een ijkgas van propaan-in-lucht of propaan-in-stikstof gebruikt voor de optimalisering van de respons in het meest gebruikte werkingsgebied.
b) Responsfactoren voor koolwaterstof
Indien koolwaterstoffen worden gemeten, wordt de koolwaterstofresponsfactor van de FID gecontroleerd overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4a, aanhangsel 3, punt 2.3.3, bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07, waarbij respectievelijk propaan-in-lucht of propaan-in-stikstof als ijkgas en gezuiverde synthetische lucht of stikstof als nulgas worden gebruikt.
c) Zuurstofinterferentiecontrole
De zuurstofinterferentie moet worden gecontroleerd wanneer een FID in gebruik wordt genomen en na groot onderhoud. Het meetbereik wordt zodanig gekozen dat de gassen voor zuurstofinterferentiecontrole in de bovenste 50 % vallen. De test wordt uitgevoerd met de voorgeschreven oventemperatuur. De specificaties van de gassen voor zuurstofinterferentiecontrole zijn opgenomen in punt 5.3.
De volgende procedure is van toepassing:
i) |
de analysator wordt op nul gezet; |
ii) |
de analysator wordt geijkt met een mengsel met 0 % zuurstof voor elektrische-ontstekingsmotoren en 21 % zuurstof voor compressieontstekingsmotoren; |
iii) |
de nulrespons wordt opnieuw gecontroleerd. Indien deze meer dan 0,5 % van de volledige schaal is verschoven, worden de stappen i) en ii) herhaald; |
iv) |
de gassen voor zuurstofinterferentiecontrole (5 % en 10 %) worden in de analysator gevoerd; |
v) |
de nulrespons wordt opnieuw gecontroleerd. Indien deze meer dan ± 1 % van de volledige schaal is veranderd, wordt de test herhaald; |
vi) |
de zuurstofinterferentie EO2 wordt berekend voor elk gas voor zuurstofinterferentiecontrole in stap iv) met de volgende formule:
Daarbij is de respons van de analysator:
waarin
|
vii) |
de interferentie door zuurstof E O2 moet bij alle vereiste gassen voor zuurstofinterferentiecontrole minder bedragen dan ± 1,5 %; |
viii) |
indien de zuurstofinterferentie E O2 meer dan ± 1,5 % bedraagt, mogen corrigerende maatregelen worden genomen door stapsgewijs het luchtdebiet onder en boven de specificaties van de fabrikant, het brandstofdebiet en het monsterdebiet bij te stellen; |
ix) |
bij elke nieuwe afstelling moet de zuurstofinterferentiecontrole worden herhaald. |
4.3.4. Omzettingsefficiëntie van de niet-methaancutter (NMC)
Indien koolwaterstoffen worden geanalyseerd, kan een NMC worden gebruikt voor het verwijderen van andere koolwaterstoffen dan methaan uit het gasmonster, namelijk door oxidering van alle koolwaterstoffen behalve methaan. In het ideale geval bedraagt de methaanomzetting 0 % en loopt de omzetting van de andere koolwaterstoffen, vertegenwoordigd door ethaan, op tot 100 %. Voor de nauwkeurige meting van de NMHC worden beide rendementen bepaald en gebruikt voor de berekening van de NMHC-emissies (zie punt 9.2 van bijlage 4). Het is niet nodig om de methaanomzettingsefficiëntie te bepalen indien de NMC-FID wordt gekalibreerd volgens methode b) in punt 9.2 van aanhangsel 4, door het methaan/lucht-kalibratiegas door de NMC te voeren.
a) Methaanomzettingsefficiëntie
Het methaankalibratiegas wordt door de FID geleid, waarbij het wel en niet via een omloopleiding langs de NMC stroomt; in beide gevallen wordt de concentratie geregistreerd. De methaanomzettingsefficiëntie wordt bepaald met de volgende formule:
waarin
c HC(w/NMC) |
de HC-concentratie is als CH4 door de NMC stroomt [ppmC1]; |
c HC(w/o NMC) |
de HC-concentratie is waarbij CH4 via een omloopleiding langs de NMC stroomt [ppmC1]. |
b) Ethaanomzettingsefficiëntie
Het ethaankalibratiegas wordt door de FID geleid, waarbij het wel en niet via een omloopleiding langs de NMC stroomt; in beide gevallen wordt de concentratie geregistreerd. De ethaanomzettingsefficiëntie wordt bepaald met de volgende formule:
waarin
c HC(w/NMC) |
de HC-concentratie is als C2H6 door de NMC stroomt [ppmC1]; |
c HC(w/o NMC) |
de HC-concentratie is waarbij C2H6 via een omloopleiding langs de NMC stroomt [ppmC1]. |
4.3.5. Interferentie-effecten
a) Algemeen
Gassen die niet worden geanalyseerd, kunnen van invloed zijn op de afgelezen waarde van de analysator. De fabrikant verricht een controle op interferentie-effecten en op de correcte werking van de analysatoren voordat deze op de markt wordt gebracht, en wel ten minste eenmaal per type analysator of voorziening zoals genoemd in de punten b) tot en met f).
b) Interferentiecontrole van de CO-analysator
Water en CO2 kunnen interfereren met de metingen van de CO-analysator. Daarom wordt een CO2-ijkgas met een concentratie van 80 tot 100 % van de volledige schaal in het maximumwerkingsgebied van de CO-analysator die bij de test wordt gebruikt, door water op kamertemperatuur geleid en wordt de respons van de analysator genoteerd. De analysatorrespons mag niet meer dan 2 % van de tijdens de normale test op de weg verwachte gemiddelde CO-concentratie bedragen, of ± 50 ppm (de grootste waarde is van toepassing). De interferentiecontroles op H2O en CO2 kunnen in afzonderlijke procedures worden verricht. Indien de voor de interferentiecontroles gebruikte H2O en CO2-niveaus hoger zijn dan de tijdens de test verwachte maximumniveaus, moet elke waargenomen interferentiewaarde worden verlaagd door deze waarde te vermenigvuldigen met het quotiënt van de verwachte maximumconcentratie tijdens de test en de bij deze test daadwerkelijk gebruikte concentratie. Bij de afzonderlijke interferentiecontroles mogen H2O-concentraties worden gebruikt die lager zijn dan de tijdens de test verwachte maximumconcentratie, mits de waargenomen H2O-interferentie wordt verhoogd door deze waarde te vermenigvuldigen met het quotiënt van de verwachte maximumconcentratie aan H2O tijdens de test en de bij deze test daadwerkelijk gebruikte concentratie. De som van de twee bijgestelde interferentiewaarden moet voldoen aan de in dit punt gespecificeerde tolerantie.
c) Dempingscontrole van de NOx-analysator
De twee relevante gassen voor CLD- en HCLD-analysatoren zijn CO2 en waterdamp. De dempingsreactie op deze gassen is evenredig met de concentratie. Een test bepaalt de demping bij de hoogste verwachte concentraties tijdens de test. Als de CLD- en HCLD-analysatoren gebruikmaken van compensatiealgoritmen voor demping waarvoor meetinstrumenten voor H2O en/of CO2 worden gebruikt, wordt de demping beoordeeld terwijl deze analysatoren zijn ingeschakeld en de compensatiealgoritmen worden toegepast.
i) Dempingscontrole voor CO2
Een CO2-ijkgas met een concentratie van 80 tot 100 % van het maximumwerkingsgebied wordt door de NDIR-analysator gevoerd; de CO2-waarde wordt geregistreerd als A. Het CO2-ijkgas wordt vervolgens verdund met ongeveer 50 % NO-ijkgas en door de NDIR en de CLD of HCLD gevoerd; de CO2- en NO-waarden worden respectievelijk geregistreerd als B en C. De CO2-gasstroom wordt vervolgens afgesloten en alleen het NO-ijkgas wordt door de CLD of HCLD gevoerd; de NO-waarde wordt geregistreerd als D. Het dempingspercentage wordt als volgt berekend:
waarbij
A |
de met de NDIR gemeten onverdunde CO2-concentratie is [%]; |
B |
de met de NDIR gemeten verdunde CO2-concentratie is [%]; |
C |
de met de (H)CLD gemeten verdunde NO-concentratie is [ppm]; |
D |
de met de (H)CLD gemeten onverdunde NO-concentratie is [ppm]. |
Met goedkeuring door de goedkeuringsinstantie zijn alternatieve methoden toegestaan voor het verdunnen van het CO2- en NO-ijkgas en het kwantificeren van de concentratie ervan, bijvoorbeeld dynamisch mengen.
ii) Controle van de waterdemping
Deze controle is uitsluitend van toepassing op de meting van natte gasconcentraties. Voor de berekening van de waterdemping moet het NO-ijkgas met waterdamp worden verdund en moet de waterdampconcentratie van het gasmengsel stapsgewijs worden gebracht op de concentraties die tijdens een emissietest te verwachten zijn. Een NO-ijkgas met een concentratie van 80 tot 100 % van de volledige schaal in het normale werkingsgebied wordt door de (H)CLD gevoerd; de NO-waarde wordt geregistreerd als D. Het NO-ijkgas wordt door water op kamertemperatuur geleid en door de CLD of HCLD gevoerd; de NO-waarde wordt geregistreerd als C. De absolute werkdruk van de analysator en de watertemperatuur moeten worden bepaald en worden genoteerd als respectievelijk E en F. De verzadigde dampdruk van het mengsel bij de watertemperatuur van de bubbler F moet worden vastgesteld en worden genoteerd als G. De waterdampconcentratie H [%] van het gasmengsel wordt als volgt berekend:
De verwachte concentratie van het verdunde NO-waterdamp-ijkgas wordt genoteerd als De na als volgt te zijn berekend:
Voor dieseluitlaatgas moet de maximale tijdens de test te verwachten waterdampconcentratie in het uitlaatgas (in %) worden genoteerd als Hm na te zijn geschat, uitgaande van een verhouding H/C in de brandstof van 1,8/1, op grond van de maximale CO2-concentratie in het uitlaatgas A met de volgende formule:
Het waterdempingspercentage wordt als volgt berekend:
waarin
D e |
de verwachte verdunde NO-concentratie is [ppm]; |
C |
de gemeten verdunde NO-concentratie is [ppm]; |
H m |
de maximumwaterdampconcentratie is [%]; |
H |
de werkelijke waterdampconcentratie is [%]. |
iii) Maximaal toelaatbare demping
De gecombineerde CO2- en waterdemping mag niet meer dan 2 % van de volledige schaal bedragen.
d) Dempingscontrole voor NDUV-analysatoren
Koolwaterstoffen en water kunnen positief interfereren met NDUV-analysatoren door een soortgelijke respons als die van NOx te veroorzaken. De fabrikant van de NDUV-analysator gebruikt de volgende procedure om te controleren dat de dempingseffecten beperkt zijn:
i) |
De analysator en de chiller moeten worden opgesteld overeenkomstig de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant; aanpassingen moeten worden aangebracht om de prestaties van de analysator en de chiller te optimaliseren. |
ii) |
Op de analysator moet een nulkalibratie en een ijkkalibratie op de tijdens de emissietests te verwachten concentratiewaarden worden verricht. |
iii) |
Er moet een NO2-kalibratiegas worden geselecteerd dat zo veel mogelijk overeenkomt met de maximale tijdens de emissietests te verwachten NO2-concentratie. |
iv) |
Het NO2-kalibratiegas moet overstromen bij de sonde van het bemonsteringssysteem totdat de NOx-respons van de analysator is gestabiliseerd. |
v) |
De gemiddelde concentratie van de gestabiliseerde NOx-opnamen gedurende 30 s worden berekend en geregistreerd als NOx,ref. |
vi) |
De NO2-kalibratiegasstroom moet worden stopgezet en het bemonsteringssysteem worden verzadigd door overstroming met een dauwpuntgenerator die op een dauwpunt van 50 °C is ingesteld. De output van de dauwpuntgenerator moet gedurende minstens tien minuten via het bemonsteringssysteem en de chiller worden bemonsterd totdat de chiller naar verwachting een constante hoeveelheid water verwijdert. |
vii) |
Na voltooiing van punt iv) wordt het bemonsteringssysteem opnieuw overstroomd door het NO2-kalibratiegas dat is gebruikt om NOx, ref vast te stellen totdat de totale NOx-respons is gestabiliseerd. |
viii) |
De gemiddelde concentratie van de gestabiliseerde NOx-opnamen gedurende 30 s worden berekend en geregistreerd als NOx,m. |
ix) |
NOx,m moet naar NOx,dry worden gecorrigeerd op basis van de resterende waterdamp die bij de uitlaattemperatuur en -druk van de chiller door de chiller is gevoerd. De berekende NOx,dry moet ten minste 95 % NOx,ref bedragen |
e) Monsterdroger
Met een monsterdroger wordt water verwijderd dat de NOx-meting kan beïnvloeden. Voor droge CLD-analysatoren moet worden aangetoond dat, bij de hoogste verwachte waterdampconcentratie Hm, de monsterdroger de vochtigheid van de CLD handhaaft op ≤ 5 g water/kg droge lucht (of ongeveer 0,8 % H2O), oftewel 100 % relatieve vochtigheid bij 3,9 °C en 101,3 kPa of ongeveer 25 % relatieve vochtigheid bij 25 °C en 101,3 kPa. De conformiteit kan worden aangetoond door de temperatuur bij de uitlaat van een thermische monsterdroger te meten of door de vochtigheid vlak vóór de CLD te meten. Het is ook mogelijk de vochtigheid van de CLD-uitlaat te meten, zolang de enige stroom die de CLD binnengaat, afkomstig is van de monsterdroger.
f) NO2-opname door monsterdroger
Door vloeibaar water dat in een verkeerd ontworpen monsterdroger achterblijft, kan NO2 uit het monster worden verwijderd. Als een monsterdroger in combinatie met een NDUV-analysator wordt gebruikt, zonder dat voor de droger een NO2/NO-omzetter is geplaatst, kan NO2 derhalve door water uit het monster worden verwijderd vóór de NOx-meting. De monsterdroger moet de meting mogelijk maken van ten minste 95 % van het NO2 in een gas dat verzadigd is met waterdamp en bestaat uit de maximale NO2-concentratie die tijdens een emissietest is te verwachten.
4.4. Controle van de responstijd van het analysesysteem
Voor de controle van de responstijd moeten de instellingen van het analysesysteem precies dezelfde zijn als tijdens de test (d.w.z. druk, debiet, filterinstellingen in de analysatoren en alle overige parameters die de responsietijd beïnvloeden). De responstijd wordt bepaald met de gasomschakeling direct aan de inlaat van de bemonsteringssonde. De gasomschakeling moet binnen 0,1 seconde plaatsvinden. De voor de test gebruikte gassen moeten een concentratiewijziging van ten minste 60 % van de volledige schaaluitslag (FS) veroorzaken.
Het concentratieverloop van elk gasbestanddeel moet worden geregistreerd. De reactietijd wordt gedefinieerd als de tijd vanaf de omschakeling van het gasdebiet (t0) totdat de respons 10 % (t10) van de eindwaarde bedraagt. De stijgtijd wordt gedefinieerd als de tijd tussen de 10 %- en de 90 %-respons van de eindwaarde (t90 – t10). De systeemresponstijd (t90) bestaat uit de reactietijd tot aan de meetdetector en de stijgtijd van de detector.
Voor de tijdsalignering van de analysatoren en de signalen van het uitlaatgasdebiet wordt de omzettingstijd gedefinieerd als de tijd vanaf de wijziging (t0) totdat de respons 50 % van de eindwaarde bedraagt (t50).
De systeemresponstijd moet ≤ 12 s bedragen, met een stijgtijd van ≤ 3 s, voor alle onderdelen en alle gebruikte bandbreedtes. Bij gebruik van een NMC voor het meten van de NMHC mag de systeemresponstijd groter zijn dan 12 seconden.
5. GASSEN
5.1. Algemeen
De bewaartijd van de kalibratie- en ijkgassen moet worden gerespecteerd. Zuivere en gemengde kalibratie- en ijkgassen moeten voldoen aan de specificaties van bijlage 4a, aanhangsel 3, punten 3.1 en 3.2, bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07. Bovendien is NO2-kalibratiegas toegestaan. De concentratie van het NO2-kalibratiegas moet zich bevinden binnen 2 % van de aangegeven concentratie. De hoeveelheid in dit NO2-kalibratiegas aanwezige NO mag niet meer dan 5 % van het NO2-gehalte bedragen.
5.2. Gasverdelers
Er mag gebruik worden gemaakt van gasverdelers, d.w.z. precisiemengapparaten die gassen verdunnen met gezuiverde N2 of synthetische lucht, om kalibratie- en ijkgassen te verkrijgen. De nauwkeurigheid van de gasverdeler moet zodanig zijn dat de concentratie van de gemengde kalibratiegassen op ± 2 % na kan worden bepaald. De controle wordt verricht door meting tussen 15 en 50 % van de volledige schaal voor iedere kalibratie waarbij een gasverdeler wordt gebruikt. Er mag nog een extra controle worden uitgevoerd met behulp van een ander kalibratiegas, indien de eerste controle is mislukt.
Eventueel mag de gasverdeler worden gecontroleerd met behulp van een instrument dat van nature lineair is, bv. door middel van NO-gas in combinatie met een CLD. De ijkwaarde van het instrument moet worden bijgesteld met het ijkgas direct aangesloten op het instrument. De gasverdeler moet bij de doorgaans gebruikte instellingen worden gecontroleerd en de nominale waarde moet met de gemeten concentratie van het instrument worden vergeleken. Het verschil moet op elk punt binnen ± 1 % van de nominale concentratie liggen.
5.3. Gassen voor zuurstofinterferentiecontrole
Gassen voor de zuurstofinterferentiecontrole bestaan uit een mengsel van propaan, zuurstof en stikstof en moeten propaan bevatten in een concentratie van 350 ± 75 ppmC1. De concentratie moet worden bepaald door middel van gravimetrische methoden, dynamisch mengen of de chromatografische analyse van het totaal aan koolwaterstoffen plus onzuiverheden. De zuurstofconcentraties van de gassen voor de zuurstofinterferentiecontrole moeten voldoen aan de voorschriften die vermeld zijn in tabel 3; de rest van de gassen voor zuurstofinterferentiecontrole bestaat uit gezuiverde stikstof.
Tabel 3
Gassen voor zuurstofinterferentiecontrole
|
Motortype |
|
Compressieontsteking |
Elektrische ontsteking |
|
O2-concentratie |
21 ± 1 % |
10 ± 1 % |
10 ± 1 % |
5 ± 1 % |
|
5 ± 1 % |
0,5 ± 0,5 % |
6. ANALYSATOREN VOOR HET METEN VAN DEELTJESAANTALEMISSIES
In dit hoofdstuk zullen toekomstige voorschriften voor analysatoren voor de meting van deeltjesaantalemissies worden vastgesteld, zodra de meting verplicht wordt gesteld.
7. INSTRUMENTEN VOOR HET METEN VAN HET UITLAATGASMASSADEBIET
7.1. Algemeen
De instrumenten, sensoren en signalen voor het meten van het uitlaatgasmassadebiet moeten een zodanig(e) meetbereik en responstijd hebben dat zij met de vereiste nauwkeurigheid het uitlaatgasmassadebiet kunnen meten onder veranderende en stabiele omstandigheden. De gevoeligheid van de instrumenten, sensoren en signalen voor schokken, trillingen, veroudering, variaties in temperatuur en luchtdruk, elektromagnetische storingen en andere effecten in verband met de werking van het voertuig en de analysator moet zodanig zijn dat bijkomende fouten tot een minimum worden beperkt.
7.2. Specificaties van de instrumenten
Het uitlaatgasmassadebiet wordt bepaald door middel van een directe metingsmethode die wordt toegepast in een van de volgende instrumenten:
(a) |
op een pitotbuis gebaseerde debietapparaten; |
(b) |
apparaten die op basis van drukverschil werken, zoals een stroomkop (zie verder ISO 5167); |
(c) |
ultrasone debietmeter; |
(d) |
vortex-debietmeter. |
Elke afzonderlijke uitlaatgasmassadebietmeter moet voldoen aan de lineariteitsvoorschriften in punt 3. Bovendien moet de fabrikant van elk type uitlaatgasmassadebietmeter aantonen dat het aan de specificaties van de punten 7.2.3 tot en met 7.2.9 voldoet.
Het is toegestaan om het uitlaatgasmassadebiet te berekenen op basis van de lucht- en brandstofdebietmetingen verkregen uit traceerbaar gekalibreerde sensoren, indien deze voldoen aan de lineariteitsvoorschriften van punt 3 en de nauwkeurigheidsvoorschriften van punt 8 en indien het daaruit voortvloeiende uitlaatgasmassadebiet is gevalideerd overeenkomstig punt 4 van aanhangsel 3.
Bovendien zijn andere methoden ter bepaling van het uitlaatgasmassadebiet, die zijn gebaseerd op niet-rechtstreeks traceerbare instrumenten en signalen – zoals vereenvoudigde uitlaatgasmassadebietmeters of ECU-signalen – toegestaan indien het resulterende uitlaatgasmassadebiet voldoet aan de lineariteitsvoorschriften van punt 3 en wordt gevalideerd overeenkomstig punt 4 van aanhangsel 3.
7.2.1. Kalibratie- en verificatienormen
De meetprestatie van de uitlaatgasmassadebietmeters wordt gecontroleerd met lucht of uitlaatgas aan de hand van een traceerbare norm, zoals een gekalibreerde uitlaatgasmassadebietmeter of een volledige stroomverdunningstunnel.
7.2.2. Verificatiefrequentie
De conformiteit van de uitlaatgasmassadebietmeters met de punten 7.2.3 en 7.2.9 moet maximaal een jaar vóór de eigenlijke test worden geverifieerd.
7.2.3. Nauwkeurigheid
De nauwkeurigheid, gedefinieerd als de afwijking van de afgelezen waarde van de EFM van de referentiedebietwaarde, mag niet meer bedragen dan ± 2 % van de afgelezen waarde, 0,5 % van de volledige schaal of ± 1,0 % van de maximumstroom aan de hand waarvan de EFM is gekalibreerd, waarbij de grootste waarde van toepassing is.
7.2.4. Precisie
De precisie, gedefinieerd als 2,5 maal de standaardafwijking van tien herhaalde responsen op een bepaalde nominale stroom, ongeveer in het midden van de ijkreeks, mag niet meer bedragen dan 1 % van het maximumdebiet aan de hand waarvan de EFM is gekalibreerd.
7.2.5. Ruis
De ruis, gedefinieerd als twee keer het kwadratisch gemiddelde van tien standaardafwijkingen, elk berekend aan de hand van de nulresponsen gemeten bij een constante registratiefrequentie van ten minste 1,0 Hz gedurende een periode van 30 seconden, mag niet meer bedragen dan 2 % van de maximale gekalibreerde debietwaarde. Elk van de tien meetperioden wordt onderbroken door een interval van 30 seconden, waarin de EFM wordt blootgesteld aan de maximale gekalibreerde debietwaarde.
7.2.6. Nulresponsverloop
Het nulresponsverloop wordt gedefinieerd als de gemiddelde respons op de nulgasstroom gedurende een periode van ten minste 30 seconden. Het nulresponsverloop kan worden geverifieerd op basis van de gemelde primaire signalen, zoals druk. Het verloop van de primaire signalen over een periode van 4 uur mag niet meer bedragen dan ± 2 % van de maximumwaarde van het primaire signaal dat is geregistreerd bij het debiet op basis waarvan de EFM is gekalibreerd.
7.2.7. IJkresponsverloop
Het ijkresponsverloop wordt gedefinieerd als de gemiddelde respons op een ijkgasstroom gedurende een periode van ten minste 30 seconden. Het verloop van de ijkrespons kan worden geverifieerd op basis van de gemelde primaire signalen, zoals druk. Het verloop van de primaire signalen over een periode van 4 uur mag niet meer bedragen dan ± 2 % van de maximumwaarde van het primaire signaal dat is geregistreerd bij het debiet op basis waarvan de EFM is gekalibreerd.
7.2.8. Stijgtijd
De stijgtijd van de uitlaatgasdebietmeetinstrumenten en -methoden moet zo veel mogelijk overeenstemmen met de stijgtijd van de gasanalysator, zoals bepaald in punt 4.2.7, maar mag niet meer bedragen dan 1 seconde.
7.2.9. Controle van responstijd
De responstijd van uitlaatgasmassadebietmeters wordt bepaald aan de hand van vergelijkbare parameters als die welke worden toegepast voor de emissietest (d.w.z. druk, debiet, filterinstellingen en alle andere factoren die de responstijd beïnvloeden). De responstijd wordt bepaald met de gasomschakeling direct aan de inlaat van de uitlaatgasmassadebietmeter. De omschakeling van het gasdebiet moet zo snel mogelijk plaatsvinden, en het wordt nadrukkelijk aanbevolen dat dit in minder dan 0,1 s gebeurt. Het voor de test gebruikte gasdebiet moet een debietwijziging van ten minste 60 % van de volledige schaaluitslag (FS) van de uitlaatgasmassadebietmeter veroorzaken. Het gasdebiet wordt geregistreerd. De reactietijd wordt gedefinieerd als de tijd vanaf de omschakeling van het gasdebiet (t0) totdat de respons 10 % (t10) van de eindwaarde bedraagt. De stijgtijd wordt gedefinieerd als de tijd tussen de 10 %-respons en de 90 %-respons (t90 – t10) van de eindwaarde. De responstijd (t90) wordt gedefinieerd als de som van de reactietijd en de stijgtijd. De responstijd van de uitlaatgasmassadebietmeter (t90) bedraagt ≤ 3 s met een stijgtijd (t90 – t10) van ≤ 1 s overeenkomstig punt 7.2.8.
8. SENSOREN EN HULPAPPARATUUR
Sensoren en hulpapparatuur die worden gebruikt voor het bepalen van bv. temperatuur, luchtdruk, vochtigheid van de omgevingslucht, voertuigsnelheid, brandstofdebiet of inlaatluchtdebiet mogen de prestaties van de motor en het uitlaatgasnabehandelingssysteem van het voertuig niet veranderen of onnodig beïnvloeden. De nauwkeurigheid van sensoren en bijbehorende apparatuur moet voldoen aan de voorschriften van tabel 4. De naleving van de eisen van tabel 4 wordt aangetoond met tussenpozen zoals gespecificeerd door de fabrikant van het instrument, overeenkomstig de interne controleprocedures of overeenkomstig ISO 9000.
Tabel 4
Nauwkeurigheidsvoorschriften voor meetparameters
Meetparameter |
Nauwkeurigheid |
Brandstofdebiet (4) |
± 1 % van de afgelezen waarde (6) |
Luchtdebiet (4) |
± 2 % van de afgelezen waarde |
Voertuigsnelheid (5) |
± 1,0 km/h absoluut |
Temperaturen ≤ 600 K |
± 2 K absoluut |
Temperaturen > 600 K |
± 0,4 % van de afgelezen waarde in Kelvin |
Omgevingsdruk |
± 0,2 kPa absoluut |
Relatieve vochtigheid |
± 5 % absoluut |
Absolute vochtigheid |
± 10 % van de afgelezen waarde of 1 g H2O/kg droge lucht, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
(1) facultatief om het uitlaatgasmassadebiet te bepalen
(2) optionele parameter
(3) nader te bepalen wanneer de apparatuur beschikbaar komt
(4) Facultatief om het uitlaatgasmassadebiet te bepalen
(5) Het voorschrift is alleen van toepassing op de snelheidssensor; indien de voertuigsnelheid wordt gebruikt om parameters als de versnelling, het product van snelheid en positieve versnelling, of de relatieve positieve versnelling (RPA, relative positive acceleration) te bepalen, moet het snelheidssignaal een nauwkeurigheid van 0,1 % boven de 3 km/h en een bemonsteringsfrequentie van 1 Hz hebben. Aan dit nauwkeurigheidsvoorschrift kan worden voldaan door gebruik te maken van het signaal van een sensor voor de draaisnelheid van de wielen.
(6) De nauwkeurigheid moet 0,02 % van de afgelezen waarde bedragen indien gebruikt om het luchtdebiet en het uitlaatgasmassadebiet te berekenen op basis van het brandstofdebiet overeenkomstig punt 10 van aanhangsel 4.
Aanhangsel 3
Validering van het PEMS en niet-traceerbaar uitlaatgasmassadebiet
1. INLEIDING
Dit aanhangsel bevat de voorschriften om onder veranderende omstandigheden de functionaliteit van het geïnstalleerde PEMS te valideren, alsmede de juistheid van het uitlaatgasmassadebiet verkregen van niet-traceerbare uitlaatgasmassadebietmeters of berekend aan de hand van ECU-signalen.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
%— procent
#/km— aantal per kilometer
a0 — y-afsnijpunt van de regressielijn
a1 — helling van de regressielijn
g/km— gram per kilometer
Hz— hertz
km— kilometer
m— meter
mg/km— milligram per kilometer
r2 — determinatiecoëfficiënt
x — werkelijke waarde van het referentiesignaal
y — werkelijke waarde van het te valideren signaal
3. VALIDERINGSPROCEDURE VOOR HET PEMS
3.1. Frequentie van de PEMS-validering
Aanbevolen wordt het geïnstalleerde PEMS eenmaal te valideren voor elke PEMS-voertuigcombinatie, hetzij vóór de RDE-test, hetzij, als alternatief, na de voltooiing van een test.
3.2. PEMS-valideringsprocedure
3.2.1. Installatie van het PEMS
Het PEMS wordt geïnstalleerd en voorbereid overeenkomstig de voorschriften van aanhangsel 1. De installatie van het PEMS mag niet worden gewijzigd in de periode tussen de validering en de RDE-test.
3.2.2. Testomstandigheden
De valideringstest wordt verricht op een rollenbank en dit gebeurt, voor zover van toepassing, onder typegoedkeuringsomstandigheden overeenkomstig de voorschriften van bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07, of een andere passende meetmethode. Aanbevolen wordt om de valideringstest te verrichten met de wereldwijd geharmoniseerde testcyclus voor lichte bedrijfsvoertuigen (WLTC) zoals vastgesteld in bijlage 1 bij Mondiaal Technisch Reglement nr. 15 van de VN/ECE. De omgevingstemperatuur moet vallen binnen de waarden die zijn vastgesteld in punt 5.2 van deze bijlage.
Aanbevolen wordt om de uitlaatgasstroom die tijdens de valideringstest door het PEMS wordt onttrokken, terug te leiden naar de CVS. Indien dit niet mogelijk is, worden de CVS-uitslagen gecorrigeerd voor de onttrokken uitlaatgasmassa. Indien het uitlaatgasmassadebiet is gevalideerd met een uitlaatgasmassadebietmeter, wordt een kruiscontrole aanbevolen van de massadebietmetingen met gegevens afkomstig van een sensor of de ECU.
3.2.3. Gegevensanalyse
De totale emissies per afstand [g/km] gemeten met laboratoriumapparatuur worden berekend overeenkomstig bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07. De emissies zoals gemeten met het PEMS worden berekend overeenkomstig punt 9 van aanhangsel 4, bij elkaar opgeteld om de totale massa van de verontreinigende emissies [g] te verkrijgen, en vervolgens gedeeld door de testafstand [km] zoals verkregen van de rollenbank. De totale massa aan verontreinigende stoffen per afstand [g/km], zoals bepaald door het PEMS en door het referentielaboratoriumsysteem, wordt geëvalueerd aan de hand van de voorschriften van punt 3.3. Voor de validatie van metingen van NOx-emissies wordt een vochtigheidscorrectie toegepast overeenkomstig punt 6.6.5 van bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07.
3.3. Toegestane toleranties voor de PEMS-validering
De resultaten van de PEMS-validering moeten voldoen aan de voorschriften van tabel 1. Indien een toegestane tolerantie wordt overschreden, wordt een corrigerende maatregel genomen en wordt de PEMS-validering herhaald.
Tabel 1
Toegestane toleranties
Parameter [eenheid] |
Toegestane tolerantie |
Afstand [km] (1) |
± 250 m van de laboratoriumstandaard |
THC (2) [mg/km] |
± 15 mg/km of 15 % van de laboratoriumstandaard, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
CH4 (2) [mg/km] |
± 15 mg/km of 15 % van de laboratoriumstandaard, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
NMHC (2) [mg/km] |
± 20 mg/km of 20 % van de laboratoriumstandaard, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
PN (2) [#/km] |
|
CO (2) [mg/km] |
± 150 mg/km of 15 % van de laboratoriumstandaard, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
CO2 [g/km] |
± 10 g/km of 10 % van de laboratoriumstandaard, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
NOx (2) [mg/km] |
± 15 mg/km of 15 % van de laboratoriumstandaard, waarbij de grootste waarde van toepassing is |
4. VALIDERINGSPROCEDURE VOOR HET UITLAATGASMASSADEBIET BEPAALD DOOR NIET-TRACEERBARE INSTRUMENTEN EN SENSOREN
4.1. Frequentie van de validering
De lineariteit van niet-traceerbare uitlaatgasmassadebietmeters of het uitlaatgasmassadebiet die is berekend aan de hand van niet-traceerbare sensoren of ECU-signalen moet niet alleen voldoen aan de lineariteitsvoorschriften van punt 3 van aanhangsel 2 onder stationaire omstandigheden, maar moet ook worden gevalideerd onder veranderende omstandigheden voor elk testvoertuig met behulp van een gekalibreerde uitlaatgasmassadebietmeter of het CVS. De validering kan worden uitgevoerd zonder dat het PEMS wordt geïnstalleerd, maar moet over het algemeen voldoen aan de vereisten gedefinieerd in bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07, en de voorschriften met betrekking tot uitlaatgasmassadebietmeters zoals vastgesteld in aanhangsel 1.
4.2. Valideringsprocedure
De validering moet worden uitgevoerd op een rollenbank onder typegoedkeuringsomstandigheden, voor zover van toepassing, door te voldoen aan de voorschriften van bijlage 4a bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07. De test wordt verricht met de wereldwijd geharmoniseerde testcyclus voor lichte bedrijfsvoertuigen (WLTC) zoals vastgesteld in bijlage 1 bij Mondiaal Technisch Reglement nr. 15 van de VN/ECE. Als referentie wordt een traceerbaar gekalibreerde debietmeter gebruikt. De omgevingstemperatuur moet vallen binnen de waarden die zijn vastgesteld in punt 5.2 van deze bijlage. De installatie van de uitlaatgasmassadebietmeter en de uitvoering van de test moeten voldoen aan de voorschriften van punt 3.4.3 van aanhangsel 1 bij deze bijlage.
De volgende berekeningsstappen moeten worden genomen om de lineariteit te valideren:
a) |
Het te valideren signaal en het referentiesignaal moeten in de tijd worden gecorrigeerd door, voor zover van toepassing, te voldoen aan de voorschriften van punt 3 van aanhangsel 4. |
b) |
Punten onder 10 % van de maximale debietwaarde worden uitgesloten van de verdere analyse. |
c) |
Bij een constante frequentie van ten minste 1,0 Hz moeten het te valideren signaal en het referentiesignaal met elkaar in verband worden gebracht met behulp van de best passende vergelijking die luidt als volgt:
waarin y de werkelijke waarde van het te valideren signaal is; a 1 de helling van de regressielijn is; x de werkelijke waarde van het referentiesignaal is; a 0 het y-afsnijpunt van de regressierechte is. Voor elke meetparameter en elk meetsysteem moet de standaardfout van de schatting (SEE) van y over x en de determinatiecoëfficiënt (r2) worden berekend. |
d) |
De parameters van de lineaire regressie moeten voldoen aan de voorschriften van tabel 2. |
4.3. Voorschriften
Er moet aan de lineariteitsvoorschriften van tabel 2 worden voldaan. Indien een toegestane tolerantie wordt overschreden, wordt een corrigerende maatregel genomen en wordt de validering herhaald.
Tabel 2
Lineariteitsvoorschriften voor berekend en gemeten uitlaatgasmassadebiet
Meetparameter/meetsysteem |
a0 |
Helling a1 |
Standaardfout SEE |
Determinatiecoëfficiënt r2 |
Uitlaatgasmassadebiet |
0,0 ± 3,0 kg/h |
1,00 ± 0,075 |
max. ≤ 10 % |
≥ 0,90 |
(1) alleen van toepassing als de voertuigsnelheid wordt bepaald door de ECU; om aan de toegestane tolerantie te voldoen, is het toegestaan om ECU-snelheidsmetingen van het voertuig aan te passen op basis van de resultaten van de valideringstest
(2) parameter alleen verplicht indien meting vereist volgens punt 2.1 van deze bijlage
(3) nog vast te stellen
Aanhangsel 4
Bepaling van emissies
1. INLEIDING
In dit aanhangsel wordt de procedure beschreven voor het bepalen van de momentane massa en de deeltjesaantalemissies [g/s; #/s] die worden gebruikt voor de evaluatie achteraf van een RDE-testrit en de berekening van het definitieve emissieresultaat zoals beschreven in de aanhangsels 5 en 6.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
%— procent
<— kleiner dan
#/s— aantal per seconde
α— molaire waterstofverhouding (H/C)
β— molaire koolstofverhouding (C/C)
γ— molaire zwavelverhouding (S/C)
δ— molaire stikstofverhouding (N/C)
Δtt,i — omzettingstijd t van de analysator [s]
Δtt,m — omzettingstijd t van de uitlaatgasmassadebietmeter [s]
ε— molaire zuurstofverhouding (O/C)
ρ e — dichtheid van het uitlaatgas
ρ gas — dichtheid van de uitlaatgascomponent „gas”
λ — luchtovermaatgetal
λ i — momentane overmaat lucht
A/F st — stoichiometrische lucht-brandstofverhouding (kg/kg)
°C— graden Celsius
c CH4 — methaanconcentratie
c CO — droge CO-concentratie [%]
c CO2 — droge CO2-concentratie [%]
c dry — droge concentratie van een verontreinigende stof, in ppm of vol.-%
c gas,i — momentane concentratie van de uitlaatgascomponent „gas” [ppm]
c HCw — natte HC-concentratie [ppm]
c HC(w/NMC) — HC-concentratie wanneer CH4 of C2H6 door de NMC stroomt [ppmC1]
c HC(w/oNMC) — HC-concentratie waarbij CH4 of C2H6 via een omloopleiding langs de NMC stroomt [ppmC1]
c i,c — in de tijd gecorrigeerde concentratie van bestanddeel i [ppm]
c i,r — concentratie van bestanddeel i [ppm] in het uitlaatgas
c NMHC — concentratie van andere koolwaterstoffen dan methaan
c wet — natte concentratie van een verontreinigende stof, in ppm of vol.-%
E E — doelmatigheid van de ethaanomzetting
E M — doelmatigheid van de methaanomzetting
g— gram
g/s— gram per seconde
H a — vochtigheid inlaatlucht [g water per kg droge lucht]
i — metingnummer
kg— kilogram
kg/h— kilogram per uur
kg/s— kilogram per seconde
kw — droog-natcorrectiefactor
m— meter
m gas,i — massa van de uitlaatgascomponent „gas” [g/s]
q maw,i — momentaan inlaatluchtmassadebiet [kg/s]
q m,c — in de tijd gecorrigeerd uitlaatgasmassadebiet [kg/s]
q mew,i — momentaan uitlaatgasmassadebiet [kg/s]
q mf,i — momentaan brandstofmassadebiet [kg/s]
q m,r — ruw-uitlaatgasmassadebiet [kg/s]
r— kruiscorrelatiecoëfficiënt
r2 — determinatiecoëfficiënt
r h — koolwaterstofresponsfactor
rpm— omwentelingen per minuut (revolutions per minute)
s— seconde
u gas — u-waarde van de uitlaatgascomponent „gas”
3. TIJDSCORRECTIE VAN PARAMETERS
Voor de correcte berekening van emissies per afstand worden de geregistreerde sporen van concentraties van componenten, het uitlaatgasmassadebiet, de voertuigsnelheid en andere voertuiggegevens in de tijd gecorrigeerd. Om de tijdscorrectie te vergemakkelijken, gebeurt de registratie van de gegevens die aan de tijdsalignering worden onderworpen hetzij in een enkele gegevensregistratievoorziening, hetzij met een gesynchroniseerd tijdstempel overeenkomstig punt 5.1 van aanhangsel 1. De tijdscorrectie en de tijdsalignering van de parameters worden uitgevoerd in de volgorde beschreven in de punten 3.1 tot en met 3.3.
3.1. Tijdscorrectie van concentraties van componenten
De geregistreerde sporen van concentraties van componenten worden in de tijd gecorrigeerd door een inverse schuifbewerking overeenkomstig de omzettingstijden van de respectieve analysatoren. De omzettingstijd van de analysatoren wordt bepaald overeenkomstig punt 4.4 van aanhangsel 2:
waarin
c i,c |
de in de tijd gecorrigeerde concentratie van bestanddeel i als functie van tijd t is; |
c i,r |
de ruwe concentratie van bestanddeel i als functie van tijd t is; |
Δtt,i |
de omzettingstijd t van de analysator die bestanddeel i meet, is. |
3.2. Tijdscorrectie van het uitlaatgasmassadebiet
Het uitlaatgasmassadebiet dat wordt gemeten met een uitlaatgasdebietmeter wordt in de tijd gecorrigeerd door een inverse schuifbewerking overeenkomstig de omzettingstijd van de uitlaatgasmassadebietmeter. De omzettingstijd van de massadebietmeter wordt bepaald overeenkomstig punt 4.4.9 van aanhangsel 2:
waarin
q m,c |
het in de tijd gecorrigeerde uitlaatgasmassadebiet als functie van tijd t is; |
q m,r |
het rauwe uitlaatgasmassadebiet als functie van tijd t is; |
Δtt,m |
de omzettingstijd t van de uitlaatgasmassadebietmeter is. |
Indien het uitlaatgasmassadebiet wordt vastgesteld op basis van de gegevens van de ECU of een sensor, moet een extra omzettingstijd in overweging worden genomen en verkregen door kruiscorrelatie tussen het berekende uitlaatgasmassadebiet en het uitlaatgasmassadebiet dat is gemeten overeenkomstig punt 4 van aanhangsel 3.
3.3. Tijdsalignering van voertuiggegevens
Andere gegevens verkregen van een sensor of de ECU moeten in de tijd worden gealigneerd door kruiscorrelatie met geschikte emissiegegevens (bv. concentraties van componenten).
3.3.1. Voertuigsnelheid uit verschillende bronnen
Om de voertuigsnelheid in de tijd te aligneren met het uitlaatgasmassadebiet, is het in de eerste plaats noodzakelijk om één geldig snelheidsspoor vast te stellen. Wanneer de voertuigsnelheid wordt verkregen uit verschillende bronnen (bv. gps, een sensor of de ECU) moeten de snelheidswaarden in de tijd worden gealigneerd door kruiscorrelatie.
3.3.2. Voertuigsnelheid met het uitlaatgasmassadebiet
De voertuigsnelheid moet worden gealigneerd met het uitlaatgasmassadebiet door middel van kruiscorrelatie tussen het uitlaatgasmassadebiet en het product van de voertuigsnelheid en de positieve versnelling.
3.3.3. Overige signalen
De tijdsalignering van de signalen waarvan de waarden langzaam veranderen binnen een kleine bandbreedte, bv. omgevingstemperatuur, mag worden weggelaten.
4. KOUDE START
De koudestartperiode bestaat uit de eerste vijf minuten na de eerste start van de verbrandingsmotor. Indien de temperatuur van de koelvloeistof betrouwbaar kan worden vastgesteld, eindigt de koudestartperiode zodra de koelvloeistof voor de eerste keer is opgelopen tot 343 K (70 °C), maar niet later dan vijf minuten na het starten van de motor. Koudstartemissies moeten worden geregistreerd.
5. EMISSIEMETINGEN BIJ STILSTAANDE MOTOR
Eventuele metingen van momentane emissies of het uitlaatgasdebiet die zijn verkregen terwijl de verbrandingsmotor is uitgeschakeld, worden geregistreerd. In een afzonderlijke stap worden de geregistreerde waarden achteraf op nul gezet door de nabewerking van de gegevens. De verbrandingsmotor wordt als uitgeschakeld beschouwd wanneer twee van de volgende criteria van toepassing zijn: het gemeten motortoerental is < 50 rpm; het uitlaatgasmassadebiet wordt gemeten bij < 3 kg/h; het gemeten uitlaatgasmassadebiet zakt tot < 15 % van het uitlaatgasmassadebiet bij stationair draaien.
6. CONSISTENTIECONTROLE VAN DE HOOGTE VAN HET VOERTUIG
Indien er goede redenen zijn om te vermoeden dat een rit is gereden boven de toelaatbare hoogte zoals vastgesteld in punt 5.2 van deze bijlage en indien de hoogte slechts is gemeten met een gps, worden de hoogtegegevens van de gps gecontroleerd op consistentie en eventueel gecorrigeerd. De consistentie van de gegevens moet worden gecontroleerd door de uit de gps verkregen gegevens over de breedtegraad, de lengtegraad en de hoogte te vergelijken met de hoogte volgens een digitaal terreinmodel of een topografische kaart met een passende schaal. Metingen die meer dan 40 m afwijken van de hoogte die wordt weergegeven op de topografische kaart, worden handmatig gecorrigeerd en gemarkeerd.
7. DE CONSISTENTIECONTROLE VAN DE VOERTUIGSNELHEID VOLGENS DE GPS
De voertuigsnelheid volgens de gps wordt op consistentie gecontroleerd door berekening en vergelijking van de totale ritafstand met referentiemetingen die zijn verkregen hetzij met een sensor, met de gevalideerde ECU of, bij wijze van alternatief, uit een digitale wegenkaart of topografische kaart. Het is verplicht om gps-gegevens te corrigeren op kennelijke fouten, bijvoorbeeld door voorafgaand aan de consistentiecontrole een sensor voor „dead reckoning” (gegist bestek) te gebruiken. Het oorspronkelijke en niet-gecorrigeerde gegevensbestand wordt bewaard en de gecorrigeerde gegevens worden gemarkeerd. De gecorrigeerde gegevens mogen niet meer dan een ononderbroken periode van 120 s of in totaal 300 s bedragen. De totale met de gecorrigeerde gps-gegevens bepaalde afstand van de rit mag niet meer dan 4 % van de referentieafstand afwijken. Indien de gps-gegevens niet aan deze eisen voldoen en geen andere betrouwbare snelheidsbron beschikbaar is, zijn de testresultaten ongeldig.
8. CORRECTIE VAN EMISSIES
8.1. Droog-natcorrectie
Bij metingen op droge basis worden de gemeten concentraties omgezet naar een natte basis met de volgende formule:
waarin
c wet |
de natte concentratie van een verontreinigende stof is, in ppm of vol.-%; |
c dry |
de droge concentratie van een verontreinigende stof is, in ppm of vol.-%; |
k w |
de droog-natcorrectiefactor is. |
De volgende formule moet worden gebruikt om kw te berekenen:
waarin
waarin
H a |
de vochtigheidsgraad van de inlaatlucht [g water per kg droge lucht] is; |
c CO2 |
de droge CO2-concentratie [%] is; |
c CO |
de droge CO-concentratie [%] is; |
α |
de molaire waterstofverhouding is. |
8.2. Correctie van NOx voor de omgevingsvochtigheid en -temperatuur
De NOx-emissies mogen niet worden gecorrigeerd voor de omgevingstemperatuur en –vochtigheid.
9. BEPALING VAN DE MOMENTANE GASVORMIGE COMPONENTEN VAN HET UITLAATGAS
9.1. Inleiding
De componenten van het ruwe uitlaatgas worden gemeten met de meet- en bemonsteringsanalysatoren zoals beschreven in aanhangsel 2. De ruwe concentraties van de relevante componenten worden gemeten overeenkomstig aanhangsel 1. De gegevens moeten in de tijd worden gecorrigeerd en gealigneerd overeenkomstig punt 3.
9.2. De berekening van NMHC- en CH4-concentraties
Voor methaanmetingen met een NMC-FID hangt de berekening van NMHC af van het gebruikte kalibratiegas of de gebruikte methode voor de nul-/ijkkalibreringsaanpassing. Indien een FID wordt gebruikt voor THC-metingen zonder NMC, wordt deze op de normale wijze gekalibreerd met propaan/lucht of propaan/N2. Voor de kalibrering van de FID in reeksen met een NMC mogen de volgende methoden worden gebruikt:
a) |
het kalibratiegas, bestaande uit propaan/lucht, stroomt via een omloopleiding langs de NMC; |
b) |
het kalibratiegas, bestaande uit methaan/lucht, stroomt door de NMC. |
Het wordt sterk aanbevolen de methaan-FID te kalibreren met methaan/lucht die door de NMC stroomt.
Met methode a) wordt de concentratie van CH4 en NMHC als volgt berekend:
Met methode b) wordt de concentratie van CH4 en NMHC als volgt berekend:
waarbij
c HC(w/oNMC) |
de HC-concentratie is wanneer CH4 of C2H6 via een omloopleiding langs de NMC stroomt [ppmC1]; |
c HC(w/NMC) |
de HC-concentratie is wanneer CH4 of C2H6 door de NMC stroomt [ppmC1]; |
r h |
de koolwaterstofresponsfactor zoals bepaald in punt 4.3.3, onder b), van aanhangsel 2 is; |
E M |
de methaanomzettingsefficiëntie zoals bepaald in punt 4.3.4, onder a), van aanhangsel 2 is; |
E E |
de ethaanomzettingsefficiëntie zoals bepaald in punt 4.3.4, onder b), van aanhangsel 2 is. |
Indien de methaan-FID wordt gekalibreerd door de NMC (methode b), is de methaanomzettingsefficiëntie zoals bepaald in punt 4.3.4, onder a), van aanhangsel 2 gelijk aan nul. De gebruikte dichtheid voor NMHC-massaberekeningen is gelijk aan die van de totale koolwaterstoffen bij 273,15 K en 101,325 kPa en is afhankelijk van de brandstof.
10. BEPALING VAN HET UITLAATGASMASSADEBIET
10.1. Inleiding
Voor de berekening van de momentane massa-emissies overeenkomstig de punten 11 en 12 moet het uitlaatmassasdebiet worden bepaald. Het uitlaatgasmassadebiet wordt bepaald aan de hand van een van de directe meetmethoden zoals vastgesteld in punt 7.2 van aanhangsel 2. Als alternatief is het toegestaan om het uitlaatgasmassadebiet te berekenen zoals beschreven in de punten 10.2 tot en met 10.4.
10.2. Berekeningsmethode op basis van het luchtmassadebiet en het brandstofmassadebiet
Het momentane uitlaatgasmassadebiet kan worden berekend aan de hand van het luchtmassadebiet en het brandstofmassadebiet, met de volgende formule:
waarin
q mew,i |
het momentane uitlaatgasmassadebiet is [kg/s]; |
q maw,i |
het momentane inlaatluchtmassadebiet is [kg/s]; |
q mf,i |
het momentane brandstofmassadebiet is [kg/s]. |
Indien het luchtmassadebiet en het brandstofmassadebiet of het uitlaatgasmassadebiet worden vastgesteld aan de hand van de ECU-registratie, moet het berekende momentane uitlaatgasmassadebiet voldoen aan de lineariteitsvoorschriften voor het uitlaatgasmassadebiet in punt 3 van aanhangsel 2 en de valideringsvoorschriften van punt 4.3 van aanhangsel 3.
10.3. Berekeningsmethode op basis van het luchtmassadebiet en de lucht-brandstofverhouding
Het momentane uitlaatgasmassadebiet kan worden berekend aan de hand van het luchtmassadebiet en de lucht-brandstofverhouding, met de volgende formule:
waarin
waarin
q maw,i |
het momentane inlaatluchtmassadebiet is [kg/s]; |
A/F st |
de stoichiometrische lucht-brandstofverhouding is [kg/kg]; |
λ i |
de momentane overmaat lucht is; |
c CO2 |
de droge CO2-concentratie is [%]; |
c CO |
de droge CO-concentratie is [ppm]; |
c HCw |
de natte HC -concentratie is [ppm]; |
α |
de molaire waterstofverhouding is [H/C]; |
β |
de molaire koolstofverhouding is [C/C]; |
γ |
de molaire zwavelverhouding is [S/C]; |
δ |
de molaire stikstofverhouding is [N/C]; |
ε |
de molaire zuurstofverhouding is [O/C]. |
Coëfficiënten verwijzen naar een brandstof Cβ Hα Oε Nδ Sγ waarbij β = 1 voor brandstoffen op basis van koolstof. De concentratie van HC-emissies is doorgaans laag en kan achterwege worden gelaten bij de berekening van λ i.
Indien het luchtmassadebiet en de lucht-brandstofverhouding worden vastgesteld aan de hand van de ECU-registratie, moet het berekende momentane uitlaatgasmassadebiet voldoen aan de lineariteitsvoorschriften voor het uitlaatgasmassadebiet in punt 3 van aanhangsel 2 en de valideringsvoorschriften van punt 4.3 van aanhangsel 3.
10.4. Berekeningsmethode op basis van het brandstofmassadebiet en de lucht-brandstofverhouding
Het momentane uitlaatgasmassadebiet kan rechtstreeks worden berekend aan de hand van het brandstofdebiet en de lucht-brandstofverhouding (berekend met A/Fst en λ i, overeenkomstig punt 10.3), met de volgende formule:
Het berekende momentane uitlaatgasmassadebiet moet voldoen aan de lineariteitsvoorschriften voor het uitlaatgasmassadebiet in punt 3 van aanhangsel 2 en de valideringsvoorschriften van punt 4.3 van aanhangsel 3.
11. BEREKENING VAN DE MOMENTANE MASSA-EMISSIES VAN GASVORMIGE COMPONENTEN
De momentane massa-emissies [g/s] worden bepaald door het vermenigvuldigen van de momentane concentratie van de verontreinigende stof in kwestie [ppm] met het momentane uitlaatgasmassadebiet [kg/s], beide gecorrigeerd en gealigneerd voor de omzettingstijd, en de respectieve u-waarde van tabel 1. Indien op droge basis is gemeten, moet op de momentane concentraties van componenten een droog-natcorrectie overeenkomstig punt 8.1 worden toegepast voordat andere berekeningen worden uitgevoerd. Indien van toepassing, moeten in alle verdere gegevensevaluaties negatieve momentane emissiewaarden worden gebruikt. Parameterwaarden moeten worden gebruikt voor de berekening van de momentane emissies [g/s] zoals gerapporteerd door de analysator, het debietmeetinstrument, de sensor of de ECU. Daarbij wordt de volgende formule gebruikt:
waarin
m gas,i |
de massa van de uitlaatgascomponent „gas” is [g/s]; |
u gas |
de verhouding tussen de dichtheid van de uitlaatgascomponent „gas” en de totale dichtheid van het uitlaatgas zoals vermeld in tabel 1 is; |
c gas,i |
de gemeten concentratie van de uitlaatgascomponent „gas” in het uitlaatgas is [ppm]; |
q mew,i |
het gemeten uitlaatgasmassadebiet is [kg/s]; |
gas |
de desbetreffende component is; |
i |
het metingnummer is. |
Tabel 1
u-Waarden van het ruwe uitlaatgas als weergave van de verhouding tussen de dichtheid van de uitlaatgascomponent of verontreinigende stof i [kg/m3] en de dichtheid van het uitlaatgas [kg/m3] (6)
Brandstof |
ρ e [kg/m3] |
Component of verontreinigende stof i |
|||||
NOx |
CO |
HC |
CO2 |
O2 |
CH4 |
||
ρ gas [kg/m3] |
|||||||
2,053 |
1,250 |
1,9636 |
1,4277 |
0,716 |
|||
Diesel (B7) |
1,2943 |
0,001586 |
0,000966 |
0,000482 |
0,001517 |
0,001103 |
0,000553 |
Ethanol (ED95) |
1,2768 |
0,001609 |
0,000980 |
0,000780 |
0,001539 |
0,001119 |
0,000561 |
CNG (3) |
1,2661 |
0,001621 |
0,000987 |
0,000528 (4) |
0,001551 |
0,001128 |
0,000565 |
Propaan |
1,2805 |
0,001603 |
0,000976 |
0,000512 |
0,001533 |
0,001115 |
0,000559 |
Butaan |
1,2832 |
0,001600 |
0,000974 |
0,000505 |
0,001530 |
0,001113 |
0,000558 |
Lpg (5) |
1,2811 |
0,001602 |
0,000976 |
0,000510 |
0,001533 |
0,001115 |
0,000559 |
Benzine (E10) |
1,2931 |
0,001587 |
0,000966 |
0,000499 |
0,001518 |
0,001104 |
0,000553 |
Ethanol (E85) |
1,2797 |
0,001604 |
0,000977 |
0,000730 |
0,001534 |
0,001116 |
0,000559 |
12. BEREKENING VAN DE MOMENTANE DEELTJESAANTALEMISSIES
In dit hoofdstuk zullen de voorschriften voor de berekening van de momentane deeltjesaantalemissies worden vastgesteld, zodra de meting verplicht wordt gesteld.
13. RAPPORTERING EN UITWISSELING VAN GEGEVENS
De gegevens worden uitgewisseld tussen de meetsystemen en de gegevensevaluatiesoftware door middel van een gestandaardiseerd rapporteringsdossier zoals vastgesteld in punt 2 van aanhangsel 8. De voorbewerking van gegevens (bv. de tijdscorrectie overeenkomstig punt 3 of de correctie van het gps-signaal voor de voertuigsnelheid overeenkomstig punt 7) wordt verricht met de besturingssoftware van de meetsystemen en wordt voltooid voordat het gegevensrapporteringsdossier wordt gegenereerd. Indien de gegevens worden gecorrigeerd of verwerkt voordat zij in het gegevensrapporteringsdossier worden opgenomen, worden de oorspronkelijke onbewerkte gegevens bewaard voor kwaliteitsborging en -controle. Afronding van tussentijdse waarden is niet toegestaan.
(1) afhankelijk van de brandstof
(2) bij λ = 2, droge lucht, 273 K, 101,3 kPa
(3) nauwkeurigheid van de u-waarden binnen 0,2 % bij een massasamenstelling van: C = 66-76 %; H = 22-25 %; N = 0-12 %
(4) NMHC op basis van CH2,93 (gebruik de ugas-coëfficiënt van CH4 voor THC)
(5) nauwkeurigheid van u binnen 0,2 % bij een massasamenstelling van: C3= 70-90 %; C4 = 10-30 %
(6) ugas is een parameter zonder eenheid; de ugas-waarden omvatten omrekeningen van eenheden om ervoor te zorgen dat de momentane emissies worden weergegeven in de aangegeven fysieke eenheid, te weten g/s
Aanhangsel 5
Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)
1. INLEIDING
De methode met een voortschrijdend gemiddeldenvenster geeft inzicht in de emissies onder reële rijomstandigheden (RDE) tijdens de test op een bepaalde schaal. De test wordt verdeeld in subsecties (vensters) en de daaropvolgende statistische behandeling heeft als doel te bepalen welke vensters geschikt zijn om de RDE-prestaties van het voertuig vast te stellen.
De „normaliteit” van de vensters wordt vastgesteld door de voor de afstand specifieke CO2-emissies (1) te vergelijken met een referentiecurve. De test is voltooid wanneer de test voldoende normale vensters omvat, die de verschillende snelheidsgebieden (stad, buitenweg en snelweg) bestrijken.
Stap 1 |
: |
segmentatie van de gegevens en uitsluiting van de koudstartemissies (aanhangsel 4, punt 4) |
Stap 2 |
: |
berekening van de emissies per subreeks of „venster” (punt 3.1) |
Stap 3 |
: |
identificatie van normale vensters (punt 4) |
Stap 4 |
: |
verificatie van de volledigheid en normaliteit van de rit (punt 5) |
Stap 5 |
: |
berekening van emissies met gebruikmaking van de normale vensters (punt 6) |
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
Index (i) verwijst naar de tijdstap
Index (j) verwijst naar het venster
Index (k) verwijst naar de categorie (t = totaal, u = stedelijk, r = buitenweg, m = snelweg) of de karakteristieke CO2-curve
Index „gas” verwijst naar de gereglementeerde uitlaatgasbestanddelen (bv. NOx, CO, PN)
Δ |
– |
verschil |
≥ |
– |
groter dan of gelijk aan |
# |
– |
aantal |
% |
– |
procent |
≤ |
– |
kleiner dan of gelijk aan |
a 1, b 1 |
– |
coëfficiënten van de karakteristieke CO2-curve |
a 2, b 2 |
– |
coëfficiënten van de karakteristieke CO2-curve |
d j |
– |
afgelegde afstand per venster j [km] |
fk |
– |
wegingsfactoren voor aandelen stad, buitenweg en snelweg |
h |
– |
afstand van vensters naar de karakteristieke CO2-curve [%] |
hj |
– |
afstand van venster j naar de karakteristieke CO2-curve [%] |
|
– |
strengheidsindex voor aandelen stad, buitenweg en snelweg en de volledige rit |
k 11, k 12 |
– |
coëfficiënten van de wegingsfunctie |
k 21, k 21 |
– |
coëfficiënten van de wegingsfunctie |
M CO2,ref |
– |
referentiemassa CO2 [g] |
Mgas |
– |
massa of deeltjesaantal van de uitlaatgascomponent „gas” [g] of [#] |
Mgas,j |
– |
massa of deeltjesaantal van de uitlaatgascomponent „gas” in venster j [g] of [#] |
Mgas,d |
– |
voor de afstand specifieke emissie van de uitlaatgascomponent „gas” [g/km] of [#/km] |
Mgas,d,j |
– |
voor de afstand specifieke emissie van de uitlaatgascomponent „gas” in venster j [g/km] of [#/km] |
N k |
– |
aantal vensters voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg |
P 1, P 2, P 3 |
– |
referentiepunten |
t |
– |
tijd [s] |
t 1,j |
– |
eerste seconde van het je gemiddeldenvenster [s] |
t 2,j |
– |
laatste seconde van het je gemiddeldenvenster [s] |
t i |
– |
totale tijd in stap i [s] |
t i,j |
– |
totale tijd in stap i betreffende venster j [s] |
tol 1 |
– |
primaire tolerantie voor de karakteristieke CO2-curve van het voertuig [%] |
tol 2 |
– |
secundaire tolerantie voor de karakteristieke CO2-curve van het voertuig [%] |
tt |
– |
duur van een test [s] |
v |
– |
voertuigsnelheid [km/h] |
|
– |
gemiddelde snelheid van vensters [km/h] |
vi |
– |
werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i [km/h] |
|
– |
gemiddelde voertuigsnelheid in venster j [km/h] |
|
– |
gemiddelde snelheid van de lagesnelheidsfase van de WLTP-cyclus |
|
– |
gemiddelde snelheid van de hogesnelheidsfase van de WLTP-cyclus |
|
– |
gemiddelde snelheid van de extra-hogesnelheidsfase van de WLTP-cyclus |
w |
– |
wegingsfactor voor vensters |
wj |
– |
wegingsfactor voor venster j |
3. VOORTSCHRIJDENDE GEMIDDELDENVENSTERS
3.1. Definitie van gemiddeldenvensters
De momentane emissies die worden berekend overeenkomstig aanhangsel 4 worden geïntegreerd met behulp van een methode met een voortschrijdend gemiddeldenvenster, gebaseerd op de CO2-referentiemassa. Het berekeningsprincipe is als volgt: de massa-emissies worden niet berekend voor de volledige gegevensreeks, maar voor subreeksen van de volledige gegevensreeks. De lengte van deze subreeksen wordt zo bepaald dat zij overeenkomt met de CO2-massa die wordt uitgestoten door het voertuig tijdens de referentiecyclus in een laboratorium. De berekeningen van de voortschrijdende gemiddelden worden uitgevoerd met een tijdsinterval Δt dat overeenstemt met de gegevensbemonsteringsfrequentie. Deze subreeksen waarmee de gemiddelden van de emissiegegevens worden vastgesteld, worden „gemiddeldenvensters” genoemd. De in dit punt beschreven berekening kan worden gebruikt vanaf het laatste punt (achteruit) of vanaf het eerste punt (vooruit).
De volgende gegevens worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de CO2-massa, de emissies en de afstand van de gemiddeldenvensters:
— |
de periodieke controle van de instrumenten en/of na controles van het nulpuntsverloop; |
— |
de koudstartemissies, bepaald overeenkomstig aanhangsel 4, punt 4.4; |
— |
grondsnelheid van het voertuig < 1 km/h; |
— |
elke sectie van de test waarbij de verbrandingsmotor wordt uitgeschakeld. |
De massa (of het deeltjesaantal) van de emissies Mgas,j wordt bepaald door de overeenkomstig aanhangsel 4 berekende momentane emissies in g/s (of #/s voor deeltjesaantal) te integreren.
Figuur 1
Voertuigsnelheid als functie van de tijd - Gemiddelde voertuigemissies als functie van de tijd, vanaf het eerste gemiddeldenvenster
Figuur 2
Definitie van op CO2-massa gebaseerde gemiddeldenvensters
De duur
waarin
t2,j zodanig wordt gekozen dat:
waarin Δt de gegevensbemonsteringsperiode is.
De CO2-massa's worden in de vensters berekend door de overeenkomstig aanhangsel 4 van deze bijlage berekende momentane emissies te integreren.
3.2. Berekening van de emissies en gemiddelden van het venster
De volgende gegevens moeten worden berekend voor elk venster dat is vastgesteld overeenkomstig punt 3.1:
— |
de voor de afstand specifieke emissies Mgas,d,j voor alle verontreinigende stoffen als bedoeld in deze bijlage; |
— |
de voor de afstand specifieke CO2-emissies MCO2,d,j ; |
— |
de gemiddelde voertuigsnelheid |
4. EVALUATIE VAN VENSTERS
4.1. Inleiding
De dynamische referentieomstandigheden van het testvoertuig worden gebaseerd op de CO2-emissies van het voertuig en de gemiddelde snelheid gemeten tijdens de typegoedkeuring en aangeduid als „karakteristieke CO2-curve van het voertuig”.
Om de voor de afstand specifieke CO2-emissies te verkrijgen, wordt het voertuig getest op de rollenbank met gebruikmaking van de instelling van de wegbelasting van het voertuig zoals bepaald met de in bijlage 4 bij Mondiaal Technisch Reglement nr. 15 van de VN/ECE — Wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen (Worldwide Harmonised Light Vehicles Test Procedure) (ECE/TRANS/180/Add.15) voorgeschreven procedure. Bij de wegbelasting wordt de tijdens de RDE-test aan het voertuig toegevoegde massa, bv. de copiloot en de PEMS-apparatuur, niet in aanmerking genomen.
4.2. Referentiepunten voor karakteristieke CO2-curve
De referentiepunten P1, P2 en P3 die vereist zijn om de curve vast te stellen, worden als volgt vastgesteld:
4.2.1. Punt P1
4.2.2. Punt P2
4.2.3.
4.2.4. Punt P3
4.2.5.
4.3. Definitie karakteristieke CO2-curve
Met behulp van de in punt 4.2 gedefinieerde referentiepunten worden de emissies van de karakteristieke CO2-curve berekend als een functie van de gemiddelde snelheid met gebruikmaking van twee lineaire secties (P 1, P 2) en (P 2, P 3). Sectie (P 2, P 3) is beperkt tot 145 km/h op de as „voertuigsnelheid”. De karakteristieke curve wordt gedefinieerd door de volgende formules:
Voor sectie (P 1, P 2):
waarin:
en:
Voor sectie (P 2,P 3):
waarin:
en:
Figuur 3
Karakteristieke CO2-curve van het voertuig
4.4. Stads-, buitenweg- en snelwegvensters
4.4.1. |
Stadsvensters worden gekenmerkt door een gemiddelde grondsnelheid van het voertuig |
4.4.2. |
Buitenwegvensters worden gekenmerkt door een gemiddelde grondsnelheid van het voertuig |
4.4.3. |
Snelwegvensters worden gekenmerkt door een gemiddelde grondsnelheid van het voertuig |
Figuur 4
Karakteristieke CO2-curve van het voertuig: Definities van rijden in de stad, op buitenwegen en op de snelweg
5. VERIFICATIE VAN DE VOLLEDIGHEID EN DE NORMALITEIT VAN DE RIT
5.1. Toleranties rond de karakteristieke CO2-curve van het voertuig
De primaire tolerantie en de secundaire tolerantie van de karakteristieke CO2-curve van het voertuig zijn respectievelijk tol 1 = 25 % en tol 2 = 50 %.
5.2. Verificatie van de volledigheid van de test
De test is voltooid wanneer deze bestaat uit ten minste 15 % stad-, buitenweg- en snelwegvensters, gerekend over het totale aantal vensters.
5.3. Verificatie van de normaliteit van de test
De test wordt als normaal aangemerkt wanneer ten minste 50 % van de stad-, buitenweg- en snelwegvensters zich binnen de voor de karakteristieke curve gedefinieerde primaire tolerantie bevindt.
Indien niet aan het voorgeschreven minimum van 50 % wordt voldaan, kan de hoogste positieve tolerantie tol 1 worden verhoogd in stappen van 1 % totdat de doelstelling van 50 % van de normale vensters is bereikt. Wanneer gebruik wordt gemaakt van dit mechanisme, mag tol1 nooit hoger zijn dan 30 %.
6. BEREKENING VAN EMISSIES
6.1. Berekening van de gewogen voor de afstand specifieke emissies
De emissies worden afzonderlijk per venster berekend als een gewogen gemiddelde van de voor de afstand specifieke emissies voor de categorieën stad, buitenweg en snelweg en de volledige rit.
De wegingsfactor w j voor elk venster wordt als volgt bepaald:
Indien
Dan
Indien
Dan
waarin
en
Indien
Dan
waarin
en
Indien
of
Dan
waarin
Figuur 5
Wegingsfunctie gemiddeldenvenster
6.2. Berekening van ernstindexcijfers
De ernstindexcijfers worden afzonderlijk berekend voor de categorieën stad, buitenweg en snelweg:
En de volledige rit:
waarin ƒu, ƒr ƒm gelijk zijn aan respectievelijk 0,34, 0,33 en 0,33.
6.3. Berekening van de emissies voor de gehele rit
Gebruikmakend van de gewogen voor de afstand specifieke emissies die worden berekend overeenkomstig punt 6.1, worden de voor de afstand specifieke emissies in [mg/km] berekend voor de volledige rit voor elke gasvormige verontreinigende stof, en wel op de volgende wijze:
En voor het deeltjesaantal:
waarin ƒu, ƒr ƒm gelijk zijn aan respectievelijk 0,34, 0,33 en 0,33.
7. CIJFERVOORBEELDEN
7.1. Berekeningen van het gemiddeldenvenster
Tabel 1
Belangrijkste berekeningsinstellingen
M CO2,ref [g] |
610 |
Richting voor berekening van het gemiddeldenvenster |
Voorwaarts |
Verzamelingsfrequentie [Hz] |
1 |
Figuur 6 toont hoe gemiddeldenvensters worden gedefinieerd op basis van gegevens die tijdens een test op de weg met behulp van een PEMS zijn geregistreerd. Voor de duidelijkheid worden hierna alleen de eerste 1 200 seconden van de rit weergegeven.
De seconden 0 tot en met 43 en 81 tot en met 86 zijn uitgesloten omdat de voertuigsnelheid niet meer dan nul bedroeg.
Het eerste gemiddeldenvenster begint bij t1,1 = 0 s en eindigt bij seconde t2,1 = 524 s (tabel 3).
Figuur 6
Momentane CO2-emissies die worden geregistreerd tijdens de test op de weg met behulp van PEMS als functie van de tijd. Rechthoekige kaders vermelden de duur van het je venster. De gegevensreeks met de naam „Valid=100 / Invalid=0” toont van seconde tot seconde de gegevens die van de analyse moeten worden uitgesloten.
7.2. Evaluatie van vensters
Tabel 2
Berekeningsinstellingen voor de karakteristieke CO2-curve
CO2 laag WLTP × 1,2 (P1) [g/km] |
154 |
CO2 hoog WLTP × 1,1 (P2) [g/km] |
96 |
CO2 extra hoog WLTP × 1,05 (P3) [g/km] |
120 |
Referentiepunt |
|
|
P1 |
|
|
P2 |
|
|
P3 |
|
|
De definitie van de karakteristieke CO2-curve is als volgt:
Voor sectie (P 1, P 2):
waarin
Voor sectie (P 2, P 3):
waarin
en
Voorbeelden van de berekening van de wegingsfactoren en de indeling van de vensters als stad, buitenweg en snelweg zijn:
Voor venster #45:
De gemiddelde snelheid van het venster is minder dan 45 km/h; het is derhalve een stadvenster.
Voor de karakteristieke curve:
Verificatie van:
leidt tot:
Voor venster #556:
De gemiddelde snelheid van het venster is meer dan 45 km/h, maar minder dan 80 km/h; het is derhalve een buitenwegvenster.
Voor de karakteristieke curve:
Verificatie van:
leidt tot:
with
and
Tabel 3
Cijfergegevens van de emissies
Venster [#] |
t 1,j [s] |
[s] |
t2,j [s] |
[g] |
[g] |
|
|
|
|
|
|
1 |
0 |
523 |
524 |
609,06 |
610,22 |
2 |
1 |
523 |
524 |
609,06 |
610,22 |
… |
… |
|
… |
… |
… |
43 |
42 |
523 |
524 |
609,06 |
610,22 |
44 |
43 |
523 |
524 |
609,06 |
610,22 |
45 |
44 |
523 |
524 |
609,06 |
610,22 |
46 |
45 |
524 |
525 |
609,68 |
610,86 |
47 |
46 |
524 |
525 |
609,17 |
610,34 |
… |
… |
|
… |
… |
… |
100 |
99 |
563 |
564 |
609,69 |
612,74 |
… |
… |
|
… |
… |
… |
200 |
199 |
686 |
687 |
608,44 |
610,01 |
… |
… |
|
… |
… |
… |
474 |
473 |
1 024 |
1 025 |
609,84 |
610,60 |
475 |
474 |
1 029 |
1 030 |
609,80 |
610,49 |
|
… |
|
… |
… |
… |
556 |
555 |
1 173 |
1 174 |
609,96 |
610,59 |
557 |
556 |
1 174 |
1 175 |
609,09 |
610,08 |
558 |
557 |
1 176 |
1 177 |
609,09 |
610,59 |
559 |
558 |
1 180 |
1 181 |
609,79 |
611,23 |
7.3. Stad-, buitenweg- en snelwegvensters — Volledigheid van de rit
In dit cijfervoorbeeld bestaat de rit uit 7 036 gemiddeldenvensters. Tabel 5 vermeldt het aantal vensters dat is ingedeeld in stad, buitenweg en snelweg overeenkomstig de gemiddelde voertuigsnelheid en verdeeld in regio’s wat hun afstand tot de karakteristieke CO2-curve betreft. De rit is volledig, aangezien deze ten minste 15 % stad-, buitenweg- en snelwegvensters van het totale aantal vensters omvat. Bovendien wordt de rit als normaal aangemerkt aangezien ten minste 50 % van de stad-, buitenweg- en snelwegvensters zich binnen de voor de karakteristieke curve gedefinieerde primaire tolerantie bevindt.
Tabel 4
Verificatie van de volledigheid en de normaliteit van de rit
Rijomstandigheden |
Aantallen |
Percentage vensters |
Alle vensters |
||
Stad |
1 909 |
1 909 /7 036 *100=27,1 > 15 |
Buitenweg |
2 011 |
2 011 /7 036 *100=28,6 > 15 |
Snelweg |
3 116 |
3 116 /7 036 *100=44,3 > 15 |
Totaal |
1 909 + 2 011 + 3 116 =7 036 |
|
Normale vensters |
||
Stad |
1 514 |
1 514 /1 909 *100=79,3 > 50 |
Buitenweg |
1 395 |
1 395 /2 011 *100=69,4 > 50 |
Snelweg |
2 708 |
2 708 /3 116 *100=86,9 > 50 |
Totaal |
1 514 + 1 395 + 2 708 =5 617 |
|
(1) Voor hybriden wordt het totale energieverbruik omgerekend naar CO2. De voorschriften voor deze omzetting worden ingevoerd in een tweede fase.
Aanhangsel 6
Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit met berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 2 (power binning)
1. INLEIDING
Dit aanhangsel geeft een beschrijving van de gegevensevaluatie volgens de power binning-methode, die in dit aanhangsel "evaluatie door normalisatie tot een gestandaardiseerde vermogensfrequentie (SPF)-distributie" wordt genoemd.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
aref… |
Referentieacceleratie voor Pdrive [0,45 m/s2] |
DWLTC… |
Snijpunt van de Veline vanaf WLTC |
f0, f1, f2… |
Rijweerstandscoëfficiënten [N], [N/(km/h)], [N/(km/h)2] |
i… |
Tijdstap momentane metingen, minimumresolutie 1 Hz |
j… |
Wielvermogensklasse, j=1 tot en met 9 |
k… |
Tijdstap voor voortschrijdende 3-secondengemiddelden |
kWLTC… |
Helling van de Veline vanaf WLTC |
mgas, i… |
Momentane massa van de uitlaatgascomponent "gas" bij tijdstap i [g/s]; voor deeltjesaantal in [#/s] |
mgas, 3s, k… |
Voortschrijdend 3-secondengemiddelde van het massadebiet van de uitlaatgascomponent "gas" in tijdstap k, in resolutie van 1 Hz [g/s]; voor deeltjesaantal in [#/s] |
|
Gemiddelde emissiewaarde van een uitlaatgascomponent in wielvermogensklasse j [g/s]; voor deeltjesaantal in [#/s] |
|
Gewogen emissiewaarde van een uitlaatgascomponent "gas" voor de substeekproef van alle seconden i met vi < 60 km/h [g/s]; voor deeltjesaantal in [#/s] |
Mw gas,d… |
Gewogen emissies per afstand voor de uitlaatgascomponent "gas" voor de volledige rit [g/km]; voor deeltjesaantal in [#/km] |
Mw PN,d… |
Gewogen emissies per afstand voor de uitlaatgascomponent "PN" voor volledige rit [#/km] |
Mw,gas,d,U… |
Gewogen emissies per afstand voor de uitlaatgascomponent "gas" voor de substeekproef van alle seconden i met vi < 60 km/h [g/km] |
Mw,PN,d,U… |
Gewogen emissies per afstand voor de uitlaatgascomponent "PN" voor de substeekproef van alle seconden i met vi < 60 km/h [#/km] |
p… |
WLTC-fase (laag, gemiddeld, hoog en extra hoog), p= 1-4 |
Pdrag… |
Motorweerstandsvermogen in de Veline-aanpak waarbij de brandstofinjectie nul bedraagt [kW] |
Prated… |
Maximaal nominaal motorvermogen zoals aangegeven door de fabrikant [kW] |
Prequired,i… |
Vermogen om wegbelasting en traagheid van een voertuig te overwinnen in tijdstap i [kW] |
Pr,,i… |
Zelfde als Prequired,i zoals hierboven gedefinieerd, gebruikt in langere vergelijkingen |
|
Vermogenscurve bij volle belasting [kW] |
Pc,j… |
Wielvermogensklassegrenzen voor klasse j [kW] (Pc,j, lower bound vormt de benedengrens, Pc,j, upper bound de bovengrens) |
Pc,norm, j… |
Wielvermogensklassegrenzen voor klasse j als genormaliseerde vermogenswaarde [-] |
Pr, i… |
Benodigd vermogen aan de wielnaven van het voertuig om de rijweerstanden te overwinnen in tijdstap i [kW] |
Pw,3s,k… |
Voortschrijdend 3-secondengemiddelde van het benodigd vermogen aan de wielnaven van het voertuig om de rijweerstanden te overwinnen in tijdstap k in resolutie van 1 Hz [kW] |
Pdrive… |
Benodigd vermogen aan de wielnaven van een voertuig bij een referentiesnelheid en -versnelling [kW] |
Pnorm… |
Genormaliseerd benodigd vermogen aan de wielnaven [-] |
ti… |
Totale tijd in stap i [s] |
tc,j… |
Tijdsaandeel van wielvermogensklasse j [%] |
ts… |
Begintijd van WLTC-fase p [s] |
te… |
Eindtijd van WLTC-fase p [s] |
TM… |
Testmassa van het voertuig [kg]; te specificeren per deel: werkelijk testgewicht in PEMS-test, NEDC-traagheidsklassegewicht of WLTP-massa's (TML, TMH of TMind) |
SPF… |
Gestandaardiseerde vermogensfrequentiedistributie (Standardised Power Frequency distribution) |
vi… |
Werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i [km/h] |
|
Gemiddelde voertuigsnelheid in wielvermogensklasse j [km/h] |
vref… |
Referentiesnelheid voor Pdrive [70 km/h] |
v3s,k… |
Voortschrijdend 3-secondengemiddelde van de voertuigsnelheid in tijdstap k [km/h] |
|
Gewogen voertuigsnelheid in wielvermogensklasse j [km/h] |
3. EVALUATIE VAN DE GEMETEN EMISSIES MET GEBRUIKMAKING VAN EEN GESTANDAARDISEERDE WIELVERMOGENSFREQUENTIEDISTRIBUTIE
De power binning-methode maakt gebruik van de momentane emissies van de verontreinigende stoffen mgas, i (g/s), berekend overeenkomstig aanhangsel 4.
De mgas, i-waarden worden geclassificeerd volgens het overeenkomstige vermogen aan de wielen, en de geclassificeerde gemiddelde emissies per vermogensklasse worden gewogen om de emissiewaarden voor een test met een normale vermogensverdeling te verkrijgen overeenkomstig de volgende punten.
3.1. Bronnen voor het werkelijke wielvermogen
Het werkelijke wielvermogen Pr,i is het totale vermogen om de luchtweerstand, de rolweerstand, de weghellingen, de longitudinale traagheid van het voertuig en de rotatietraagheid van de wielen te overwinnen.
Wanneer het wielvermogen wordt gemeten en geregistreerd, wordt gebruikgemaakt van een koppelsignaal dat voldoet aan de lineariteitsvoorschriften die zijn vastgesteld in aanhangsel 2, punt 3.2. De naven van de aangedreven wielen vormen het referentiepunt voor de metingen.
Als alternatief mag het werkelijke wielvermogen worden bepaald op basis van de momentane CO2-emissies volgens de procedure die is vastgesteld in punt 4 van dit aanhangsel.
3.2. Berekening van de voortschrijdende gemiddelden van de momentane testgegevens
De voortschrijdende 3-secondengemiddelden worden berekend aan de hand van alle relevante momentane testgegevens om de invloed te verkleinen van een mogelijkerwijs onjuiste tijdsalignering tussen het emissiemassadebiet en het wielvermogen. De voortschrijdende gemiddelden worden berekend bij een frequentie van 1 Hz:
waarbij
k… |
de tijdstap voor voortschrijdende gemiddelden is; |
i… |
de tijdstap van momentane testgegevens is. |
3.3. Indeling van de voortschrijdende gemiddelden voor stad, buitenweg en snelweg
De standaardvermogensfrequenties worden gedefinieerd voor de stadscyclus en voor de gehele rit (zie punt 3.4) en de emissies worden afzonderlijk geëvalueerd voor de totale rit en voor het stadsgedeelte. Voor de evaluatie van het stadsgedeelte van de rit worden de voortschrijdende 3-secondendgemiddelden, berekend overeenkomstig punt 3.2, toegewezen aan de rijomstandigheden in de stad overeenkomstig het voortschrijdende 3-secondendgemiddelde van het snelheidssignaal (v3s,k) volgens de in tabel 1-1 aangegeven snelheidsbandbreedte. De steekproef voor de evaluatie van de volledige rit omvat alle snelheidsbandbreedten, met inbegrip van het stadsgedeelte.
Tabel 1-1
Snelheidsbandbreedten voor de indeling van testgegevens in stad-, buitenweg- en snelwegcyclus bij de power binning-methode
|
Stad |
Buitenweg (1) |
Snelweg (1) |
vi [km/h] |
0 tot ≤ 60 |
> 60 tot ≦ 90 |
> 90 |
3.4. Opstelling van de wielvermogensklassen voor de indeling van emissies
3.4.1. De vermogensklassen en de bijbehorende tijdschema's van de vermogensklassen onder normale rijomstandigheden zijn gedefinieerd voor genormaliseerde vermogenswaarden die representatief zijn voor elk licht bedrijfsvoertuig (tabel 1).
Tabel 1
Genormaliseerde standaard-vermogensfrequenties voor de stadscyclus en voor een gewogen gemiddelde voor een volledige rit waarvan de afstanden bestaan uit 1/3 stad, 1/3 buitenweg en 1/3 snelweg
Vermogen klasse nr. |
Pc,norm,j [-] |
Stad |
Volledige rit |
|
Van > |
tot ≤ |
Tijdsaandeel, tC,j |
||
1 |
|
– 0,1 |
21,9700 % |
18,5611 % |
2 |
– 0,1 |
0,1 |
28,7900 % |
21,8580 % |
3 |
0,1 |
1 |
44,0000 % |
43,4582 % |
4 |
1 |
1,9 |
4,7400 % |
13,2690 % |
5 |
1,9 |
2,8 |
0,4500 % |
2,3767 % |
6 |
2,8 |
3,7 |
0,0450 % |
0,4232 % |
7 |
3,7 |
4,6 |
0,0040 % |
0,0511 % |
8 |
4,6 |
5,5 |
0,0004 % |
0,0024 % |
9 |
5,5 |
|
0,0003 % |
0,0003 % |
De kolommen Pc,norm in tabel 1 worden gedenormaliseerd door vermenigvuldiging met Pdrive, waarbij Pdrive het werkelijke wielvermogen is van het geteste voertuig bij de typegoedkeuringsinstellingen op de rollenbank bij vref en aref.
Pc,j [kW] = Pc,norm, j * Pdrive
waarin
— |
j de vermogensklasse-index volgens tabel 1 is; |
— |
de rijweerstandcoëfficiënten f0, f1, f2 moeten worden berekend met een regressie-analyse volgens de kleinste-kwadratenmethode op basis van de volgende definitie:
waarin (PCorrected/v) de rijweerstand is bij voertuigsnelheid v tijdens de NEDC-cyclus zoals gedefinieerd in bijlage 4a, aanhangsel 7, punt 5.1.1.2.8, bij VN/ECE-Reglement nr. 83, wijzigingenreeks 07; |
— |
TMNEDC de traagheidsklasse van het voertuig in de typegoedkeuringstest is [kg]. |
3.4.2. Correctie van de wielvermogensklassen
De maximale wielvermogensklasse die in aanmerking moet worden genomen is de hoogste klasse in tabel 1, die (Prated × 0,9) omvat. De tijdsaandelen van alle uitgesloten klassen worden toegevoegd aan de hoogste resterende klasse.
Van elke Pc,norm,j wordt de overeenkomstige Pc,j berekend ter bepaling van de boven- en ondergrenzen in kW per wielvermogensklasse voor het geteste voertuig overeenkomstig figuur 1.
Figuur 1
Schematische afbeelding voor de omrekening van de genormaliseerde gestandaardiseerde vermogensfrequentie in een voertuigspecifieke vermogensfrequentie
Tijdsaandeel in standaardrit [%]
Stad
Totale rit
Een voorbeeld van deze denormalisering volgt hieronder.
Voorbeeld van inputgegevens:
Parameter |
Waarde |
f0 [N] |
79,19 |
f1 [N/(km/h)] |
0,73 |
f2 [N/(km/h)2] |
0,03 |
TM [kg] |
1,470 |
Prated [kW] |
120 (Voorbeeld 1) |
Prated [kW] |
75 (Voorbeeld 2) |
Overeenkomstige resultaten (zie tabel 2, tabel 3):
Tabel 2
Gedenormaliseerde standaard-vermogensfrequentiewaarden uit tabel 1 (voor voorbeeld 1)
Vermogen klasse nr. |
Pc,j [kW] |
Stad |
Volledige rit |
|
Van > |
tot ≤ |
Tijdsaandeel, tC,j [%] |
||
1 |
Alle < – 1,825 |
– 1,825 |
21,97 % |
18,5611 % |
2 |
– 1,825 |
1,825 |
28,79 % |
21,8580 % |
3 |
1,825 |
18,25 |
44,00 % |
43,4583 % |
4 |
18,25 |
34,675 |
4,74 % |
13,2690 % |
5 |
34,675 |
51,1 |
0,45 % |
2,3767 % |
6 |
51,1 |
67,525 |
0,045 % |
0,4232 % |
7 |
67,525 |
83,95 |
0,004 % |
0,0511 % |
8 |
83,95 |
100,375 |
0,0004 % |
0,0024 % |
9 (2) |
100,375 |
Alle > 100,375 |
0,00025 % |
0,0003 % |
Tabel 3
Gedenormaliseerde standaard-vermogensfrequentiewaarden uit tabel 1 (voor voorbeeld 2)
Vermogen klasse nr. |
Pc,j [kW] |
Stad |
Volledige rit |
|
Van > |
tot ≤ |
Tijdsaandeel, tC,j [%] |
||
1 |
Alle < –1,825 |
– 1,825 |
21,97 % |
18,5611 % |
2 |
– 1,825 |
1,825 |
28,79 % |
21,8580 % |
3 |
1,825 |
18,25 |
44,00 % |
43,4583 % |
4 |
18,25 |
34,675 |
4,74 % |
13,2690 % |
5 |
34,675 |
51,1 |
0,45 % |
2,3767 % |
6 (3) |
51,1 |
Alle > 51,1 |
0,04965 % |
0,4770 % |
7 |
67,525 |
83,95 |
— |
— |
8 |
83,95 |
100,375 |
— |
— |
9 |
100,375 |
Alle > 100,375 |
— |
— |
3.5. Indeling van de voortschrijdende gemiddelden
De koudstartemissies, bepaald overeenkomstig aanhangsel 4, punt 4.4, worden van de volgende evaluatie uitgesloten.
Elk voortschrijdend gemiddelde, berekend overeenkomstig punt 3.2, moet worden ingedeeld in de gedenormaliseerde wielvermogensklasse waarin het werkelijke voortschrijdende 3-secondengemiddelde van wielvermogen Pw,3s,k past. De grenswaarden van de gedenormaliseerde wielvermogensklassen moeten worden berekend overeenkomstig punt 3.3.
De indeling moet gebeuren voor alle voortschrijdende 3-secondengemiddelden van alle geldige ritgegevens en alle stadsgedeelten van de rit. Bovendien moeten alle voortschrijdende gemiddelden die als stadsrit zijn ingedeeld overeenkomstig de snelheidsgrenzen van tabel 1-1, worden ingedeeld in een reeks stads-vermogensklassen onafhankelijk van het tijdstip waarop het voortschrijdend gemiddelde in de rit verscheen.
Vervolgens wordt het gemiddelde van alle voortschrijdende 3-secondengemiddelden binnen een wielvermogensklasse berekend voor elke wielvermogensklasse per parameter. De vergelijkingen worden hieronder beschreven en worden één maal toegepast voor de verzameling stadsritgegevens en één maal voor de totale gegevensreeks.
Indeling van de waarden van voortschrijdende 3-secondengemiddelden in vermogensklasse j (j = 1 tot en met 9):
dan geldt: klasse-index voor emissies en snelheid = j
Het aantal waarden van voortschrijdende 3-secondengemiddelden wordt geteld voor elke vermogensklasse:
dan geldt: counts j = n + 1 Met countsj wordt het aantal voortschrijdende 3-secondengemiddelden in een vermogensklasse geteld, om later de minimumdekkingsvraag te controleren.
3.6. Controle van dekking van vermogensklasse en van normaliteit van vermogensverdeling
Voor een geldige test moeten de tijdsaandelen van de afzonderlijke wielvermogensklassen vallen binnen de bandbreedten van tabel 4.
Tabel 4
Minimum- en maximumaandelen per vermogensklasse voor een geldige test
Vermogen klasse nr. |
Pc,norm,j [-] |
Volledige rit |
Stadsgedeelten van de rit |
|||
Van > |
tot ≤ |
ondergrens |
bovengrens |
ondergrens |
bovengrens |
|
Som 1+2 (4) |
|
0,1 |
15 % |
60 % |
5 % (4) |
60 % |
3 |
0,1 |
1 |
35 % |
50 % |
28 % |
50 % |
4 |
1 |
1,9 |
7 % |
25 % |
0,7 % |
25 % |
5 |
1,9 |
2,8 |
1,0 % |
10 % |
> 5 tellingen |
5 % |
6 |
2,8 |
3,7 |
> 5 tellingen |
2,5 % |
0 % |
2 % |
7 |
3,7 |
4,6 |
0 % |
1,0 % |
0 % |
1 % |
8 |
4,6 |
5,5 |
0 % |
0,5 % |
0 % |
0,5 % |
9 |
5,5 |
|
0 % |
0,25 % |
0 % |
0,25 % |
Voor een voldoende grote steekproef is, in aanvulling op de voorschriften van tabel 4, een minimumdekking van vijf tellingen vereist voor de hele rit in elke wielvermogensklasse tot en met de klasse met 90 % van het nominale vermogen.
Voor het stadsgedeelte van de rit wordt een minimumdekking van vijf tellingen vereist in elke wielvermogensklasse tot en met klasse 5. Indien het aantal tellingen in het stadsgedeelte van de rit in een wielvermogensklasse boven 5 minder dan vijf bedraagt, wordt het gemiddelde van de emissies van deze klasse vastgesteld op nul.
3.7. Berekening van de gemiddelden van de gemeten waarden per wielvermogensklasse
Uit de in elke wielvermogensklasse gesorteerde voortschrijdende gemiddelden worden de gemiddelden als volgt berekend:
waarin
j… |
wielvermogensklasse 1 t/m 9 volgens tabel 1; |
|
gemiddelde uitstoot van een uitlaatgascomponent in een wielvermogensklasse (afzonderlijke waarde voor de gegevens van de totale rit en voor de stadsgedeelten van de rit) [g/s]; |
|
gemiddelde snelheid in een wielvermogensklasse (afzonderlijke waarde voor de gegevens van de totale rit en voor de stadsgedeelten van de rit) [km/h]; |
k… |
de tijdstap voor voortschrijdende gemiddelden is. |
3.8. Weging van de gemiddelden van de gemeten waarden per wielvermogensklasse
De gemiddelde waarden van elke wielvermogensklasse worden vermenigvuldigd met het tijdsaandeel, tC,j, per klasse overeenkomstig tabel 1 en bij elkaar opgeteld ter verkrijging van het gewogen gemiddelde per parameter. Deze waarde komt overeen met het gewogen resultaat voor een rit met de gestandaardiseerde vermogensfrequenties. Voor het stadsgedeelte van de testgegevens worden de gewogen gemiddelden berekend met gebruikmaking van de tijdsaandelen van vermogensverdeling in de stad, en voor de gehele rit met gebruikmaking van de tijdsaandelen voor het totaal.
De vergelijkingen worden hieronder beschreven en worden één maal toegepast voor de verzameling stadsritgegevens en één maal voor de totale gegevensreeks.
3.9. Berekening van de gewogen emissiewaarde per afstand
De op tijd gebaseerde gewogen gemiddelden van de emissies in de test worden één maal voor de verzameling stadsritgegevens en één maal voor de totale gegevensreeks omgezet in op afstand gebaseerd emissies, en wel als volgt:
voor de gehele rit |
: |
|
voor het stadsgedeelte van de rit |
: |
|
Voor het deeltjesaantal wordt dezelfde methode toegepast als voor de verontreinigende gassen, maar de eenheid [#/s] wordt gebruikt voor
voor de gehele rit |
: |
|
voor het stadsgedeelte van de rit |
: |
|
4. BEOORDELING VAN HET WIELVERMOGEN VAN HET MOMENTANE CO2-MASSADEBIET
Het vermogen aan de wielen (Pw,i) kan worden berekend aan de hand van het gemeten CO2-massadebiet op 1 Hz-basis. Voor deze berekening moet de voertuigspecifieke CO2-lijn ("Veline") worden gebruikt.
De Veline wordt berekend op basis van de typegoedkeuringstest van het voertuig in de WLTC volgens de testprocedure die is vastgesteld in Mondiaal Technisch Reglement nr. 15 van de VN/ECE — Wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen (ECE/TRANS/180/Add.15).
Het gemiddelde wielvermogen per WLTC-fase wordt bij 1 Hz berekend aan de hand van de rijsnelheid en de instellingen van de rollenbank. Alle wielvermogenswaarden die onder het weerstandsvermogen liggen, worden vastgesteld op de waarde van het weerstandsvermogen.
waarin f0, f1, f2… |
de bij de WLTP-test met het voertuig gebruikte rijweerstandscoëfficiënten zijn; |
TM… |
de bij de WLTP-test met het voertuig gebruikte testmassa van het voertuig is [kg]. |
Het gemiddelde vermogen per WLTC-fase wordt aan de hand van het wielvermogen bij 1 Hz als volgt berekend:
waarbij |
|
Vervolgens wordt een lineaire regressie toegepast, met de waarden van het CO2-massadebiet afkomstig van de zakwaarden van de WLTC op de y-as en deze afkomstig van het gemiddelde wielvermogen Pw,p per fase op de x-as zoals geïllustreerd in figuur 2.
De daaruit resulterende Veline-vergelijking definieert het CO2-massadebiet als functie van het wielvermogen:
waarin
kWLTC…de helling van de Veline uit de WLTC is [g/kWh];
DWLTC…het snijpunt van de Veline uit de WLTC is [g/h].
Figuur 2
Schema voor de constructie van de voertuigspecifieke Veline afkomstig van de CO2-testresultaten in de vier fasen van de WLTC
Het werkelijke wielvermogen wordt als volgt berekend aan de hand van het gemeten CO2-massadebiet:
waarin |
CO2 in [g/h]; PW,j in [kW]. |
De bovenstaande vergelijking kan worden gebruikt om PWi te verschaffen voor de indeling van de gemeten emissies zoals beschreven in punt 3 met de volgende aanvullende voorwaarden in de berekening:
(I) |
indien vi < 0,5 en indien ai < 0, dan is Pw,i = 0 (v in [m/s]); |
(II) |
indien CO2i < 0,5 X DWLTC, dan is Pw,i = Pdrag. |
In tijdstappen waar (I) en (II) geldig zijn, is voorwaarde (II) van toepassing.
(1) niet gebruikt in de daadwerkelijke regelgevingsevaluatie.
(2) De hoogste in aanmerking te nemen wielvermogensklasse is die met 0,9 × Prated. In dit geval 0,9 × 120 = 108.
(3) De hoogste in aanmerking te nemen wielvermogensklasse is die met 0,9 × Prated. In dit geval 0,9 × 75 = 67,5.
(4) Het totaal van rijomstandigheden en de omstandigheden bij laag vermogen
Aanhangsel 7
Keuze van voertuigen voor PEMS-tests bij initiële typegoedkeuring
1. INLEIDING
Gezien hun bijzondere kenmerken behoeven PEMS-tests niet te worden verricht voor elk „ voertuigtype wat emissies en reparatie- en onderhoudsinformatie betreft ” zoals omschreven in artikel 2, punt 1, van deze verordening, hierna „voertuigemissietype” genoemd. De voertuigfabrikant mag verschillende voertuigemissietypen samenvoegen om een „ PEMS-testfamilie ” te vormen overeenkomstig de voorschriften van punt 3 van dit aanhangsel, die moet worden gevalideerd overeenkomstig de voorschriften van punt 4.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
N |
— |
aantal voertuigemissietypen |
NT |
— |
minimumaantal voertuigemissietypen |
PMRH |
— |
hoogste vermogen per gewichtseenheid van alle voertuigen in de PEMS-testfamilie |
PMRL |
— |
laagste vermogen per gewichtseenheid van alle voertuigen in de PEMS-testfamilie |
V_eng_max |
— |
maximaal motorvolume van alle voertuigen in de PEMS-testfamilie |
3. SAMENSTELLING VAN EEN PEMS-TESTFAMILIE
Een PEMS-testfamilie bestaat uit voertuigen met soortgelijke emissiekenmerken. Naar keuze van de fabrikant mogen de voertuigemissietypen alleen worden opgenomen in een PEMS-testfamilie indien zij identiek zijn wat de kenmerken in de punten 3.1. en 3.2 betreft.
3.1. Administratieve criteria
3.1.1. |
De goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring verleent overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 |
3.1.2. |
Een enkele voertuigfabrikant. |
3.2. Technische criteria
3.2.1. Type aandrijving (bv. verbrandingsmotor, HEV, PHEV)
3.2.2. Soort(en) brandstof(fen) (bv. benzine, diesel, lpg, aardgas). Bifuel- en flexfuelvoertuigen kunnen in één groep worden opgenomen met andere voertuigen waarmee zij één van de brandstofsoorten gemeen hebben.
3.2.3. Verbrandingsproces (bv. tweetakt, viertakt)
3.2.4. Aantal cilinders
3.2.5. Configuratie van het cilinderblok (bv. in lijn, in V, stervormig, horizontaal tegenover elkaar liggend)
3.2.6. Cilinderinhoud
De voertuigfabrikant stelt een waarde vast voor V_eng_max (= maximale cilinderinhoud van alle voertuigen in de PEMS-testfamilie). De cilinderinhoud van de voertuigen in de PEMS-testfamilie mag niet meer dan – 22 % van V_eng_max afwijken indien V_eng_max ≥ 1 500 ccm en niet meer dan – 32 % van V_eng_max indien V_eng_max < 1 500 ccm.
3.2.7. Type brandstoftoevoer (bv. indirecte, directe of gecombineerde inspuiting)
3.2.8. Type koelsysteem (bv. lucht, water, olie)
3.2.9. Aanzuigsysteem zoals natuurlijke aanzuiging, drukvulling, type drukvulling (bv. extern, enkele of meervoudige turbo, variabele geometrie)
3.2.10. Typen en volgorde van uitlaatgasnabehandelingssystemen (bv. driewegkatalysator, oxidatiekatalysator, lean NOx-vanger, SCR, lean NOx-katalysator, deeltjesvanger)
3.2.11. Uitlaatgasrecirculatie (met of zonder, intern/extern, gekoeld of niet-gekoeld, lage/hoge druk)
3.3. Uitbreiding van een PEMS-testfamilie
Een bestaande PEMS-testfamilie mag worden uitgebreid door toevoeging van nieuwe voertuigemissietypen. De uitgebreide PEMS-testfamilie en de validatie ervan moeten ook aan de voorschriften van de punten 3 en 4 voldoen. Hiervoor kunnen met name PEMS-tests van meer voertuigen nodig zijn om de uitgebreide PEMS-testfamilie te valideren overeenkomstig punt 4.
3.4. Alternatieve PEMS-testfamilie
Als alternatief voor de bepalingen van de punten 3.1 en 3.2 kan de voertuigfabrikant een PEMS-testfamilie definiëren die identiek is aan een enkel voertuigemissietype. In dat geval is het voorschrift van punt 4.1.2 voor de validering van de PEMS-testfamilie niet van toepassing.
4. VALIDERING VAN EEN PEMS-TESTFAMILIE
4.1. Algemene voorschriften voor de validering van een PEMS-testfamilie
4.1.1. |
De voertuigfabrikant stelt de typegoedkeuringsinstantie een representatief voertuig van de PEMS-testfamilie ter beschikking. Het voertuig wordt onderworpen aan een PEMS-test die wordt verricht door een technische dienst om aan te tonen dat het representatieve voertuig voldoet aan de voorschriften van deze bijlage. |
4.1.2. |
De typegoedkeuringsinstantie kiest bijkomende voertuigen overeenkomstig de voorschriften van punt 4.2 van dit aanhangsel voor PEMS-tests die worden verricht door een technische dienst om aan te tonen dat de gekozen voertuigen voldoen aan de voorschriften van deze bijlage. De technische criteria voor de keuze van een bijkomend voertuig overeenkomstig punt 4.2 van dit aanhangsel worden geregistreerd samen met de testresultaten. |
4.1.3. |
Met toestemming van de typegoedkeuringsinstantie kan een PEMS-test door een andere exploitant ook worden verricht onder toezicht van een technische dienst, mits ten minste de in de punten 4.2.2 en 4.2.6 van dit aanhangsel voorgeschreven voertuigtests en in totaal ten minste 50 % van de in dit aanhangsel voorgeschreven PEMS-tests voor de validatie van de PEMS-testfamilie worden verricht door een technische dienst. In een dergelijk geval blijft de technische dienst verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van alle PEMS-tests overeenkomstig de voorschriften van deze bijlage. |
4.1.4. |
De resultaten van een PEMS-test van een specifiek voertuig mogen worden gebruikt voor de validatie van verschillende PEMS-testfamilies volgens de voorschriften van dit aanhangsel, en wel onder de volgende voorwaarden:
Voor elke validatie worden de geldende verantwoordelijkheden geacht te worden gedragen door de fabrikant van de voertuigen in de desbetreffende familie, ongeacht of deze fabrikant betrokken is geweest bij de PEMS-test van het specifieke voertuigemissietype. |
4.2. Keuze van voertuigen voor PEMS-tests bij de validering van een PEMS-testfamilie
Bij de keuze van voertuigen uit een PEMS-testfamilie moet ervoor worden gezorgd dat de volgende voor verontreinigende emissies relevante technische kenmerken door een PEMS-test worden bestreken. Eén voor de test gekozen voertuig kan representatief zijn voor verschillende technische kenmerken. Voor de validatie van een PEMS-testfamilie worden op de volgende wijze voertuigen voor de PEMS-tests gekozen:
4.2.1. |
Voor elke brandstoffencombinatie (bv. benzine-lpg, benzine-aardgas, alleen benzine), waarop sommige voertuigen van de PEMS-testfamilie kunnen rijden, moet ten minste één voertuig dat op deze brandstoffencombinatie kan rijden, worden gekozen voor PEMS-tests. |
4.2.2. |
De fabrikant vermeldt een PMRH-waarde (= hoogste vermogen per gewichtseenheid van alle voertuigen in de PEMS-testfamilie) en een PMRL-waarde (= laagste vermogen per gewichtseenheid van alle voertuigen in de PEMS-testfamilie). In dit geval komt het „vermogen per gewichtseenheid” overeen met de verhouding tussen het maximale nettovermogen van de interne verbrandingsmotor zoals vermeld in bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.8, bij deze verordening, en van de referentiemassa zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 715/2007. Voor de tests wordt ten minste één voertuigconfiguratie die representatief is voor de gespecificeerde PMRH en één voertuigconfiguratie die representatief is voor de gespecificeerde PMRL van een PEMS-testfamilie gekozen. Indien de vermogen-massaverhouding van een voertuig niet meer dan 5 % afwijkt van de voorgeschreven waarde voor PMRH of PMRL, moet het voertuig worden beschouwd als representatief voor deze waarde. |
4.2.3. |
Voor de tests wordt ten minste één voertuig voor elk in voertuigen van de PEMS-testfamilie toegepast transmissietype (bv. handgeschakeld, automatisch, DCT) gekozen. |
4.2.4. |
Voor de test wordt ten minste één voertuig met vierwielaandrijving (4x4) gekozen indien dergelijke voertuigen tot de PEMS-testfamilie behoren. |
4.2.5. |
Voor elke in een voertuig van de PEMS-familie voorkomende cilinderhoud wordt ten minste één representatief voertuig getest. |
4.2.6. |
Voor de test wordt ten minste één voertuig voor elk aantal geïnstalleerde uitlaatgasnabehandelingscomponenten gekozen. |
4.2.7. |
Onverminderd het bepaalde in de punten 4.2.1 tot en met 4.2.6 wordt voor de test ten minste het volgende aantal voertuigemissietypen van een gegeven PEMS-testfamilie gekozen:
|
5. RAPPORTAGE
5.1. |
De voertuigfabrikant geeft een volledige beschrijving van de PEMS-testfamilie, die met name de technische criteria als beschreven in punt 3.2 omvat, en dient deze in bij de typegoedkeuringsinstantie. |
5.2. |
De fabrikant verleent een uniek identificatienummer van het formaat MS-OEM-X-Y aan de PEMS-testfamilie en deelt dit mee aan de typegoedkeuringsinstantie. Hierbij staat MS voor het nummer van de lidstaat die de EG-typegoedkeuring heeft verleend (1), OEM voor de fabrikant (drie letters), X voor het volgnummer van de oorspronkelijke PEMS-testfamilie en Y voor de variabele van de verlengingen (beginnend met 0 voor een PEMS-testfamilie die nog niet is uitgebreid). |
5.3. |
De typegoedkeuringsinstantie en de voertuigfabrikant houden op basis van emissietypegoedkeuringsnummers een lijst bij van voertuigemissietypen die deel uitmaken van een PEMS-testfamilie. Voor elk emissietype moeten ook alle overeenkomstige combinaties van voertuigtypegoedkeuringsnummers, typen, varianten en uitvoeringen zoals omschreven in de punten 0.10 en 0.2 van het EG-conformiteitscertificaat van het voertuig worden verstrekt. |
5.4. |
De typegoedkeuringsinstantie en de voertuigfabrikant houden een lijst bij van voertuigemissietypen die zijn gekozen voor PEMS-tests teneinde een PEMS-testfamilie te valideren overeenkomstig punt 4, die ook de nodige informatie bevat over de wijze waarop aan de selectiecriteria van punt 4.2 is voldaan. In deze lijst wordt ook vermeld of de bepalingen van punt 4.1.3 voor een bepaalde PEMS-test zijn toegepast. |
(*1) NT wordt afgerond tot op het eerstvolgende hogere gehele getal
(1) 1 voor Duitsland; 2 voor Frankrijk; 3 voor Italië; 4 voor Nederland; 5 voor Zweden; 6 voor België; 7 voor Hongarije; 8 voor Tsjechië; 9 voor Spanje; 11 voor het Verenigd Koninkrijk; 12 voor Oostenrijk; 13 voor Luxemburg; 17 voor Finland; 18 voor Denemarken; 19 voor Roemenië; 20 voor Polen; 21 voor Portugal; 23 voor Griekenland; 24 voor Ierland; 25 voor Kroatië; 26 voor Slovenië; 27 voor Slowakije; 29 voor Estland; 32 voor Letland; 34 voor Bulgarije; 36 voor Litouwen; 49 voor Cyprus; 50 voor Malta.
Aanhangsel 7a
Verificatie van de totale dynamiek van de rit
1. INLEIDING
In dit aanhangsel worden de berekeningsprocedures beschreven voor het verifiëren van de totale dynamiek van de rit, teneinde het totale overschot of gebrek aan dynamiek tijdens het rijden in het stads-, buitenweg- en snelweggedeelte te bepalen.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
RPA relatieve positieve versnelling (relative positive acceleration)
Δ |
— |
verschil |
> |
— |
groter dan |
≥ |
— |
groter dan of gelijk aan |
% |
— |
procent |
< |
— |
kleiner dan |
≤ |
— |
kleiner dan of gelijk aan |
a |
— |
versnelling [m/s2] |
ai |
— |
versnelling in tijdstap i [m/s2] |
apos |
— |
positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 [m/s2] |
apos,i,k |
— |
positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 in tijdstap i, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m/s2] |
ares |
— |
versnellingsresolutie [m/s2] |
di |
— |
afgelegde afstand in tijdstap i [m] |
di,k |
— |
afgelegde afstand in tijdstap i, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m] |
Index (i) |
— |
afzonderlijke tijdstap |
Index (j) |
— |
afzonderlijke tijdstap van gegevensreeksen met positieve versnelling |
Index (k) |
— |
verwijst naar de desbetreffende categorie (t = totaal, u = stedelijk, r = buitenweg, m = snelweg) |
Mk |
— |
aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg met een positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 |
N k |
— |
totaal aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg en de volledige rit |
RPAk |
— |
relatieve positieve versnelling voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m/s2 of kWs/(kg*km)] |
tk |
— |
duur van de aandelen stad, buitenweg en snelweg en de volledige rit [s] |
T4253H |
— |
afvlakkende functie voor samengestelde gegevens |
ν |
— |
voertuigsnelheid [km/h] |
νi |
— |
werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i [km/h] |
νi,k |
— |
werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [km/h] |
|
— |
werkelijke voertuigsnelheid per versnelling in tijdstap i [m2/s3 of W/kg] |
|
— |
werkelijke voertuigsnelheid per positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 in tijdstap j, rekening houdend met de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m2/s3 of W/kg] |
|
— |
95e percentiel van het product van de voertuigsnelheid per positieve versnelling groter dan 0,1 m/s2 voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg [m2/s3 of W/kg] |
|
— |
gemiddelde voertuigsnelheid voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg [km/h] |
3. RITINDICATOREN
3.1. Berekeningen
3.1.1. Voorbewerking van gegevens
Dynamische parameters zoals versnelling,
De snelheidscurve wordt gecontroleerd op foutieve of onwaarschijnlijke segmenten. De voertuigsnelheidscurve van dergelijke segmenten wordt gekenmerkt door getrapte, verspringende of terrasvormige krommen of ontbrekende waarden. Korte foutieve segmenten moeten worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld door gegevensinterpolatie of benchmarking ten opzichte van een secundair snelheidssignaal. Korte ritten met foutieve segmenten kunnen in plaats daarvan eventueel ook worden uitgesloten van de verdere gegevensanalyse. Als tweede stap worden de versnellingswaarden berekend en in opklimmende volgorde gerangschikt om de versnellingsresolutie
Indien
Indien
Het T4235-hanningfilter voert de volgende berekeningen uit: de afvlakking begint met een glijdende mediaan van 4, die is gecentreerd rond een glijdende mediaan van 2. Vervolgens worden deze waarden opnieuw afgevlakt door toepassing van een glijdende mediaan van 5, een glijdende mediaan van 3 en hanning (glijdende gewogen gemiddelden). De restgetallen worden berekend door de afgevlakte reeks van de oorspronkelijke reeks af te trekken. Dit hele procedé wordt vervolgens herhaald op de berekende restgetallen. Ten slotte worden de afgevlakte definitieve snelheidswaarden berekend door de tijdens de eerste toepassing van het procedé verkregen afgevlakte waarden op te tellen bij de berekende restgetallen.
De juiste snelheidscurve vormt de basis voor verdere berekeningen en voor de indeling in klassen (binning), zoals beschreven in punt 8.1.2.
3.1.2. Berekening van afstand, versnelling en
De volgende berekeningen worden uitgevoerd over de hele op tijd gebaseerde snelheidscurve (resolutie 1 Hz) van seconde 1 tot secondett (laatste seconde).
De toename van de afstand per steekproef wordt als volgt berekend:
waarin
di |
de afgelegde afstand in tijdstap i is [m]; |
ν i |
de werkelijke voertuigsnelheid in tijdstap i is [km/h]; |
N t |
het totale aantal steekproeven is. |
De versnelling wordt als volgt berekend:
waarin
ai |
de versnelling in tijdstap i is [m/s2]. Voor i = 1: |
Het product van de voertuigsnelheid per versnelling wordt als volgt berekend:
waarin
|
het product van de werkelijke voertuigsnelheid per versnelling in tijdstap i is [m2/s3 of W/kg]. |
3.1.3. Indeling in klassen (binning) van de resultaten
Na de berekening van ai
en
Alle gegevensreeksen met
Het aantal gegevensreeksen met versnellingswaarden
Voor elke snelheidsklasse wordt de gemiddelde voertuigsnelheid
waarin
Nk |
het totale aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg is. |
3.1.4. Berekening van
Het 95e percentiel van de waarden
De waarden
Vervolgens worden als volgt percentielwaarden toegekend aan de waarden
de laagste waarde
De relatieve positieve versnelling per snelheidsklasse wordt als volgt berekend:
waarin
RPAk |
de relatieve positieve versnelling voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg is in [m/s2 of kWs/(kg*km)]; |
Δt |
een tijdsverschil gelijk aan 1 seconde is; |
Mk |
het aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg met positieve versnelling is; |
Nk |
het totale aantal steekproeven voor de aandelen stad, buitenweg en snelweg is. |
4. VERIFICATIE VAN DE GELDIGHEID VAN DE RIT
4.1.1. Verificatie van
Indien
en
is de rit ongeldig.
Indien
4.1.2. Verificatie van RPA per snelheidsklasse
Indien
Indien
Aanhangsel 7b
Procedure voor het bepalen van het aantal tijdens een PEMS-rit overwonnen positieve hoogtemeters
1. INLEIDING
In dit aanhangsel wordt de procedure beschreven om het aantal tijdens een PEMS-rit overwonnen hoogtemeters te bepalen.
2. SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN
d(0) |
— |
afstand aan het begin van een rit [m] |
d |
— |
cumulatieve afgelegde afstand op het afzonderlijke routepunt in kwestie [m] |
d 0 |
— |
cumulatieve afgelegde afstand tot en met de meting direct vóór het desbetreffende routepunt d [m] |
d 1 |
— |
cumulatieve afgelegde afstand tot en met de meting direct na het desbetreffende routepunt d [m] |
d a |
— |
referentieroutepunt op d(0) [m] |
d e |
— |
cumulatieve afgelegde afstand tot het laatste afzonderlijke routepunt [m] |
d i |
— |
momentane afstand [m] |
d tot |
— |
totale testafstand [m] |
h(0) |
— |
hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit aan het begin van een rit [m boven zeeniveau] |
h(t) |
— |
hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit op punt t [m boven zeeniveau] |
h(d) |
— |
hoogtepositie van het voertuig op het routepunt d [m boven zeeniveau] |
h(t-1) |
— |
hoogtepositie van het voertuig na screening en beginseltoetsing van de gegevenskwaliteit op punt t-1 [m boven zeeniveau] |
hcorr(0) |
— |
gecorrigeerde hoogtepositie van het voertuig direct vóór het desbetreffende routepunt d [m boven zeeniveau] |
hcorr(1) |
— |
gecorrigeerde hoogtepositie van het voertuig direct na het desbetreffende routepunt d [m boven zeeniveau] |
hcorr(t) |
— |
gecorrigeerde momentane hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau] |
hcorr(t-1) |
— |
gecorrigeerde momentane hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t-1 [m boven zeeniveau] |
hGPS,i |
— |
met behulp van gps gemeten momentane hoogtepositie van het voertuig [m boven zeeniveau] |
hGPS(t) |
— |
met behulp van gps gemeten hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau] |
h int (d) |
— |
geïnterpoleerde hoogtepositie van het voertuig op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau] |
h int,sm,1 (d) |
— |
afgevlakte en geïnterpoleerde hoogtepositie, na de eerste afvlakkingsstap, op het afzonderlijke routepunt in kwestie d [m boven zeeniveau] |
hmap(t) |
— |
met behulp van topografische kaart bepaalde hoogtepositie van het voertuig op gegevenspunt t [m boven zeeniveau] |
Hz |
— |
hertz |
km/h |
— |
kilometer per uur |
m |
— |
meter |
roadgrade,1(d) |
— |
afgevlakte weghelling op het afzonderlijke routepunt in kwestie d na de eerste afvlakkingsstap [m/m] |
roadgrade,2(d) |
— |
afgevlakte weghelling op het afzonderlijke routepunt in kwestie d na de tweede afvlakkingsstap [m/m] |
sin |
— |
trigonometrische sinusfunctie |
t |
— |
verstreken tijd sinds het begin van de test [s] |
t0 |
— |
verstreken tijd bij de meting die zich direct vóór het desbetreffende routepunt d bevindt [s] |
vi |
— |
momentane voertuigsnelheid [km/h] |
v(t) |
— |
voertuigsnelheid op gegevenspunt t [km/h] |